De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Schröder
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Over de verspreiding en de ontvangst van Geschlecht und Charakter (1903)Enkele jaren geleden werden in de Bondsrepubliek voorbereidingen getroffen voor een heruitgave van Hitlers Mein Kampf. Die heruitgave werd verboden, want de inhoud is in strijd met diverse fundamentele rechten uit de grondwet en valt onder het gestelde in paragraaf 130 uit het wetboek van strafrecht: ‘(Inbreuk op de menselijke waardigheid.) Hij die op een wijze die de openbare orde kan verstoren inbreuk maakt op de menselijke waardigheid van anderen door:
Ook het boek van Weininger valt met betrekking tot vrouwen en joden onder het gestelde in dit artikel (ik zal dat hieronder verder toelichten) en is dus een geval van schending van de grondwet. Maar hierbij is er geen enkele instantie van de rechtsstaat die optreedt tegen de uitgeversplannen, het boek kan ongehinderd worden verspreid en de inhoud wordt alweer bejubeld. De flaptekst uit 1980 maakt reclame met namen en citaten van Rudolf Kassner, Wassilij Rosanow, Rudolf Steiner, August Strindberg, Karl Kraus en Ludwig Wittgenstein. Toen het in 1903 voor het eerst verscheen, werd het met gejuich begroet door grote en kleine antifeministen. Freud noemde Weininger ‘een veelbelovende jonge man’. In 1912 was er al een dertiende druk - twaalf herdrukken in negen jaar. De veertiende druk volgt onmiddellijk en dat blijft doorgaan totdat in 1920 de eenentwintigste druk is bereikt. De verkoop van de Duitse uitgave floreert: in 1925 kan de zesentwintigste druk worden genoteerd, 1932 is het jaar voor een speciale uitgave. Alle Duitse uigaven verschijnen bij W. Braumüller in Wenen en Leipzig, die tegelijkertijd universiteitsboekhandel is. In Hitlers Tischgespräche noemt de staatsman van de jodenvernietiging de zelfmoordenaar Weininger ‘de enige fatsoenlijke jood’. De Duitse ‘ineenstorting’ in 1945 betekent geens- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zins de ineenstorting van het sterke antifeministische front in Duitsland en Oostenrijk. Want alweer in 1947 verschijnt in Wenen, ook ditmaal bij Braumüller, de achtentwintigste druk. Opmerkelijk genoeg lijkt er daarna een pauze in te treden voor de vlotte makers van Duitstalige herdrukken: van 1947 tot 1980, het jaar waarin uitgeverij Matthes und Seitz (München) voor nieuwe voorraad zorgt. In 1975 verschijnt er een Amerikaanse en ook een Franse uitgave. In 1978 komt de ‘linkse en progressieve’ uitgeverij Feltrinelli in Milaan met de Italiaanse vertaling. In de flaptekst van de Duitse uitgave van 1980 lezen we dat de kritiek in Italië gewag maakte van een ‘klassiek vertegenwoordiger van het “negatieve” denken (...] uit de grote cultuur van Europa, die nu terugkomt’. De Duitse uitgave van 1980 vormt de basis voor de vertaling in het Nederlands, die in 1983 door De Arbeiderspers in Amsterdam wordt uitgebracht.Ga naar eind2. Door de vertaalkosten voor 665 pagina's laat men zich niet afschrikken. De folder van de Nederlandse uitgeverij prijst de drieëntwintigjarige auteur als ‘een van de grote mythische figuren uit de wereldliteratuur’ die ‘met faustische ijver bijna alle talen had gestudeerd en bovendien filosofie, biologie, psychologie, natuurkunde en wiskunde’ (allemaal vóór zijn drieëntwintigste dus - hs). Het ‘unieke werk [...] [is] een van de meest omstreden publikaties van deze eeuw’ en, wat voor een uitgever nog belangrijker is, ‘ook nu nog van groot belang’. De talloze herdrukken in westerse democratieën hebben niet alleen tot gevolg dat het misbaksel in bijna elke boekhandel ligt uitgestald, het wordt ook allerwege gerecenseerd, vaak bagatelliserend: ‘een knalbonbon uit het fin de siècle’, aldus Die Zeit uit Hamburg. De termen antisemitisme en antifeminisme komen de lofredenaars niet over de lippen. In de Citation Indices van 1981, 1982 en 1983 bijvoorbeeld duiken naam en titel weer op omdat het boek in de secundaire literatuur geciteerd wordt, vooral in psychologische tijdschriften. Men zorgt voor publiciteit. Onnodig hieraan toe te voegen dat het boek allang verkrijgbaar is in alle wetenschappelijke bibliotheken (wat waarschijnlijk niemand serieus zal beweren over feministische publikaties van vóór het fascisme), waar kritische onderzoek(st)ers van het antifeminisme - als die wetenschap mocht bestaan - het geschrift dus moeiteloos zouden kunnen vinden. In de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam is een exemplaar te vinden van de vierde, de achtste, de elfde, de twintigste, de vierentwintigste en de vijfentwintigste druk, een exemplaar van de volksuitgave uit 1926 en een uit 1932. Ook antiquarisch is het boek nog te krijgen. Het voorwendsel dat herdrukken om wetenschappelijke redenen noodzakelijk zijn, is werkelijk niet staande te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De ontvangst van Weininger vergeleken met de ontvangst van Mill in Nederland en DuitslandLaten we eens kijken naar het voorbeeld van J.S. Mill. Zijn feministische geschrift The Subjection of Women (London 1869) werd in zijn tijd onder vrouwen overal ter wereld een bestseller en is inmiddels een klassiek werk geworden. De eerste vertaling in het Nederlands verscheen in 1869 onder de titel De Slaverny der Vrouw. In 1870 verscheen er een tweede druk, in 1898 een derde. In bijna dertig jaar slechts drie drukken. Daarna, van 1898 tot 1981 - drieëntachtig jaar lang - verschijnt het geschrift helemaal niet meer, totdat Maaike Meyer voor een heruitgave zorgt.Ga naar eind3. En in Duitsland: In 1869 zorgt Henny Hirsch voor de vertaling in het Duits en in 1872 verschijnt er een tweede druk, terwijl prof. Th. Gomperz (Wenen), verantwoordelijk voor de uitgave van het verzamelde werk van Mill in het Duits, deze tekst bewust elimineert. Zo duurde het bijna twintig jaar voordat Die Hörigkeit der Frau de derde druk bereikte (1891). Maar daarna wordt het geschrift van Mill vijfentachtig jaar lang niet op de markt gebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kostte mij aan het begin van de jaren zeventig behoorlijk wat moeite om een uitgever ervan te overtuigen dat dit boek een heruitgave verdiende. Die kon pas in 1976 verschijnen en werd toen door de gevestigde openbare mening met lang niet zoveel vreugde ontvangen als Weininger (er verschenen nauwelijks besprekingen). Wetenschapsmensen en uitgevers hebben tientallen jaren - met succes - hun best gedaan Mill te zuiveren van zijn feminisme.Ga naar eind4. Toen ik in 1982 aan de filosofische faculteit van de universiteit van Hamburg een werkcollege gaf over het onderwerp feministische politieke filosofie, moest ik constateren dat er in de welvoorziene bibliotheek van het instituut nog steeds geen exemplaar van Mills boek aanwezig was. Voor zover ik weet gebruiken de gevestigde politieke en sociaal-filosofen in Duitsland en Nederland dit boek van Mill niet in hun onderwijs. Ook in Nederland waren er in de jaren zeventig bibliotheken van filosofische instituten die het boek niet hadden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Conor Cruise O'Brien over de ‘gentlification’ van de niet-liberale politieke filosofieConor Cruise O'Brien heeft onlangs onder de titel ‘Virtue and Terror’ geschreven over ‘The Likeness of Mind and Legitimation’ van enkele vooraanstaande ideologen en mensen van de praktijk: Rousseau en Robespierre, Marx en Lenin. Van beide tweetallen leverde het eerste de politieke legitimatie, het tweede bracht de terreur in praktijk. ‘Likeness of Mind and Legitimation’ van Weininger en Hitler toon ik aan onder 7. Op deze plaats is nog een andere stelling van Conor Cruise O'Brien van belang, namelijk dat het in bepaalde academische kringen een wijdverbreide gewoonte is om de totalitaire geest van eenmaal erkende auteurs steeds maar weer te bagatelliseren en bepaalde ideologen en uitoefenaars van terreur en dictatuur tegen beter weten in te typeren als ‘on the whole basically liberal and democratic’. ‘Apparently the idea is to defend the respectability of prominent writers within one's field of specialization by putting liberal interpretations on work which is in fact not liberal. The process has been defined as gentling or “gentlification” [...] There are gentle Fichteans, gentle Hegelians, gentle Wagnerites, and, most assiduous of all, gentle Nietzscheans.’Ga naar eind5. Er bestaan ook scholen van gentle Brouwerianen en gentle Weiningerianen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Hoofdmotieven van seksen- en rassenideologieën‘In de rasse-ideologieën die vanaf het begin van de negentiende eeuw optreden, zijn zes hoofdmotieven aan te wijzen,’ aldus K. Lenk.Ga naar eind6. De door hem genoemde motieven gelden ook voor seksenideologieën: voor twee ‘rassen’ kun je twee ‘seksen’ in de plaats zetten. Mijns inziens worden seksenideologieën gekenmerkt door de volgende zes hoofdmotieven: 1. De ene sekse (de mannelijke) wordt (door mannen) geponeerd als de hoogste waarde van het menselijk bestaan. Zo wordt er een waardemonopolie van de eigen sekse geïntroduceerd. Dientengevolge wordt de mensheid verdeeld in een rangorde van verschillende seksesubstanties (seksuele biomythologie). 2. Men stelt dat de seksesubstantie onveranderlijk is en beweert dat de wezenlijke eigenschappen van de seksen constant zijn (bijvoorbeeld het ‘eeuwig vrouwelijke’, Goethe) door de hele geschiedenis heen (vrouwen zijn geen mensen, het zijn slechts vrouwen).Ga naar eind7. 3. Deze statische voorstelling van zaken berust op het centrale dogma dat ‘zuivere seksen’ de hoogste waarde hebben (echte, zuivere, mannelijke mannen versus echte, zuivere, vrouwelijke vrouwen). Afwijkingen zijn ‘degeneraties’, ziekteverschijnselen en tekenen van decadentie. Men construeert een continuïteit en een onveranderlijkheid van de kenmerkende eigenschappen van de sekse met de hoogste waarde en ook van de minderwaardige antisekse (mannelijkheid-vrouwelijkheid; analogie: ger- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manendom-jodendom), waardoor soms het vijandbeeld ook een - weliswaar negatief - ‘voorbeeld’ wordt. Het negatieve voorbeeld zoals dat in de ideologieën heerst, is dat van de ‘echte vrouwelijke vrouw’ (= de volkomen onderworpen vrouw), dat uiteraard door de ideologen van de heersende sekse wordt gedefinieerd en tot de enige toelaatbare norm wordt verklaard. 4. In veel seksenideologieën komt reeds het idee van het ‘fokken’ door middel van ‘seksehygiëne’ op. (Gedegenereerde, onvrouwelijke vrouwen - mengvormen = manwijven - zijn ongewenst en zijn seksueel niet aantrekkelijk: het is hun zelfs wettelijk verboden te trouwen [ambtenaressen]). Onzuivere hybriden mogen zich niet voortplanten. 5. Al sinds de tijden van de religieuze patriarchale ideologieën, in de antieke mysogynieën en onafgebroken door de hele geschiedenis heen, maar in sterkere mate sinds het eind van de achttiende en in de negentiende eeuw - er werd niet alleen geschreven over ‘de burgerlijke verbetering van de joden’ (Ch. C.W. von Dohm), maar ook over ‘de burgerlijke verbetering van de vrouwen’ (T.G. von Hippel) - hebben seksenideologieën de neiging om er een universele ‘filosofische’ antropologie bij te leveren die de hele geschiedenis van de mensheid verklaart, dat wil zeggen een alles omvattende interpretatie van de menselijke geschiedenis in de zin van een historische metafysica. Dergelijke ‘antropologieën’ gaan uit van de stelling: ‘Primair bestaan er, filosofisch gezien, geen mensen zonder meer, primair bestaan er, filosofisch gezien, alleen mensen van een bepaalde sekse = seksekarakter - en degeneraties. ‘De’ bestemming van ‘de mens’ is de bestemming van zijn/haar sekse. De historische metafysica die dergelijke zich als empirische antropologieën voordoende seksenideologieën eigen is, interpreteert de geschiedenis van de mensheid als een op- en neergaan, de opbloei en het verval van de seksen.Ga naar eind8. 6. Dualistische mythen over de seksen worden voortdurend geïdentificeerd met de twee biologische geslachten en zijn de oudste ‘rassenmythen’ in de geschiedenis: historisch zijn zij primair, de rassenmythen kwamen pas later en volgden het dualistisch grondpatroon van de mythen over de seksen.Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De identiteit van het vrouwelijke en het joodse wezen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gisch gehalte aan m = echte mannelijkheid, en hij concludeert dan vlot ‘dat de behoefte aan en bekwaamheid tot emancipatie van een vrouw uitsluitend berusten op het percentage m dat zij bezit’ (p. 78). ‘De vrouw’ = v = echte vrouwelijkheid heeft geen wil, geen behoefte aan vrijheid en gelijkheid, aan geestelijk werk en zelfstandigheid. Die aangeboren eigenschappen heeft alleen ‘de man’ en wel alleen ‘de Arische’. Als vrouwen rebelleren, dan zijn ze dat niet ‘zelf’, maar dan is dat ‘de man’ in hen. Geëmancipeerde vrouwen zijn volgens Weininger een ernstig ‘degeneratieverschijnsel’. Een geëmancipeerde vrouw ‘bezit waarschijnlijk zelden meer dan vijftig procent m, en aan dit gehalte aan edel metaal heeft zij per slot van rekening te danken wat zij betekent, of liever wat zij eventueel zou kunnen betekenen’ (p. 84). ‘In hen is het alleen de man die verlangt naar emancipatie’ (p. 81). Vrouwenbewegingen in de geschiedenis hebben - volgens hem - geen politieke en economische oorzaken, maar komen voort uit het feit dat er ‘met regelmatige tussenpozen meer hermafroditische personen ter wereld komen [...], het feit dat in bepaalde perioden meer mannelijke vrouwen worden geboren dan anders’ (p. 86). Hij voorspelt prompt ‘een tijd waarin alhans de behoefte aan emancipatie voor altijd zou zijn uitgedoofd, waarin alleen nog volstrekte masculina en volstrekte feminina zouden voorkomen’ (p. 87). Dan zal het ‘oerverschil tussen de seksen’, de naar hij zegt ‘oudste empirische dualiteit’ (cursivering hs), die hij als een ‘diepe waarheid’ (p. 92) beschouwt, hebben overwonnen. Met betrekking tot het seksueel gedrag stelt Weininger ‘dat m [de mannelijke man] in seksueel opzicht de behoefte heeft aan te vallen [...] en v [de vrouwelijke vrouw] de behoefte te worden aangevallen’ (p. 100) - dat is het oude dualisme van activiteit versus passiviteit op de spits gedreven. Gebruikt worden als seksobject zonder meer is volgens Weininger ‘de grootste verheviging van haar totale bestaan. En dat bestaan is altijd en zeer sterk seksueel. v gaat volledig op in het geslachtsleven, in de sfeer van paring en voortplanting, dat wil zeggen: in de relatie met man en kind’ (p. 101) - ‘de vrouw is aanhoudend seksueel, de man alleen met tussenpozen’ (p. 104), in principe is hij geest, zelfs genie: ‘De grotere omvang van de seksuele sfeer in de gehele persoonlijkheid bij v vormt een specifiek verschil van zeer grote betekenis tussen de seksuele uitersten’ (p. 101). Weininger brengt zijn ‘theorie’ op de volgende noemer: ‘De man heeft de penis, maar de vrouw wordt bezeten door de vagina’ (p. 104). Met andere woorden: de man beheerst zijn penis, maar de vagina beheerst de vrouw, geheel en al. In die tijd was er een heftige discussie over de toelating van vrouwen aan universiteiten. Het brede front der antifeministen krijgt bevestigd wat het graag hoort, namelijk ‘dat genialiteit verbonden is met mannelijkheid, dat dit een ideale mannelijkheid is, tot een hogere macht verheven’ (p. 125). Genie, begaafdheid, geheugen, piëteit, behoefte aan onsterfelijkheid, logica en ethiek, religiositeit en waarheid enzovoort enzovoort, het is allemaal het monopolie van de aangeboren echte ‘Arische mannelijkheid’. ‘Het is dus juist dat de vrouw geen logica bezit’ (p. 159). ‘Haar ontbreekt het intellectuele geweten. Men zou bij haar kunnen spreken van “logical insanity”. [...] De man voelt zich verplicht tot logica, de vrouw niet’ (p. 160) (zie 6, iv). Vrouwen kunnen a priori geen subjectkwaliteiten hebben, noch die verwerven: ‘De relatie tussen man en vrouw is niets anders dan de relatie tussen subject en object. De vrouw is op zoek naar haar vervolmaking als object. Zij is voorwerp van de man, of voorwerp van het kind, en wil ondanks alle mooie praatjes nooit anders beschouwd worden dan als voorwerp’ (p. 307) - ‘De vrouw wil niet behandeld worden als subject, zij wil altijd en overal - daaruit bestaat immers haar vrouwzijn - uitsluitend passief blijven, voelen hoe haar een wil wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgelegd, zij wil gemeden noch ontzien worden, zij wil niet gerespecteerd worden. Haar behoefte is juist alleen als lichaam begeerd te worden, als eigendom door een ander te worden bezeten’ - ‘De vrouw is niets, geraakt pas tot haar bestaan [...] doordat zij door de man [...], het subject, verheven wordt tot diens object, waardoor zij haar existentie ontvangt’ (p. 307) (cursiveringen hs). Let op de willekeur van Weiningers persoonlijke ‘logica’: de materie, het object vrouw, heeft nooit een wil (dat is een bewezen waarheid). Maar in deze passage kent hij - in strijd met zijn eigen axioma - dit object onophoudelijk wilsuitingen toe! Het ‘object’ dat hier met wil is uitgerust, heeft zelfs een zo sterke wil dat het die kan opleggen aan het ‘subject’ man (met zijn wilsmonopolie): de heerser buigt voor de wil van de materie. Dat is nodig om de plegers van misdaden, verkrachtingen en mishandelingen jegens ‘de vrouw’ vrij te pleiten van de verantwoordelijkheid voor hun daden: het slachtoffer heeft het gewild, het slachtoffer is de schuld van het misdrijf van de daders. De daders zijn onschuldig, met hoeveel willekeur en geweld ze ook te werk gaan: het was de wil van de slachtoffers in hen die handelde. Ik wijs hierbij op dezelfde argumentatie met betrekking tot joden: als joden door Ariërs worden vervolgd, dan zijn het niet de Ariërs, maar dan is het ‘de jood’ in de Ariër, die hem tot de misdaad brengt. ‘De vrouw [...] wordt uiteindelijk altijd bedwongen door de behoefte om door de man zowel zelf als in de persoon van alle andere vrouwen te worden verkracht’ (p. 294). ‘De vrouw’, dat wil bij Weininger zeggen: en dus alle vrouwen, in alle tijden. Het zijn geen mannen die de behoefte hebben om vrouwen te verkrachten, die bewust gewelddaden plannen, begaan en goedpraten. Analogie: ook ‘de jood’ wordt bedwongen door zijn behoefte om zelf en in de persoon van alle anderen van zijn ras, door de Ariërs te worden vernederd, gefolterd, vermoord. ‘De vrouw is niets, zij is alleen materie’ (p. 308) - ‘Hoe hoort de man de vrouw te behandelen? Zoals zij zelf behandeld wil worden [...]? Wanneer hij haar moet behandelen zoals zij behandeld wil worden, dan moet hij met haar cohabiteren, want dat wil zij, haar slaan, want dat wil zij [...] v [is] een functie van m, een functie die hij kan stellen of opheffen, en de vrouwen willen ook niet méér zijn, - niets anders’ (p. 349) (cursivering hs). Bij deze demagogie houdt elke rationele discussie op. Het zijn hoogste waarheden, waarmee je alle misdaden en geweldplegingen kunt rechtvaardigen. Dat is de boodschap van de heersersnatuur: zijn grootheidswaan culmineert in zijn ‘theorie’ van het ‘lagere leven’ en als tegenstelling daarvan het ‘hogere leven’ met al zijn mogelijkheden van ‘onbeperkte heerlijkheid’. Vrouwen, joden, negers en anderen kennen slechts het ‘lagere leven’ (p. 298). ‘De hoogst staande vrouw staat altijd nog oneindig veel lager dan de laagst staande man’ (p. 316). Als deze ‘diepe denker’ de waarheid spreekt, dan staat bijvoorbeeld Aletta Jacobs oneindig veel lager dan Eichmann. Meer dan vierhonderd pagina's lang ontwikkelt Weininger zijn extreem dualistische vrouwelijkheids- en mannelijkheidsideologie, aangevuld met een degeneratie-ideologie. Degeneraties zijn: intellectuele en lesbische vrouwen en feministen, die hij tweeslachtigen, hermafrodieten, halve en kwartvrouwen noemt. Vervolgens behandelt hij ‘Het jodendom’. Dat ziet hij als de absolute tegenstelling van het ‘wezen van het Duitse volk’ of van het ‘germanendom’ (hoofdstuk 13), dat uitsluitend inherent is aan de Arische ‘volledige man’. Hij hoopt dat zijn principe van het statisch dualisme der ‘zuivere’ seksen ‘van nut zal blijken voor een rassenantropologie’ (p. 317). Terwijl hij het tot op dit punt gehad heeft over de ‘Arische man en de Arische vrouw’ en hun volgens hem organisch gedetermineerde, absoluut tegengestelde ‘seksekarakters’, gebruikt hij nu zijn ‘inzichten’ in zijn ‘theorie’ over de ‘rassekarakters’ zoals die ‘de jood’ en de ‘de Ariër’ zouden zijn aangeboren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Weininger is het minderwaardige rassekarakter niet alleen ‘de joden’ aangeboren, maar ook ‘de negers’, ‘de Chinezen’ en ‘de Mongolen’. Bedenk dat het keizerrijk in die dagen naar men meende bedreigd werd door het ‘gele gevaar’. Weininger stelt de Duitse joden van zijn tijd op één lijn met die volken: ‘haren die gaarne kroezen’, ‘Chinees gevormd gezicht’, ‘gelige huidskleur’ (p. 317). Daarna behandelt hij de ‘psychische eigenaardigheid van het joodse’ - ‘zo diepgaand mogelijk’ (p. 317): Het ‘joodse wezen’ is identiek met het ‘wezen van de vrouw’: wie ‘heeft nagedacht over de vrouw en de jood’, merkt ‘in welke mate juist het jodendom doortrokken is van die vrouwelijkheid waarvan wij het wezen eerst gezocht hebben door het te contrasteren met al het mannelijke zonder onderscheid’ (p. 320). Daarop volgt zijn opsomming van analogieën: zowel joden als vrouwen geven volgens hem de voorkeur aan roerende goederen en hebben ‘eigenlijk, ondanks hun handelsgeest, geen behoefte [...] aan eigendom, en wel in de laatste plaats [...] [aan] het grondbezit’ (p. 321). Alleen wie individualiteit heeft, en dat is uitsluitend de echte Arische man, heeft behoefte aan grond (vergelijk ‘Blut und Boden’). Vrouwen en joden hebben een aangeboren hang naar ‘gemeenschap’, reden waarom ze zich ‘zo massaal tot het communisme wenden’. De Arische man doet dat niet. Hij wendt zich tot het socialisme, want ‘het socialisme is Arisch’ (verwijzing naar Fichte, p. 321). ‘De jood’ en ‘de vrouw’ hebben ‘in het geheel geen relatie met de idee van de staat’. ‘Het volstrekte gebrek aan begrip [...] voor de gedachte van de staat’ berust op het gemis van een apriorische rede: ‘Vooral deze kantiaanse rede echter, de geest, is wat zowel bij de jood als bij de vrouw lijkt te ontbreken’ (p. 321). Jood en vrouw zijn niet in staat tot dat echte Duitse idealisme. Deze vermeende bewijzen tonen aan dat ‘het de jood, evenals de vrouw, ontbreekt aan persoonlijkheid’, ze lijden allebei aan ‘een gebrek aan intelligibel ik’ (p. 322). Categorisch concludeert Weininger: vrouwen en joden hebben geen waardigheid, geen ‘innerlijke voornaamheid’, geen ‘waardigheid van het eigen ik’ en ‘geen respect voor dat van de ander’ (p. 322). Vrouwelijke zucht naar titels, gebrek aan piëteit en aan trots op je voorouders - dat is allemaal typisch joods, typisch vrouwelijk (pp. 322, 323). ‘Wat de vrouw en de jood echter volledig ontbreekt is grootsheid’ (p. 324). Joden en vrouwen zijn van nature koppelaars. ‘De jood is steeds wellustiger, geiler’ (p. 326) dan de Arische man. ‘De echte jood en de echte vrouw, zij leven beiden alleen in de soort, en niet als individualiteiten’ (p. 325). Wanneer Arische mannen aan koppelarij doen, dan zijn ze dat niet zelf, maar dan is het de jood in hen (pp. 325, 326). Hoezeer de politieke demagogie van Weininger op hol slaat, zien we aan de volgende bewering: ‘Kreten als “Koopt slechts bij christenen” zijn joods’ (p. 326) - De Arische man is daar niet toe in staat, want hij is geen antisemiet, het is de jood in hem. Een totalitair denksysteem dat de weg vrijmaakt voor elke misdaad! De daders gaan bij voorbaat vrijuit, de slachtoffers zijn zelf verantwoordelijk, zelf schuldig. ‘Met de emancipatie van vrouwen is het net zoiets als met die van joden en negers. De reden waarom deze volkeren als slaven behandeld en steeds geminacht zijn is ongetwijfeld in hoofdzaak hun slaafse aanleg: zij hebben niet zo'n sterke behoefte aan vrijheid als de Indogermanen’ (pp. 349, 350) - antisemitisme, antifeminisme, slavernij en kolonialisme zijn dus geen politieke systemen die berusten op machtsmisbruik, gruweldaden, uitbuiting en onderdrukking, maar de ‘oorzaak’ ervan is de ‘slaafse aanleg’ van de ontrechten enerzijds en de ‘aanleg tot heersen’ anderzijds! In de Duitse en Nederlandse heruitgave staan drie nawoorden. A. Stopczyk prijst Weiningers ‘causaal-logische vormen’, zijn ‘theoretisch-systematische redenering’ (p. 544). G. Dischner stelt: ‘Hij leeft met de droom van een verloste mensheid [...]’ (p. 549) en R. Calasso beschouwt het boek als ‘erotisch-filosofische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
journalistiek’ (p. 551). Zijn dat adequate beoordelingen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Weiningers methodesDe ‘methodes’ die Weininger gebruikt zijn de volgende: i. beschrijving van zijn emoties; ii. oordelen a priori; iii. totalitair dualisme en iv. generisch spreken - zonder logica. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Zijn emoties: seksuele walging, vrouwenhaat, grootheids- en vervolgingswaan.‘Alleen onder de vaste leiding van een wereldbeschouwing’ kan naar de mening van Weininger de controverse ‘over de vrouw’ worden opgelost. Hij laat zich leiden door ‘de wereldbeschouwingen van Plato, Kant en het christendom’ (p. 16). Termen als schuld, kwaad, verlossing, reinheid, bevlekking, schaamte, schaamteloosheid enzovoort beheersen zijn taal en daarmee zijn argumentatie. Hij laat zich verleiden tot de volgende emotionele uitbarstingen: - ‘Er bestaat geen platonische liefde [...], wat men verder nog liefde noemt, hoort thuis in het rijk der smeerlappen. Er bestaat maar één soort liefde: [...] de aanbidding van de madonna. Voor de coïtus beschikt men immers over de hoer van Babylon’ (pp. 251-251). - ‘[...] geen lichamelijke verontreiniging door ruimtelijke toenadering’ van de man tot ‘de vrouw’ (p. 256). - ‘Alle fécondité is alleen maar walgelijk’ (p. 356) - ‘[...] de mens is in zijn diepste wezen alleen onvrij en gedetermineerd [...] omdat hij op deze onzedelijke wijze [coïtus] is ontstaan’ (p. 356). - ‘[...] dat verklaart [...] waarom alle geniale mensen [dat zijn uitsluitend mannen - hs] zonder uitzondering [...] lijden onder de hevigste seksuele perversies (“sadisme” of, wat onder de grote geesten ongetwijfeld meer voorkomt, “masochisme”). Wat deze neigingen gemeen hebben is een instinctief ontwijken van de volledige lichamelijke gemeenschap, een streven om de coïtus te vermijden. Er kan namelijk nooit een waarlijk geniale mens bestaan die de coïtus beschouwt als méér dan een dierlijke, beestachtige, weerzinwekkende daad, of deze zelfs zou verheerlijken als het diepste, heiligste mysterie’ (p. 478, noot 461). Zijn gevoelens van walging culmineren in zijn ‘eis van onthouding voor beide seksen’ (p. 457), in zijn poneren van ‘de zondeloze, onbevlekte man’, ‘die zijn eigen seksualiteit waarlijk heeft overwonnen’ (p. 354) en die ‘de vrouw zal verlossen’. En dat is de enige en ware ‘oplossing’ van het vrouwenvraagstuk als je dat goed begrijpt - zoals hij. Zich beroepend op kerkvaders - Clemens onder anderen -, Wagner, Goethe enzovoort stelt hij: ‘Alleen zijn kuisheid [...] is haar redding’ (p. 355). Zijn seksuele walging wentelt hij vol haat af op vrouwen - als op zondebokken. Uit zijn gevoelens van walging komen zijn uitbarstingen van haat jegens vrouwen voort: ‘De vrouw zondigt niet, want zij is zélf de zonde, als mogelijkheid in de man’ (p. 312), dat wil zeggen, ze is ook verantwoordelijk voor de zonde van ‘de man’. Alleen al de verbale beledigingen die hij zonder onderscheid en zonder reden uitstort over alle vrouwen, zijn bewijzen van zijn irrationele vrouwenhaat (een politieke term, zoals rassenhaat en jodenhaat): - Koppelaarsters: ‘Elke vrouw doet aan koppelarij’ (p. 277). Zelfs voor kinderen houdt Weiningers haat geen halt: ‘reeds in haar vroegste jeugd: heel kleine meisjes [...]’ (p. 272). ‘En dat bejaarde vrouwen eindeloos aan koppelarij doen, is zo algemeen bekend’ (p. 273) dat hij het niet nodig acht dit ‘oordeel’ te motiveren. Beweringen worden kringvormig met nieuwe beweringen en cirkelredeneringen ‘gestaafd’: ‘dat koppelarij typisch vrouwelijk en uitsluitend vrouwelijk is’ - ‘de vrouwelijkheid is immers identiek met koppelarij’ (p. 281). Koppelaarsters deelt hij in in ‘hoeren’ en ‘moeders’; maar het verschil is niet principieel. Want ‘de vrouw’ wordt volgens Weininger lichamelijk en geestelijk uitsluitend geobsedeerd door seksualiteit, ‘en zoals het gehele lichaam van de vrouw een dependance van haar geslachtsdeel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleek te zijn, zo blijkt nu (!) de gedachte van de coïtus centraal te staan in haar denken’ (pp. 277-278). - Hoeren: Zo beschouwd zijn volgens hem dan ook alle vrouwen hoeren, of ze nu prostituée of moeder zijn, alleen is hun doel verschillend. ‘De vrouw’ in het algemeen: ‘de hoer van Babylon’ - ‘De vrouwen die geestelijk het hoogst ontwikkeld zijn [misschien vrouwen die gestudeerd hebben - die wekken wel heel in het bijzonder zijn woede op - hs], allen die voor de man in enige zin tot muze worden, horen thuis in de categorie van de prostituées’ (pp. 236-237). Emancipatie zoals vrouwen die opvatten, is ‘emancipatie van de deerne’ (p. 357). - Voyeurs: Volgens Weininger genieten vrouwen van het kijken naar de coïtus van mens en dier, lezen ze pornografie, zijn ze schaamteloos. - Leugenaarsters: ‘haar afgrondelijke leugenachtigheid’ (p. 278), waaruit hij concludeert dat ze allemaal: - Hysterisch zijn: ‘Hysterie is de organische crisis van de organische leugenachtigheid van de vrouw’ (p. 283). - Heksen: De oude vrouw noemt hij ‘heks’, ‘instrument van de duivel’, ‘een hol vat, een tijdlang mooi gemaakt, een gepleisterd graf’ (p. 312). Vergelijk F.J.J. Buytendijk, De vrouw, ‘Verantwoording’, tweede en latere drukken. - Moeders zijn voor hem niet meer dan ‘verblijfplaats en vergaarbak, als het ware slechts voor het eeuwige doorgeven van nieuwe wezens’ dienend (p. 236). De hoer staat voor hem hoger dan de moeder, die ‘intellectueel vrijwel steeds zeer laag’ staat (p. 236). ‘De moeder is trouwens altijd gierig en kleingeestig’ (p. 235). - Dievegges: ‘De neiging tot stelen is bij vrouwen veel sterker ontwikkeld dan bij mannen: de zogenaamde kleptomanen (mensen die stelen zonder noodzaak) zijn vrijwel uitsluitend vrouwen’ (p. 214). - Dieren: Verpleegsters noemt hij ‘dierlijk’ (p. 269), moeders zijn ‘dierlijke schepselen’ (p. 236), ‘hyeana's’. Dantes Beatrice noemt hij ‘een xantippe of een vette gans’ (p. 264). - Van nul en generlei waarde: ‘De leegte en nietswaardigheid van de vrouw’ (p. 301), ‘alleen een ding’ (p. 357), niet meer dan ‘object en materie’ (p. 357). Dat zijn voor hem vaste, hoogste waarheden. Op het huidige nieuwe hoogtepunt van de emancipatiediscussie wordt dit ‘beledigen en opzettelijk aan de verachting prijsgeven’ van een grote bevolkingsgroep opnieuw verspreid. De rechtsstaat laat het gebeuren, openbaar protest is niet gehoord. Moeten we daar niet uit concluderen dat deze ‘inbreuk op de menselijke waardigheid’ acceptabel is? Weininger noemt zichzelf ‘verachter van de vrouwelijkheid’ (p. 250) en levert daarmee zelf het bewijs van zijn gevoel van diepe minachting voor vrouwen, waarvan hij zich bewust is, waarop hij zelfs trots is. En dit gevoel van vrouwenverachting komt voort uit zijn gevoelsmatige houding van gigantische arrogantie: grootheidswaan. Die gaat - aldus Lenk - meestal gepaard met een even grote vervolgingswaan: irrationele angst die groteske afmetingen heeft aangenomen: ‘De diepste vrees in de man: de vrees voor de vrouw, dat wil zeggen: de vrees voor de zinloosheid, dat wil zeggen: de vrees voor de verlokkende afgrond van het niets’ (p. 312). Hij generaliseert zijn persoonlijke puberale angst voor seksualiteit: alle mannen moeten zijn ‘diepste vrees voor de vrouw’ hebben. Zijn zeer persoonlijke probleem blaast hij op tot het universele principe. Geen man, geen vrouw zou hem hebben belet naar zijn overtuiging als kuise jongeling te leven. Als hij de verleiding van de seksualiteit niet kan weerstaan dan is dat zijn probleem. Er was geen rationele reden om zich vervolgd te wanen. Zijn grootheidswaan mondde uit in bijgeloof - in zichzelf: ‘Ik weet dat ik, ondanks het geringe aantal positieve resultaten, de grondlegger ben van de enige heilzame wetenschappelijke heelkunde, de enige ware pathologie. Ik weet dat [...]. Dan moeten de komende eeuwen dat bewijzen’ (p. 501). An Weiningers Wesen wird die Welt genesen - in het duizendjarig rijk dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet komen: ‘Ik geloof dat mijn geestvermogens van dien aard zijn dat ik in zekere zin de oplosser van alle problemen zou zijn geworden. Ik geloof niet dat ik mij lang in het een of ander had kunnen vergissen. Ik geloof dat ik de naam van oplosser verdiend zou hebben want ik bezat de kenmerken van een oplosser’ (pp. 501-502). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Oordelen a priori = empirische feiten of: mijn vooroordelen = bewezen waarheden.Weiningers bewering dat hij uitsluitend op het niveau van neoplatonische ideeën argumenteert en de empirie buiten beschouwing laat, wordt niet méér waar door het feit dat hij haar voortdurend herhaalt. Eén voorbeeld slechts: ‘[...] de absoluut onhysterische vrouw (die als idee (!) niet bestaat in de ervaringswereld) zou de absolute megera zijn’ (p. 290) (cursivering HS). In de bijbehorende noot (noot 441) voegt hij hieraan toe: ‘De absolute megera zal haar man nooit vragen wat zij moet doen, bijvoorbeeld wat zij moet koken [...]. Wij noemen dit slechts als meest banale manier om deze typen te herkennen’ (p. 473). De ‘absolute megera’ (idee) vraagt haar man nooit... in de werkelijkheid wél? En met betrekking tot de sociale werkelijkheid noemt Weininger ‘als meest banale manier om deze typen te herkennen’ als criterium, dat ze een bepaald soort vragen nooit stellen. Met andere woorden: vrouwen die nooit aan hun man vragen wat ze moeten doen, zijn empirisch geïdentificeerd als absolute megera's, die derhalve bestaan als ‘idee’ en in de werkelijkheid volgens Weininger, die dat echter zojuist nog heeft ontkend: ‘nooit’. Een a priori is een feitelijkheid, en omgekeerd: een ‘feitelijkheid (staat) a priori voor iedere mens [dat wil zeggen iedere man - HS] vast’ (p. 73). Het begrip a priori is in de idealistische filosofie (waartoe hij zichzelf rekent) het bewijs van de waarheid door zichzelf, en de aldus geproduceerde ‘waarheid’ is gelijk aan een empirisch bewijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Totalitair dualisme of ‘diametrale tegenstelling’ (Weininger).Weiningers intellectuele werkwijze is polairdichotomiserend. Aan de positieve kant van de dichotomie ‘stelt’ hij ‘de Arische volledige man’, aan de negatieve kant ‘de vrouw, de jood’ en anderen...als ‘platonische idee’. Zo creërt hij voor zichzelf een extreem waardemonopolie voor de Arische volledige man, en daartegenover een extreem waardeloosheidsmonopolie voor vrouwen, joden en andere ongewenste elementen. De mensheid wordt verdeeld in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘diametrale tegenstelling’ tussen het positieve en het negatieve type creëert hij op de volgende manier: ‘De noodzaak van juist deze tegenstelling is evenmin te deduceren als de tegenstelling tussen man en vrouw; zoals men deze laatste alleen ziet en niet bewijst, zo moet men ook de eerste beseft hebben of in de realiteit zien terug te vinden om zich ervan te overtuigen of zij gemakkelijk past in het schema’ (p. 225). Uitgerust met zijn systeem neemt Weininger in de realiteit slechts datgene waar wat de ‘waarheid’ van zijn systeem bevestigt. Daarbij beroept hij zich vaak op zijn ervaring. Toen hij drieëntwintig was, was het geschrift al op de markt. Op zijn tweeëntwintigste legde hij er de laatste hand aan. Stel dat hij er een jaar of vier aan gewerkt heeft, dan was hij achttien toen hij eraan begon. Hoeveel ‘ervaringen’ met vrouwen en joden kan hij op die leeftijd hebben gehad? Kon hij rationeel nadenken over zijn weinige ervaringen, bezeten als hij was van zijn irrationele emoties en gefixeerde ideeën? Was zijn rationele denken niet volkomen geblokkeerd door zijn kritiekloze identificatie met ‘de Arische volledige man’? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Generisch spreken - zonder logica.Wat te denken van de ‘logica’ van de volgende zienswijze: ‘De vrouw is leugenachtig’ ergo: ‘De vrouw liegt altijd, ook als ze objectief de waarheid spreekt’ (p. 384). Aangezien het bijgeloof dat alle vrouwen liegen ook in onze tijd nog wijdverbreid is, wil ik de twijfelachtige logische en politieke kwaliteit van deze uitspraken nog aan een ander voorbeeld demonstreren: ‘De neger is leugenachtig’ ergo: ‘De neger liegt altijd, ook al spreekt hij objectief de waarheid.’ Van een witte Zuidafrikaan zou een opmerking als deze nooit geaccepteerd worden. In het algemeen geldt dat generische uitspraken als ‘de jood is zus’, ‘de vrouw is zo’ in combinatie met niet-generische uitspraken - ‘Otto is een jood’ - absoluut geen logische eigenschappen hebben.Ga naar eind10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Antisemitische demagogie: O. Weininger en A. Hitler - Likeness of mindDit zogenaamd filosofische werk werd in zijn tijd met veel vreugde ontvangen door sterke politieke krachten, de ‘echte Duitse mannen’, die de emancipatie van vrouwen en joden actief saboteerden. Het heeft ideologisch de weg gebaand voor het fascisme, het absolute hoogtepunt van antifeminisme, antisemitisme, en kolonialisme. Ook na de ‘ineenstorting’ bleef het zijn politieke nut houden. Het politieke antifeminisme bleef ook na 1945 voortdurend doorwoekeren, al werden vooralsnog openlijk fascistische termen niet meer gebruikt. Al minstens vijftien jaar zien we dat overal - als reactie op nieuwe vrouwenbewegingen - het antifeminisme toeneemt en bovendien dat antisemitisme en racisme weer oplaaien. Op dit politieke tijdstip, nu vrijwel elk kritisch politiek woord van feministen in de Bondsrepubliek wordt gecensureerd, is daar (toevallig?) in 1980 een heruitgave van Weiningers demagogie gelanceerd. Antifeministen en antisemieten worden voorzien van een oude ideologie die al eens eerder goede diensten heeft bewezen - maar die voor degenen die erin belasterd worden levensgevaarlijk is. ‘De jood is eeuwig, net als de vrouw, niet eeuwig als persoonlijkheid, maar als “soort”’ (p. 336) - als ‘lager leven’ (p. 335). ‘De jood is niets, in wezen omdat hij niets gelooft’ (p. 336). Wie toch al ‘niets’ is, die mag je ook fysiek wel wegvagen. Een dergelijke demagogie kennen we ook van andere auteurs, bijvoorbeeld van Adolf Hitler. Onderstaande citaten komen allemaal uit het elfde hoofdstuk, over ‘volk en ras’, van Mein Kampf (München, 1925). Let op de gelijkluidende termen bij: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slot: Enkele vragenSinds de jaren zestig bestaat er in Amerika en in West-Europa een nieuwe feministische beweging. Is de hernieuwde verspreiding van Weiningers antifeminisme daar een reactie op? Er is weer racisme, antisemitisme (antizionisme) en neofascisme. Speculeren uitgevers erop dat ze deze politieke stromingen weer van ideeën kunnen voorzien? Hoe valt te verklaren dat Weininger politiek nog steeds niet berucht is? Waarom geldt hij nog steeds niet als een ideologische voorloper van het fascisme? Zouden werkelijk alle lezers immuun zijn? En hebben de betrokkenen nog steeds geen recht op bescherming tegen deze ‘inbreuk op hun menselijke waardigheid’?
vertaling uit het Duits door Ria van Hengel |
|