Buitenlandse literatuur
Hedendaagse Franse cultuur: tussen dogma en vrijheid
Ieme van der Poel
Inleiding
Met de waardering van de hedendaagse Franse cultuur is het vreemd gesteld. In de achttiende eeuw gold Frankrijk zonder twijfel als het centrum van de beschaafde wereld. De ideeën van de filosofen raakten bekend in de verste uithoeken van Europa en aan de hoven sprak men Frans. Die situatie behoort allang tot het verleden, wat niet wegneemt dat Frankrijk, al dan niet ten onrechte, wanneer het om ideeën gaat nog altijd een zeker prestige geniet.
Volgens de historicus Jacques Revel wordt het hedendaagse Franse denken schromelijk overschat. Als voorbeeld noemt hij de Amerikaanse universiteiten, die letterlijk alles opslorpen wat Frankrijk in de laatste decennia aan denkbeelden heeft geproduceerd. Revel denkt hierbij in de eerste plaats aan het existentialisme en het structuralisme, maar ook het postmodernisme hoort zeker in dit rijtje thuis.
In Frankrijk vertegenwoordigen Lyotard en Baudrillard, die als de ‘grondleggers’ van de beweging worden gezien, twee verschillende werelden. Het cultuurpessimisme van Lyotard is nogal omstreden, hetgeen niet zo verwonderlijk is wanneer men bedenkt dat Frankrijk, in tegenstelling tot de meeste andere Westeuropese landen, geen pacifistische beweging van betekenis kent. Baudrillard is geen filosoof, maar iemand die, in de traditie van Roland Barthes, zijn inspiratie put uit het moderne leven. Hij is een columnist op zijn Frans: aardige en originele ideeën, verpakt in een stijl die andere culturen uitsluitend voor ‘het hogere’ reserveren.
Zoals er een mythe van het Franse denken bestaat, zo is er de mythe van de stad Parijs. Toen de jonge Du Perron in 1920 uit Nederlands-Indië naar Parijs kwam, merkte hij al spoedig dat zijn Parijs, zoals hij dat kende uit de oude afleveringen van La vie parisienne in de leestrommel van zijn ouderlijk huis, niet klopte met de werkelijkheid. In de hoop dat alles zich nog ten goede zou keren huurde hij een zolderkamertje op Montmartre, maar de schok van herkenning bleef uit. De stad die hij zocht was voorgoed verdwenen, haar bewoners vertrokken of dood. Ditzelfde geldt in zekere zin voor de Nederlandse kunstenaars die in de jaren vijftig en zestig naar Parijs trokken. Zij kwamen af op de faam die de lichtstad zich in de eerste naoorlogse jaren verworven had, het Saint-Germain van Juliette Greco en Boris Vian. Wat ze er aantroffen waren voornamelijk lotgenoten, buitenlanders zoals zijzelf.
Het verlangen naar het achttiende-eeuwse Parijs leeft niet alleen bij buitenlanders, maar ook bij de Fransen zelf. De opeenvolgende regeringen verrijkten de stad met een reeks indrukwekkende cultuurtempels: Centre Pompidou, La Villette, Musée d'Orsay, Le Grand Louvre, Opéra de la Bastille. Ditzelfde onvoorwaardelijke geloof in de cultuur spreekt ook uit de houding van een schrijver als Philippe Sollers, die, wellicht tegen beter weten in, vasthoudt aan de idee dat literatuur de wereld kan veranderen. In dit optimisme onderscheidt Frankrijk zich gunstig ten opzichte van veel