De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdIeme van der Poel
| |
[pagina 574]
| |
Integendeel. Geen literair tijdschrift in Frankrijk heeft zozeer in het middelpunt gestaan van allerlei ideologische conflicten als juist Tel Quel. Maar - en dat vormt een van de aantrekkelijke kanten van de groep - hoewel de politieke koers meer dan eens veranderde, bleef de betrokkenheid met taal bestaan. De geschiedenis van Tel Quel, die in grote lijnen overeenkomt met de ontwikkeling van Sollers schrijverschap, vormt de perfecte illustratie van de theorie van de avant-garde, zoals die werd geformuleerd door de literatuursocioloog Jacques Dubois. In L'Institution de la littérature beschrijft Dubois de opkomst van literaire stromingen als een dialectisch proces. Aanvankelijk ligt de nadruk op de breuk met de voorgaande generatie. Naarmate de nieuwlichters in bredere kring geaccepteerd raken, verdwijnt de noodzaak zich af te zetten tegen wat vooraf ging. In werkelijkheid, aldus Dubois, doet de nieuwe garde niet veel meer dan de reeds bestaande ideeën een beetje op te poetsen en aan te passen aan de veranderde sociale context, waardoor - ten onrechte - de indruk van iets nieuws ontstaat. Sollers huidige opvatting van het schrijverschap ligt veel dichter bij die van Sartre dan eerder gedane uitspraken deden vermoeden, of misschien is het juister te zeggen dat de Tel Quel-groep het engagement van de existentialisten beetje bij beetje geïntegreerd heeft en heeft aangepast aan de eigen tijd. ‘De schrijvers van vroeger (Balzac, Zola) hielden de vinger aan de pols van de maatschappij. Dat is een traditie die we moeten voortzetten. Bovendien vormt de eigen tijd een fantastische inspiratiebron voor fictie.’Ga naar eind3. In de laatste romans van Sollers weegt de inhoud zwaarder dan de vorm, wat niet wegneemt - en daarin verschilt hij van Sartre - dat het spel met de taal nog altijd een belangrijke rol vervult. Het gaat er bij Sollers niet alleen om de moderne tijd van computers en spermabanken een plaats te geven in zijn werk zoals Proust de ‘demoiselles du téléphone’ vereeuwigde, maar hij probeert tevens een stijl te vinden die aansluit bij de moderne techniek.Ga naar eind4. Dit experiment komt het duidelijkst naar voren in de romans Paradis I en Paradis II, waarvan regelmatig fragmenten in Tel Quel (en later in L'Infini) verschenen. Deze ‘stukjes paradijs’ zijn amusant, inventief en spits, maar missen toch dat éne, ondefinieerbare dat iemand tot een groot schrijver maakt. Het is moeilijk aan te geven wat er precies ontbreekt. Heeft het te maken met originaliteit, oprechtheid of een mengeling van beide, misschien? ‘[...] je bent toch vreemd zegt ze je gelooft niet dat de liefde is uitgevonden om samen te smelten éen te worden voor mij ja de liefde misschien maar niet de liefdesdaad op zich in tegendeel die bevestigt het proces van losmaking van scheiding van non-communicatie wonderlijk idee vindt Laurie werkelijk onmenselijk kom zeg ik kom mijn liefste kom kom wees niet bang treed binnen in mijn paradijs [...].’ Tot aan het begin van de jaren zeventig volgde Tel Quel de naoorlogse Franse traditie, volgens welke er uitsluitend linkse intellectuelen bestaan. Voor dit verschijnsel zijn verschillende verklaringen. Het grote aantal rechtse schrijvers dat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog had gecompromitteerd, wierp lange tijd een smet op alles wat enigszins in de richting van politiek conservatisme zweemde. Bovendien, aldus een uitspraak van Sollers, behoort een intellectueel per definitie tot de oppositie en vanaf de oprichting van Tel Quel in 1960 tot aan de machtsovername van Mitterand en de socialisten in 1981, kende Frankrijk een rechtse politieke meerderheid. Na 1981 richt de kritiek van Sollers en zijn geestverwanten, zoals Bernard-Henri Lévy en André Glucksmann, zich in de eerste plaats op de socialisten, die zij starheid en gebrek aan democratische beginselen verwijten. In 1973 verschijnt er in Tel Quel een dodelijke kritiek van Jean-Louis Houdebine, een van de vaste medewerkers uit deze periode, op La cause des peuples van ex-Tel Quel-redacteur Jean-Edern Hallier. Houdebine laat geen spaan heel van deze schimmige lofzang op de broeder- | |
[pagina 575]
| |
schap van de Keltische volkeren (Hallier gaat zelfs zover Franse militaire interventie ten gunste van de ira te bepleiten) en wijst erop dat het regionalisme van extreem-links, met zijn verheerlijking van de geboortegrond, een sterk racistisch element bevat. ‘Nooit zijn we zo ver verwijderd geweest van China, en van de proletarische, culturele revolutie die daar heeft plaats gevonden,’ luidt de laatste zin van zijn betoog. Aan het begin van de jaren zeventig staat Tel Quel nog geheel in het teken van China en het maoïsme. Tot de vaste medewerkers behoort in deze tijd ook Susan Sontag, van wie Tel Quel in de zomer van 1973 een ‘Projet d'un voyage en Chine’ publiceert. Tegelijkertijd tekenen zich de contouren af van een op handen zijnde klimaatsverandering, in de eerste plaats wat Frankrijk zelf betreft. Zowel Houdebine als Sollers besteden aandacht aan de publikaties die in deze jaren over het Vichy-regime verschijnen. Vooral de studie van de Amerikaan Robert O. Paxton uit 1973, waarvan twee jaar later een Franse vertaling verscheen, maakte indruk. Voor het eerst besefte de naoorlogse generatie dat hun culturele erfgoed méer omvatte dan de Verlichting, en dat antisemitisme en verlangen naar sterk leiderschap niet alleen aan de overzijde van de Rijn hadden bestaan. Een tweede, essentiële gebeurtenis vormde de publikatie, in 1974, van de Goelag Archipel van Alexander Soltsjenitsin. Tijdens de Biennale in Venetië kwam een aantal leden van de Tel Quel-groep, onder wie Sollers, Kristeva en Guy Scarpetta, voor het eerst in contact met de Russische dissidenten. Deze ontmoeting was volgens Scarpetta van essentiële betekenis. Men besefte dat het gelijkheidsprincipe, zoals dat door de volksdemocratieën werd gepropageerd, ten koste gaat van de individuele vrijheid. De idealen van de Franse Revolutie leidden, in het geval van de Russen, niet tot een betere samenleving, maar tot een oppermachtig staatsapparaat. In deze jaren duikt in de kolommen van Tel Quel een aantal nieuwe namen op, zoals die van Jean-François Revel, André Glucksmann en Bernard-Henri Lévy. De verschijning van de liberaal Revel in Tel Quel was zonder meer een evenement. In een groot interview met Philippe Sollers stelde hij de onverdraagzaamheid en het dogmatisme van links Frankrijk aan de kaak. Sollers zelf keerde zich bij deze gelegenheid onomwonden tegen het marxisme, dat, ‘in plaats van te verdwijnen, steeds meer om zich heen grijpt, onbewust, als een gemummificeerd, mechanisch iets, dat zich vastzet in de hersenen van mensen die, desgevraagd, verklaren zich niet als zodanig te beschouwen’. Het zomernummer 1978 van Tel Quel is geheel gewijd aan de dissidenten en bevat bijdragen van Julia Kristeva, Guy Scarpetta en Susan Sontag. Bernard-Henri Lévy, die inmiddels het predikaat ‘nouveau philosophe’ heeft opgeplakt gekregen, doet in een interview de opmerkelijke uitspraak dat wij onze ideeën over de maatschappij in de eerste plaats aan de literatuur ontlenen. Deze mening wordt gedeeld door Sollers. Ondanks alle politieke verwikkelingen zegt hij de literatuur als de belangrijkste constante in de geschiedenis van Tel Quel te beschouwen. In een interview met de Libanese journalist Chowki Abdelamir (herfst 1980) stelt hij vast dat de ware revolutionaire kracht van de Tel Quel-groep te vinden is in hun schrijverschap: ‘De literatuur vormt het podium bij uitstek om de waarheid te verkondigen over de werkelijkheid, of het nu de politieke, de economische of de seksuele werkelijkheid betreft.’ Sollers schrijft zeer veel in deze periode. Aardige stukken vaak, over Sade, de psychoanalyse (‘De koers van de Marx is dalende, terwijl de Freud nog steeds stijgt’), over zijn liefde voor de jazzmuziek (waarvan Françaises niets begrijpen), en over New York. Het bezwaar is dat Tel Quel in de laatste jaren van zijn bestaan steeds meer in een eenmanstijdschrift verandert. De andere redactieleden (Jacqueline Risset, Julia Kristeva, Marc Devade, Marcelin Pleynet) verrichten hun werkzaamheden uitsluitend achter de schermen en ook het aandeel van de medewerkers is in deze tijd gering. Met | |
[pagina 576]
| |
de oprichting van L'Infini in 1983 komt hierin verandering. Er verschijnt een aantal nieuwe namen, hoewel in sommige gevallen de indruk bestaat dat het slechts om pseudoniemen van Sollers gaat, en het accent verschuift van de beschouwing naar meer verhalend proza en poëzie. In 1979 vindt er nog een incident plaats. In een interview met de Nouvel Observateur verklaart Susan Sontag onomwonden dat er in Frankrijk op cultureel gebied niets meer gebeurt. ‘De hedendaagse Franse cultuur is tot bijna nul gereduceerd. De film, die ooit een van de grootste was, bestaat niet meer. Er is geen schrijver van beneden de vijftig aan te wijzen die internationaal iets betekent. Waar is alle verbeelding van de jaren zestig gebleven?’ Ook Tel Quel wordt niet gespaard: ‘[...] De puriteinse geest, waar zo veel slechts over wordt verteld, spaart ons voor heel wat stommiteiten. Niemand voelt zich geroepen om het tegendeel te beweren van wat hij zes maanden eerder heeft gezegd. Om de laatste ontwikkelingen binnen Tel Quel heeft heel New York zich een ongeluk gelachen.’ Sollers neemt wraak, zoals te verwachten. Of was er sprake van een wraakneming van de kant van Sontag? Hoe het ook zij, in het proza van Sollers heet Susan Sontag (‘iets te dikke billen, iets te brede heupen’) voortaan Suzette Gutentag. Ook de stukken over New York worden allengs kritischer, de lyrische toon verdwijnt. Volgens Guy Scarpetta had de Newyorkse periode van Tel Quel (in 1977 kwam er een themanummer uit) vooral ten doel om Amerika aan de Fransen te ‘verkopen’. In de jaren zeventig zag links Frankrijk de Verenigde Staten uitsluitend als het bolwerk van het imperialisme. De Tel Quel-groep schreef over New York als het centrum van de naoorlogse beeldende kunst, als bakermat van de popmuziek en als symbool van het kosmopolitisme. Kosmopolitisme en libertinage vormen twee belangrijke thema's in de recentste geschiedenis van Tel Quel en L'Infini. Beide begrippen kregen hun huidige betekenis in de achttiende eeuw en wekken eerder associaties met een stedelijke cultuur dan met het platteland. Zowel de kosmopoliet als de libertijn verkiezen het onbekende boven het vertrouwde. De een probeert zich zo veel mogelijk culturen eigen te maken, de ander zoekt variatie in het veroveren van een eindeloze reeks vrouwen. In het werk van Bernard-Henri Lévy en Guy Scarpetta fungeerde het kosmopolitisme aanvankelijk als buffer tegen het typisch Franse nationalisme, dat tot uitdrukking komt in de culte du terroir, de cultus van de geboortegrond. Waar de plotselinge belangstelling voor de libertinage vandaan komt valt moeilijker vast te stellen. Het lijkt me niet ondenkbaar dat het om een reactie op het feminisme gaat, hetzij om de relatie tussen de seksen weer wat nieuw leven in te blazen, hetzij als het Latijnse antwoord op een beweging die zijn wortels heeft in het protestante Noorden. Toch is het onjuist om hierin een terugkeer naar de vroegere ongelijkheid tussen man en vrouw te zien. Het spel van het verleiden en het verleid worden dient ertoe om in het verkeer tussen de seksen een erotische spanning te creëren die in jaren van strijd enigszins op de achtergrond was geraakt. Het erotieknummer van L'Infini (zomer 1986) bevat, naast een aantal libertijnse vertellingen van mannen én vrouwen, een interessant artikel van Bernard Sichère, dat de veelzeggende titel draagt: ‘Du retard de la pensée sur les corps.’ De bevrijding van het lichaam in de laatste decennia is zo snel gegaan dat de geest het niet heeft kunnen bijbenen. Een opvatting van gelijke strekking is te vinden in Histoires d'amour (1983) van Julia Kristeva. Zij wijst, in navolging van Freud, op het belang van het verbodene. Totale vrijheid leidt, na een korte periode van euforie, tot verveling, vervlakking en wanhoop, die ons ertoe dwingen nieuwe taboes te creëren, door middel van de kunst of het spel. De positie die Sollers, Lévy en hun geestverwanten in de huidige Franse maatschappij innemen vertoont een zekere overeenkomst met die van de filosofen in de achttiende eeuw. Zij | |
[pagina 577]
| |
stellen zich niet langer ten doel het maatschappelijk bestel omver te werpen, maar maken zich sterk voor de mensenrechten, voor de antiracismebeweging ‘sos-racisme’ en voor veilig vrijen, kortom voor alles wat de verlichte burgerij vandaag de dag ter harte gaat. Het is voor het eerst sinds lange tijd dat een Franse intellectueel zich niet meer voor zijn bourgeoisafkomst hoeft te generen, ja, dat hij er zelfs een zeker welbevinden aan ontleent. |
|