ke krijgsverrichtingen schikte hij zich in de hem verstrekte opdracht deel te nemen aan het soldateske treffen. Intelligent en gevoelig als hij was, vermoedde hij wat er achter de schermen omging en doorzag hij de ware toedracht. Tijdens een afscheidsmaal, dat ook werd bijgewoond door Nezahualcóyotl, zong hij voor vrienden en verwanten enkele klaagliederen die hij inmiddels had gecomponeerd. Halverwege wendde hij zich onomwonden tot zijn dubbelhartige medespeler - aangesproken met de naam Yoyontzin - en wees hij deze aan als de bron van zijn droefheid en angst.
Na Cuacuauhtzins dood werd het huwelijk van Nezahualcóyotl en de jeugdige Azcalxochitzin daadwerkelijk voltrokken, in aanwezigheid van de vorsten van Mexico-Tenochtitlan en Tlacopan. De bruiloftsfeesten duurden vier maanden. Alva Ixtlilxóchitl bericht hierover, dat de schittering en uitbundigheid waarmee de festiviteiten gepaard gingen, niet konden verhinderen dat de Heer van Tetzcoco allengs door melancholie en wroeging werd bezocht. Na verloop van tijd vroeg hij de zangers en muzikanten een van zijn bloemenliederen te zingen. Vervolgens ging hij met de aanwezige gasten een ernstig debat aan over de ijdelheid en vluchtigheid van het bestaan. Degenen die ‘met smaak aan de maaltijd waren begonnen, verlieten het feest in tranen’ toen de strekking van zijn woorden tot hen doordrong. Daarmee kwamen de luisterrijke feesten abrupt tot een einde.
Tussen 1445 en 1451 werd het Mexicaanse rijk getroffen door een reeks calamiteiten (een sprinkhanenplaag, hongersnoden, ongewoon lage temperaturen), die de kroniekschrijver opvatte als een goddelijke straf voor de onverdiende dood van Cuacuauhtzin. De dichter Nezahualcóyotl zou als geëerde en bewonderde vorst over Tetzcoco blijven regeren tot hij in 1472 op zeventigjarige leeftijd overleed.
De tekst van Cuacuauhtzins adieu-lied is bewaard gebleven. De versies die ervan bekend zijn, vertonen een paar opmerkelijke tegenstrijdigheden welke met interpretatieproblemen samenhangen. De hierachter afgedrukte vertaling volgt, op enkele regels na, de versie van Miguel León-Portilla. In de vierde strofe is sprake van ‘de hemel’ en ‘zijn huis’. Deze woorden dienen in de context van een kosmisch krijgsbeginsel te worden gelezen. De ongelukkige dichter behoorde vrijwel zeker tot de Caballeros del Sol (Ridders van de Zon) die zich met de Arend vereenzelvigden. Ook Nezahualcóyotl en Moctezuma maakten deel uit van deze militaire organisatie. Andere vooraanstaande krijgers waren verenigd in een tweede groep: de Jaguars of Tijgers, die met de aarde waren verbonden. De ophanden zijnde dood van de dichter zal hem naar (het huis van) de zon doen opstijgen.
De inleidende aantekeningen zijn voornamelijk gebaseerd op de in 1972 verschenen monografie die José Luis Martínez aan Nezahualcóyotl heeft gewijd.