De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdManet van Montfrans
| |
[pagina 578]
| |
ging als een nieuwe Querelle des Anciens et des Modernes de geschiedenis in. Toen echter in de jaren zeventig de semiologie met de instelling van een leerstoel aan het Collège de France officieel als wetenschap erkend leek, de positie van de avant-gardebewegingen van de ‘nouveau roman’ en Tel Quel zich gestabiliseerd had en de literaire theorie definitief bevrijd was van het keurslijf van de traditionele literatuurgeschiedenis, kortom, toen alles waarvoor hij zich ruim twintig jaar had ingezet verwezenlijkt was, brak er voor Barthes een tijd aan van relativering, van twijfel aan de waarde van de door hem gelanceerde ideeën en van een steeds openlijker uitgedragen subjectiviteit. In essays als Le plaisir du texte (1973), Roland Barthes par Roland Barthes (1975) en Fragments d'un discours amoureux (1977) maakten dogmatisme en wetenschappelijke pretenties plaats voor een van alle franje ontdane, steeds persoonlijker bezinning op de relatie tussen taal en subject en op wat in de voorgaande periode vaak door een rookgordijn van theorie aan het oog onttrokken was: een alles overheersende hartstocht voor de literatuur. Deze levenslange passie, die Barthes tot dan toe altijd had omgezet in het schrijven over literatuur, manifesteert zich in zijn latere werk steeds vaker als een verlangen naar het schrijven van literatuur. Dat deze twee bezigheden bij hem al sinds jaar en dag samenvielen, was iets waar Barthes zich overigens wel van bewust was. Toen hij in 1977 in zijn inaugurele rede aan het Collège de France de semioloog omschreef als ‘een kunstenaar die met tekens speelt als met een welbewuste illusie waardoor hij gefascineerd wordt en waarvan hij geniet’,Ga naar eind1. schetste Barthes zijn eigen portret en zijn eigen activiteiten als essayist. De literaire ambities waarnaar Barthes zo vaak in zijn latere werk verwijst, werden dan ook niet geboren uit een onderschatting van zijn eigen kwaliteiten, maar uit de wens om die kwaliteiten in andere genres dan het essay te beproeven. Terwijl hij er wel in slaagde om met zijn Roland Barthes par Roland Barthes een eigenzinnige en onorthodoxe variatie op een autobiografie te schrijven, bracht hij het steeds weer aangekondigde voornemen om in navolging van zijn grote voorbeeld Proust een roman te schrijven, nooit ten uitvoer. Barthes' ambivalentie tegenover die zo vurig begeerde, maar altijd weer uitgestelde roman doet denken aan het gedrag van de mandarijn in Fragments d'un discours amoureux: toen hij negenennegentig nachten had doorgebracht onder het raam van de courtisane die hij beminde en die hem beloofd had zich de honderdste nacht aan hem te geven, ‘stond de mandarijn op, nam zijn taboeret onder zijn arm en liep weg’. Barthes' stap van wetenschap naar literatuur werd algemeen als een breekpunt in zijn loopbaan beschouwd en is een van de oorzaken van het intellectueel isolement waarin hij tegen het einde van zijn leven terechtkwam. Het streven van Barthes om met terugwerkende kracht het onderscheid tussen theorie en literatuur op te heffen en zijn definitie van de semiologie als strategie om literatuur en taal als een bron van creativiteit en plezier uit te buiten, sloeg de minder getalenteerde beoefenaars van deze discipline alle troeven uit handen. De semiologen verweten Barthes dat hij met zijn relativerende uitspraken de toch al niet zo solide wetenschappelijke status van hun vak onnodig ondermijnde. Diegenen die de vroegere Barthes rigiditeit en dogmatisme verweten hadden, zagen in de Barthes van de jaren zeventig iemand die te laat op zijn schreden was teruggekeerd, een mislukt wetenschapper en een mislukt schrijver, een eeuwige dilettant. In zijn meest proustiaanse tekst, La chambre claire, een essay over fotografie dat hij twee maanden voor zijn dood publiceerde, beschreef Barthes zijn eigen ambivalentie als volgt: ‘Ik zei bij mezelf dat die wanorde en dat dilemma die aan het licht kwamen door het verlangen om over de Fotografie te schrijven, een soort malaise weerspiegelde die ik altijd had gekend: de malaise van een subject dat heen en weer geslingerd wordt tussen twee talen, de taal van het verhaal en die van het be- | |
[pagina 579]
| |
toog en binnen de taal van het betoog tussen verschillende jargons, dat van de sociologie, van de semiologie en van de psychoanalyse - maar dat ik door het onvoldane gevoel dat ze me allemaal bezorgden, getuigde van het enige dat zeker in mij was, hoe naïef ook, een grote weerstand tegen elk reductionistisch systeem.’ Na de dood van Barthes werd er, in Frankrijk althans, weinig over hem geschreven. In de biografie die hij in 1986 onder de titel Roland Barthes, romanGa naar eind2. publiceerde, ontmaskert Philippe Roger de vooroordelen die aan dit stilzwijgen ten grondslag liggen, en toont hij aan dat Barthes' wens om een roman te schrijven en daarin theorie en literatuur samen te laten gaan niet de onontkoombare conclusie of het toevallige eindpunt van een lange zwerftocht langs verschillende disciplines is, maar integendeel als een rode draad door zijn hele werk loopt. Vanaf zijn allereerste artikelen in ExistencesGa naar eind3. en Combat tot aan La chambre claire toont Barthes zich, aldus Roger, verscheurd tussen zijn verlangen om de werkelijkheid in romanvorm te herscheppen en een ethiek die hem verbiedt aan dit verlangen gehoor te geven. Dit dilemma, dat Barthes in steeds weer andere termen aan de orde stelt, komt voor de eerste keer duidelijk tot uitdrukking in Le degré zéro de l'écriture, een op sartriaanse leest geschoeide beschouwing over de ontwikkelingen in de Franse literatuur na 1848. Sinds de bourgeoisie in 1848 haar ware gezicht heeft laten zien door zich tijdens het Juni-oproer tegen de arbeiders te keren, bevinden de schrijvers die zich openlijk van een tot uitbuiting en onderdrukking leidende ideologie willen distantieren, maar meestal zelf afkomstig zijn uit de bourgeoisie en in haar ook hun publiek vinden, zich in een moeilijk parket. In tegenstelling tot Sartre definieert Barthes echter niet de inhoud, maar de vorm (l'écriture) van het literaire werk als graadmeter van het sociaal engagement van de schrijver: ‘Omdat er geen denken zonder taal is, ligt de verantwoordelijkheid van de schrijver in eerste en laatste instantie in de vorm van het werk en omdat de maatschappij verdeeld is, ziet de schrijver in de taal zijn eigen verscheurdheid weerspiegeld.’ Flaubert, Mallarmé en Camus worden door Barthes beschouwd als schrijvers die erin geslaagd zijn hun afschuw van de kleinburgerlijke ideologie in de vorm van hun werk gestalte te geven. De ironie van Flaubert, het zelfbespiegelende karakter van de poëzie van Mallarmé en het ‘neutrale taalgebruik’ van Camus maken een interpretatie van hun teksten binnen het kader van een kleinburgerlijke maatschappijvisie onmogelijk. Dit heeft overigens niet kunnen verhinderen dat hun werk als literatuur geklasseerd en daarmee van zijn doeltreffendheid beroofd is. Vooral zijn tijdgenoot Camus was voor de jonge Barthes een lichtend voorbeeld. l'Etranger, waaraan hij in 1944 een van zijn eerste artikelen wijdde en waarvan het taalgebruik hem in 1953 het dichtst de door hem gewenste ‘nulgraad van het schrijven’ leek te benaderen, inspireerde hem tot het formuleren van een ideaal waarmee hij zichzelf in wezen de weg naar andere genres dan het essay afsneed. Roger laat zien hoe Barthes' utopie van een taal zonder vervreemding, zonder de bijtonen van de gehate kleinburgerlijke ideologie zich in drie opeenvolgende interpretaties van l'Etranger uitkristalliseert, maar ook hoe Barthes met iedere stap die hem dichter bij de formulering van zijn utopie brengt, de roman van Camus meer geweld aandoet. Volgens eenzelfde mechanisme zal Barthes in de jaren vijftig ook de eerste romans van Robbe-Grillet toesnijden op zijn ideaal van een ‘letterlijke, objectieve’ roman, zonder intrige, zonder personages, waarop elke poging tot interpretatie afschampt. Moedwil of misverstand, de vrijheid die Barthes zich in zijn uitleg van l'Etranger als een roman zonder metaforen, zonder een andere dan de letterlijke betekenis, veroorlooft, vindt een logisch vervolg in een polemiek met Camus over La Peste in 1955. In het nauw gebracht door een repliek van Camus veroordeelt Barthes het | |
[pagina 580]
| |
allegorische karakter en het humanisme van La Peste uit naam van het historisch materialisme. Daarmee nagelt hij zich vast op zijn eigen stellingname in Le degré zéro de l'écriture: aangezien het ideaal van een taal die vrij is van de smetten van de kleinburgerlijke ideologie pas verwezenlijkt kan worden in een klassenloze maatschappij, zal Barthes met het schrijven van een roman moeten wachten tot het zover is. Ook dit mechanisme, waarbij Barthes zich in een polemiek door zijn tegenstander in een extreme positie laat manoeuvreren, zal zich nog verschillende malen herhalen, met name tijdens het conflict met Raymond Picard die Barthes dwingt de zaak van de structuralistische literatuurwetenschap te omhelzen.
In de in 1957 verschenen Mythologies spitst Barthes zijn analyse van de sluipwegen van de kleinburgerlijke ideologie toe op wat hij de mythen van de consumptiemaatschappij noemt: de stereotiepe ideeën en beelden waardoor mensen zich in hun verlangens en leefwijze laten programmeren. In Mythologies demystificeert hij voorstellingen die hij eerst zelf uit zeer heterogeen materiaal heeft gedistilleerd - kranteartikelen, foto's, films, gebruiksvoorwerpen en voedingsgewoonten. Het is dan ook begrijpelijk dat Barthes' genereuze invulling van het begrip mythe door semiologen en antropologen met enige achterdocht ontvangen werd. Barthes' neiging om alle concrete bijzonderheden van het dagelijks leven in het Frankrijk van de jaren vijftig tot onderdelen van één groot tekensysteem te verheffen, getuigde eerder van het ongebreidelde enthousiasme van een romanschrijver dan van de doelgerichte aanpak van een wetenschapper. Het in Mythologies beschreven Frankrijk van Poujade, Minou Drouet, de DS 19 en Abbé Pierre, spreekt op dezelfde manier tot onze verbeelding als het Parijs van Rastignac of het Verrières van Julien Sorel. Barthes antwoordt op de kritiek op Mythologies met Système de la mode, een verhandeling waarin hij keurig binnen de perken van het door hemzelf in Eléments de sémiologie (1964) afgebakende terrein blijft en zijn analyse beperkt tot ‘le vêtement écrit’, commentaren en onderschriften uit modebladen, maar waarover hij later zal zeggen dat hij er absoluut geen plezier aan beleefd heeft. Zoals het begrip mythe in de jaren vijftig voor Barthes het middel is om via een omweg over de werkelijkheid te schrijven en theorie en literatuur samen te laten gaan, zo biedt het begrip tekst hem rond 1970 de mogelijkheid te ontsnappen aan de dorheid van de structuralistische verhaalanalyse. Picards verwijt dat Barthes zich in zijn essays en kritieken schuldig maakte aan een ontoelaatbare mengeling van impressionisme en dogmatiek, had doel getroffen. In 1966 formuleerde Barthes samen met onder anderen Greimas en EcoGa naar eind4. de grondbeginselen van de narratologie en legde daarmee de basis voor wat tot een werkelijk wetenschappelijke vorm van literatuurwetenschap zou moeten uitgroeien. Nog geen vier jaar later neemt Barthes in het voorwoord van S/Z, een analyse van een novelle van Balzac, alweer afstand van deze onderneming: ‘Men zegt dat er boeddhisten zijn die na een lange periode van ascese een heel landschap in een boon kunnen zien. Dat zouden de narratologen van het eerste uur ook wel gewild hebben: alle verhalen van de wereld in één enkele structuur zien.’ De verwezenlijking van deze situatie is niet wenselijk, aldus Barthes, want zij zou de tekst de mogelijkheid ontnemen zich van andere teksten te onderscheiden. Barthes' keuze van het woord tekst is hier niet toevallig en verwijst naar de onder invloed van Lacan tot stand gekomen opvattingen van Julia Kristeva en Jacques Derrida die de tekst niet zien als de weergave van bestaande, al van tevoren vastliggende structuren, maar als een verzameling van taaltekens die voortdurend in beweging zijn, geen samenhang scheppen, maar juist ontbinden en geen houvast bieden aan eenduidige interpretaties. Barthes gebruikt deze opvatting van taal en tekst die hij in zijn autobiografie met de term atopie zal aanduiden, als wapen tegen de reductionistische | |
[pagina 581]
| |
verhaalanalyse en stelt haar in plaats van zijn utopisch ideaal van een ongerepte taal die vrij zou zijn van de ruis van waardeoordelen en gemeenplaatsen. Tenslotte overbrugt hij er ook de tegenstelling tussen lezer en schrijver mee: de lezer moet het weefsel van een tekst ontrafelen en uit de verschillende draden zijn eigen verhaal samenstellen. Dat Barthes echter absoluut geen zin heeft om zich na de verhaalanalyse in theoretische beschouwingen over de tekst te verliezen, blijkt uit de haast waarmee hij dit begrip combineert met een notie waarvan de subjectiviteit onmiskenbaar is en die de weg plaveit voor de meer autobiografische essays: ‘Niets is triester,’ schreef Barthes in het voorwoord van Sade, Fourier, Loyola (1971) ‘dan zich de Tekst voor te stellen als doel en voorwerp van het intellect (om te overpeinzen, te analyseren, te vergelijken, te peilen enzovoort). De Tekst is voorwerp van genot.’
Zoals uit bovenstaande voorbeelden mag blijken, toont Philippe Roger in zijn buitengewoon boeiende en briljant geschreven biografie aan dat voor Barthes de theorie van meet af aan slechts een alibi is geweest om te kunnen schrijven zonder zijn opvatting over taal en vorm ontrouw te worden. Barthes' loyaliteit lag duidelijk niet bij de wetenschap, maar bij wat voor hem een wezensvraag was: de relatie tussen taal en subject enerzijds, taal en werkelijkheid anderzijds. Ook na de introductie van het criterium van het plezier of het genot zou hij zich serieus en onophoudelijk op die vraag blijven bezinnen, zij het dan in een veel persoonlijker context. De vindingrijkheid waarmee Barthes zijn integriteit op dit gebied wist te handhaven, ging weliswaar ten koste van de theoretische consistentie van zijn werk, maar heeft van hem ook in weerwil van die nooit voltooide roman, een briljant schrijver gemaakt. Barthes was veel méér dan, zoals Roger het zo aardig opmerkt, ‘een Swann die jaren van zijn leven verdaan zou hebben met teksten die niet eens zijn genre waren.’ |
|