De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.C.H. Blom
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inspirerend in bepaalde opzichten ook, laat na lezing toch een wat onbevredigd gevoel achter. Er is een vrij grote spanning tussen de methodologische behoefte aan precisie enerzijds en de op cruciale punten in het betoog toch zeer impressionistische resultaten anderzijds. Voorts lijkt de Duitse strategie te weinig aandacht te krijgen. En bovendien komt Nederland, waarover naast enkele zeer treffende ook een aantal heel zwakke opmerkingen worden gemaakt, wel erg vaak als uitzondering op de regelmatigheden van Fein naar voren. De bijzondere positie van Nederland juist in West-Europa krijgt echter weinig aandacht, omdat Fein heel Europa als onderwerp heeft. Behalve op Fein wijs ik nog graag op twee korte beschouwingen die voor mijn betoog een inspiratiebron vormden. Ten eerste een heel helder artikel van M.R. Marrus en R.O. Paxton in het Journal of Modern History van 1982.Ga naar eind4. Zij onderscheiden drie fasen in de nationaalsocialistische politiek jegens de joden in West-Europa. In het kader van de bespreking van die fasen snijden zij ook het vraagstuk van de verschillende percentages overlevenden aan. Maar erg optimistisch zijn zij niet over de mogelijkheden hiervan veel door internationale vergelijking te verklaren: ‘Generalizations break apart on the stubborn particularity of each of our countries.’Ga naar eind5. Ten tweede een heel kort, maar nuchter en verhelderend artikel van A.J. van der Leeuw in het niw van 15 november 1985.Ga naar eind6. Hij zoekt de verklaring voor het hoge percentage slachtoffers in Nederland vooral in het ontbreken van een ‘gunstige’ factor, zoals in andere landen in een of andere vorm wel aanwezig was en die zo althans enig tegenwicht vormde tegen de in het algemeen zo dominerende nationaal-socialistische activiteiten. Een derde beperking vloeit ten dele uit de beide vorige voort. Het vraagstuk dat ik aansnijd is dermate gecompliceerd en hangt met zoveel evenzeer gecompliceerde andere problemen samen, dat alleen literatuurstudie gedurende enige tijd niet tot de pretentie kan leiden al oplossingen of conclusies van enige precisie te brengen. In feite heb ik meer vragen dan antwoorden. Veel van wat ik te zeggen heb draagt een zeer globaal en sterk impressionistisch karakter. Het zijn voor een deel meer hypothesen, die wellicht tot nader onderzoek zouden kunnen leiden, dan conclusies in de eigenlijke zin van het woord. Het vraagstuk lijkt mij echter voldoende van belang om, ook in deze voorlopige essayistische vorm, aan te snijden. Dit temeer daar het in eerste instantie op een congres over de geschiedenis van de joden in Nederland werd gepresenteerd. De opzet van mijn betoog is daarbij eenvoudig. Na enkele opmerkingen over de cijfers, zal ik drie niveaus van analyse onderscheiden. Ten eerste dat van de vervolgers: de in het nationaal-socialistische Duitsland gemaakte plannen en de aard en activiteiten van de bezettingsregimes. Ten tweede dat van de ‘omgeving’: de geschiedenis van de bezette landen in het algemeen en van enkele in dit verband bijzonder relevante aspecten daarvan. Ten derde dat van de slachtoffers: mogelijk relevante verschillen in de samenstelling en de reacties van de joodse bevolkingsgroepen in de vijf te behandelen landen. Het lijkt mij goed daarbij tevoren op te merken - een extra beperking in zekere zin - dat in mijn betoog de volle nadruk zal liggen op de analytisch-verklarende elementen. Van morele oordelen betreffende schuld en verantwoordelijkheid zal ik mij trachten te onhouden. Het moet overigens duidelijk zijn dat voor dit laatste - schuld en verantwoordelijkheid - de volle aandacht uit dient te gaan naar de nationaal-socialisten in Duitsland en hun medestanders elders.
2. De cijfers. Bij opmerkelijke vergelijkende cijfermatige gegevens is het in de eerste plaats nodig om na te gaan of deze cijfers wel op dezelfde wijze tot stand zijn gekomen en betrouwbaar zijn en dus wel echt met elkaar vergeleken kunnen worden. Nu is er zoals bekend over de aantallen slachtoffers van de Holocaust per categorie - in dit geval per land - niet steeds volkomen precisie te bereiken. In de literatuur komt men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantallen joden, gedeporteerd uit Frankrijk, Nederland en België, per maand en per land
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gegevens voor deze grafiek zijn ontleend aan: G. Hirschfeld, ‘Die Opfer der nationalsozialistischen “Endlösung” in den besetzten Niederlanden’ in W. Benz (Hrsg.), Die Zahl der jüdische Opfer des Nationalsozialismus (München; nog te verschijnen);
M. Steinberg, Dossier Brussel-Auschwitz. De SS-politie en het uitroeien van de joden (Brussel, 1981); S. Klarsfeld, Le Mémorial de la Déportation des Juifs de France (Paris, 1978). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan ook niet altijd exact dezelfde getallen tegen. Maar de verschillen zijn beperkt en nauwkeurige bestudering van deze cijfers leidt tot de conclusie dat over de orde van grootte van de percentages en de absolute getallen in globale zin overeenstemming bestaat. Van de omstreeks 140.000 zogenaamde ‘voljoden’ in Nederland overleefden ruim 100.000 de bezettingstijd niet (circa 75%). Van de 60. à 65.000 joden die in deze jaren in België waren kwamen er ongeveer 25.000 om (circa 40%). In Frankrijk bevonden zich, inclusief de in het voorjaar van 1940 van elders gevluchten, ongeveer 350.000 joden. Er werden circa 80.000 van hen vermoord (bijna 25%). Voor Noorwegen komt men meestal op ongeveer 1.800 joden, van wie er een kleine 800 omkwamen (circa 40%). En van de ongeveer 6.500 ‘voljoden’ in Denemarken wist de overgrote meerderheid te ontsnappen. Ruim 100 stierven als gevolg van de vervolgingen (nog geen 2%). Een tweede cijfermatige vraag, die mede bepaalt waar in het vervolg de aandacht op gericht behoort te zijn, is of de verschillen voortvloeien uit de overlevingskansen in de kampen dan wel globaal samenvallen met de verschillen in percentages gedeporteerden. Het laatste is het geval. Hoewel er aanwijzingen zijn dat joden uit Nederland in de kampen sneller stierven dan joden uit andere landen, zijn die verschillend zo gering dat zij voor mijn doel van zeer ondergeschikt belang zijn. In op één na alle gevallen overleefde slechts een zeer klein deel van de gedeporteerde joden. De percentages variëren van 1 tot 5%. Wellicht leefden de joden uit Nederland gemiddeld enkele weken korter in de kampen, maar op de eindcijfers maakte dat nauwelijks uit. De uitzondering gold Denemarken. Vrijwel alle gedeporteerde joden uit dat land - gering in aantal - genoten ‘bescherming’ en werden in Theresienstadt ondergebracht. Zoals bekend waren de kansen om te overleven daar aanzienlijk groter dan in de vernietigingskampen, waar vrijwel alle andere gedeporteerde joden terechtkwamen. Tenslotte werp ik wat betreft de cijfers de vraag op, vooralsnog zonder antwoord, naar de betekenis van de absolute getallen. Was het enerzijds van betekenis dat de aantallen joden - speciaal in Noorwegen, maar ook in Denemarken - relatief gering waren? Beïnvloedde dit bijvoorbeeld het optreden van de bezetters in Noorwegen en was de kans op succes van de spectaculaire ontsnapping van de Deense joden mede hierdoor groot? En was er anderzijds in de bezette landen sprake van een zekere maximumcapaciteit in opsporing, doorgangskampen en transportmogelijkheden? De absolute aantallen gedeporteerden uit Nederland en Frankrijk ontliepen elkaar niet zo heel veel. Wellicht zou bij voortgezet onderzoek extra aandacht voor dit aspect van de logistiek aan nationaal-socialistische zijde verhelderend kunnen zijn.
3. De vervolgers. Voor het eerste niveau van analyse - dat van de vervolgers - dient de aandacht om te beginnen uit te gaan naar de planning van de Endlösung der Judenfrage in het Derde Rijk. Op zichzelf is in die plannen geen bijzonder onderscheid naar land binnen West-Europa vast te stellen. Het doel was duidelijk. Het gehele door Duitsland bezette gebied diende Judenrein te worden. In de meer concrete uitwerkingen is echter wel enig verschil te ontdekken, voor zover te overzien voornamelijk op pragmatisch-opportunistische gronden. Om te beginnen viel Denemarken - het zal steeds terugkeren - voorlopig buiten alle planning wegens de bijzondere bezettingsconstructie aldaar. En ook Noorwegen kreeg, op grond van het zeer geringe aantal joden in dat land en wellicht ook wegens te verwachten problemen, vooralsnog weinig aandacht van het administratieve centrum in Duitsland. Dat was anders voor Nederland, België en Frankrijk. Bij de voorbereiding van de grote systematische deportaties vanaf juni 1942 - deze vloeiden voort uit de beslissingen van de zogenaamde Wannsee-conferentie begin 1942; eerdere deportaties hadden een meer ‘incidenteel’ karakter - rekende men in Duitsland oorspron- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk met een snelle deportatie van 100.000 joden uit Frankrijk, 10.000 uit België en 40.000 uit Nederland, dat wil zeggen met een relatief ongeveer gelijk deel van de joden uit Nederland en Frankrijk en een wat geringer percentage uit België. Al snel bleek dat dit voor Frankrijk niet zou lukken en het getal voor dat land werd dan ook tot 40.000 teruggebracht. Maar in Nederland bleek alles, ook toen de deportaties enige tijd op gang waren, vlot te verlopen. ‘Daar verliepen de transporten zo vlekkeloos dat het een lust was om naar te kijken,’ zei Eichmann er later van.Ga naar eind7. Dit had onder meer te maken met de aard en de kwaliteit van de bezettingsregimes en de personen die daarin de centrale posities bezetten. Allereerst weer Denemarken. De voor dat land in 1940 gekozen constructie op grond van het feit dat het zonder strijd de Duitse troepen had toegelaten, maakte het de Duitsers onmogelijk direct in detail in te grijpen. De Deense koning en het kabinet waren immers aangebleven en hadden ‘slechts’ een Duits bezettingsleger en een Reichsbevollmächtigte op diplomatiek niveau te dulden. Zolang deze constructie voortduurde bleef Denemarken, ondanks zekere strubbelingen, van anti-joodse maatregelen verschoond tot in de late zomer van 1943 een crisis uitbrak. Toen de Duitsers ten tijde van deze crisis na grote, ook interne, conflicten besloten alsnog de macht geheel naar zich toe te trekken, waren de spanningen tussen de Deense regering en bevolking enerzijds en de bezettende macht anderzijds zo hoog opgelopen, dat van coöperatie nauwelijks meer sprake was. In het algemeen waren toen in West-Europa de anti-Duitse stemming en de bereidheid iets tegen de bezettende macht te ondernemen sterk toegenomen. Bovendien maakten de bereidheid van Zweden om joodse vluchtelingen op te nemen (sinds eind 1942), het feit dat de Deense leiders over de te verwachten ingreep inclusief de daarbijbehorende acties tegen de joden waren ingelicht en het terughoudende optreden van de Duitse militairen, in het bijzonder de marine, het welslagen van de grootscheepse reddingsacties voor de joden mogelijk. Wat de andere vier landen betreft valt een duidelijke tweedeling waar te nemen. Noorwegen en Nederland hadden als Germaanse broedervolken een burgerlijk bestuur gekregen met een Reichskommissar aan het hoofd. Dit bracht van het begin af aan een sterke dominantie van partij en ss in de bezettingsregimes met zich mee. En ondanks alle onderlinge conflicten en rivaliteiten tussen de diverse Duitse instanties en functionarissen, ook in deze landen, leidde dat tot een grotere eensgezindheid dan in België en Frankrijk, juist op het punt van de jodenvervolging. Voor Nederland kan bovendien worden opgemerkt dat via de zogenaamde ‘Oostenrijkse connectie’ de persoonlijke contacten van verscheidene hoge bezettingsautoriteiten met functionarissen in Duitsland extra goed waren. Juist in deze kring van Oostenrijkse nazi's heerste meestal een extra sterk antisemitisme. In het algemeen kregen de bezetters in Nederland en Noorwegen hierdoor een grotere greep op de samenlevingen dan elders in West-Europa. Wellicht verklaart dit ook dat de anti-joodse acties in Noorwegen in het najaar van 1942 een vergelijkenderwijs hoog aantal slachtoffers vroegen, ondanks het feit dat in de Duitse planning geen deportaties uit Noorwegen waren opgenomen, ondanks de vroege protesten van kerk en rechterlijke macht in dat land en ondanks de nabije grens met Zweden. Na deze min of meer verrassende acties wisten overigens de meeste andere joden uit Noorwegen te ontkomen. In België en Frankrijk werden militaire bezettingsregimes ingesteld en dat bleek grote spanningen tussen de Wehrmacht en de andere Duitse instanties, in het bijzonder de ss, met zich mee te brengen. Weliswaar wist de ss uiteindelijk wel degelijk veel invloed uit te oefenen, maar de onwil bij de Wehrmacht (ook bij de Militärbefehlshaber persoonlijk) om zich op het punt van de jodenvervolgingen zeer in te spannen, droeg bij tot vele problemen en vertragingen. In Frankrijk werd de situatie nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecompliceerd doordat aan het Vichy-bewind oorspronkelijk veel invloed werd gegund. Nu was dat de joden bepaald slecht gezind, het was zelfs antisemitisch, maar in de loop der tijd hadden tal van chicanes, onder andere inzake joden met de Franse nationaliteit, toch wel degelijk enig effect. Voorts speelde vermoedelijk de omvang van het Duitse politie-apparaat in de bezette landen een rol. Volgens Hilberg telde dit in Frankrijk slechts ongeveer 3.000 man en in Nederland - veel kleiner en met minder joden - ongeveer 5.000.Ga naar eind8. Het ligt voor de hand dat dit alles een rol speelde bij de stagnatie of althans sterke vertraging die in België en Frankrijk na de zomer van 1942 in de oorspronkelijk zeer omvangrijke transporten optrad. Deze transporten begonnen in Frankrijk een maand eerder (juni 1942) en waren oorspronkelijk ook omvangrijker dan in Nederland. Ook in België waren zij van augustus tot en met oktober relatief omvangrijk. Zowel in België als in Frankrijk trad in de herfst van 1942 echter stagnatie op en vonden in 1943 en 1944 nog slechts deportaties plaats die over het algemeen geringer in omvang en frequentie waren. In Nederland daarentegen was in de herfst van 1942 weliswaar eveneens sprake van een zekere teruggang in omvang, maar in 1943 nam deze juist weer toe, terwijl de frequentie der transporten onverminderd hoog bleef, zeker tot en met de zomer van 1943. Het meest opvallend zijn de verschillen in de periode maart tot en met juli 1943. Uit Nederland vertrokken toen de beruchte treinen naar Sobibor, die te zamen ongeveer 35.000 slachtoffers kostten. Voor en na die tijd gingen de transporten, net als vrijwel alle deportaties uit België en Frankrijk, naar Auschwitz. Ongeveer gelijktijdig met deze deportaties uit Nederland naar Sobibor en de, zij het niet volledige, stagnatie van de deportaties uit België en Frankrijk, was Auschwitz in zeer sterke mate geoccupeerd met de vernietiging van de joden uit Saloniki (maart tot en met mei 1943). De problemen rond de vlektyfusepidemie (juni en juli 1943) die in dit verband ook wel zijn genoemd, waren vermoedelijk van zeer geringe betekenis. In de loop van 1943 ondervonden de Duitsers in alle Westeuropese landen steeds meer problemen bij het doorvoeren van allerlei maatregelen. Na juli 1943 vielen ook in Nederland de transporten terug op een veel lager, in het bijzonder met Frankrijk vergelijkbaar niveau. De bijgevoegde grafiek brengt dit alles in beeld. Een interessante en voor de verklaring van het hoge Nederlandse percentage wellicht belangrijke vraag - het ging om ongeveer 25% van de joden in Nederland - is dus waarom men aan Duitse zijde besloot om in het voorjaar en de vroege zomer van 1943, toen Auschwitz slechts weinig joden uit West-Europa kon opnemen, juist uit Nederland voortdurend treinen naar Sobibor te laten rijden en de deportaties uit België en Frankrijk veel minder aandacht te geven. Ik heb het antwoord op deze vraag niet. Maar het lijkt niet al te gewaagd te veronderstellen dat de tevredenheid over de gang van zaken in Nederland enerzijds en de problemen in België en Frankrijk anderzijds daarbij wel eens factoren van belang geweest kunnen zijn.
4. De omgeving. Voor een ‘verklaring’ van de Holocaust in het algemeen - zo iets dergelijks te verklaren is - is het eerste analyseniveau, dat van de vervolgers, het belangrijkste. Daar immers lagen de initiatieven en drijfveren; de wil tot de vervolging. Maar voor een inzicht in de mate van slagen van die vervolging is het tweede niveau, dat van de omgeving, van evenveel belang. Hoewel naar mij lijkt niet van beslissende betekenis, dient in dit verband om te beginnen de geografie te worden genoemd. De nabije aanwezigheid van grenzen waarover gevlucht kon worden, speelde zeker een rol. Zonder dat zou de Deense reddingsactie bijvoorbeeld niet hebben kunnen slagen. En ook het aantal ontkomen joden uit Frankrijk zal erdoor beïnvloed zijn. Vermoedelijk geldt hetzelfde voor de aard van het landschap, dat met name in Frankrijk, een land met uitgestrekte en dunbevolkte gebieden met mogelijkheden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om zich schuil te houden, van betekenis kan zijn geweest. Naar mijn indruk gaat het hier echter eerder om min of meer noodzakelijke voorwaarden dan om zelfstandige factoren met een eigen verklarende waarde. Maar misschien is het waar dat het ontbreken van beide in Nederland als een specifiek ongunstige omstandigheid moet gelden. Van het vele dat verder een rol gespeeld kan hebben, is het slechts mogelijk het meest opmerkelijke te bespreken. Men stuit dan op enkele opvallende paradoxen. De achteraf gebleken veel grotere kwetsbaarheid van de joodse bevolkingsgroep in Nederland dan die in Frankrijk, zou men bijvoorbeeld geenszins uit de vooroorlogse verhoudingen in die landen afleiden. Frankrijk kende voor de oorlog immers relatief sterke antisemitische stromingen en verschijnselen, terwijl Nederland, hoewel zeker niet vrij van antisemitisme, in dit opzicht een gunstiger reputatie heeft. Het vooroorlogse antisemitisme in Nederland was inderdaad relatief weinig virulent en manifest. De zeer anti-joodse politiek van het Vichy-regime enerzijds en het vroege en krachtige protest tegen de anti-joodse maatregelen in Amsterdam tijdens de februari-staking van 1941 anderzijds roepen een zelfde beeld op. Zoekend naar een verklaring van deze paradox zou men zich kunnen afvragen of deze situatie in Frankrijk wellicht ook een zekere extra alertheid en een versterking van de tegenkrachten tegen het antisemitisme had bewerkstelligd. Bij de joden in Nederland zouden daarentegen juist achteraf vals gebleken gevoelens van veiligheid kunnen zijn bevorderd. Men zou zo ook minder voorbereid zijn geweest op wat zou komen. De scherpe reactie van de bezetter op de februaristaking, waardoor deze zich uiteindelijk tegen de joden leek te keren, had daarbij bepaald een afschrikwekkende werking ten aanzien van potentiële acties onder de bevolking. De bezetter hoedde zich voorlopig voorts voor optreden met publiekelijk gewelddadig vertoon en ook dat stimuleerde de tegenkrachten in de Nederlandse samenleving niet. Een volgende omstandigheid, die zeker van belang was, was de aard van de reacties op de bezetting bij bevolking en bureaucratie. Het heeft er alle schijn van dat deze reacties zich in Nederland kenmerken door een relatief grote mate van coöperatie, zeker tot begin 1943. Voor de goede orde zij opgemerkt dat in heel globale zin in alle vijf landen in het begin van de bezettingstijd op grond van de catastrofale nederlagen en de Duitse oppermacht in Europa, die blijvend leek, een coöperatieve of accomoderende houding overheerste. Ook de door P. Luykx gebruikte term ‘schikkingsbereid’ geeft bepaalde reactiepatronen adequaat weer.Ga naar eind9. Pas later, met Stalingrad als keerpunt, ging de eerder gegroeide irritatie zodanig overheersen en werden de effecten van de bezetting voor de gehele bevolking zo ingrijpend, dat van grootscheepse onwilligheid, afkeer en verzet gesproken kon worden. Binnen dat kader bestonden echter variaties. Opnieuw moet als meest afwijkend Denemarken genoemd worden. Door de constructie daar konden de Duitsers pas in de late zomer van 1943 zelf tot maatregelen overgaan. Zij stuitten toen direct op allerlei tegenwerking. In Noorwegen bevond zich verhoudingsgewijs een zeer groot aantal Duitsers (vooral militairen, maar bijvoorbeeld ook meer Duitse politie dan er joden waren) en kreeg de inheemse nationaal-socialistische partij relatief vroeg invloed. Maar ook de publiekelijk geuite protesten van kerk en rechterlijke macht vonden daar vroeg plaats. Dit sloot overigens een ‘succes’ bij de eerste grotere acties tegen joden in de herfst van 1942 niet uit. Het werd al eerder gezegd. De Franse situatie was door de aanwezigheid van het Vichy-regime gecompliceerd en week sterk af van de verhoudingen elders. Het Vichy-regime collaboreerde enerzijds wellicht meer, zeker ideologisch, met het nazistische Duitsland dan de bureaucratieën elders in West-Europa. Maar tegelijkertijd was deze constructie voor het uitvoeren van de specifieke Duitse wensen, ook wat betreft de jodenver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volging, een handicap. Daar kwam nog bij dat de eer van Franrkijk door de nederlaag tegen de erfvijand Duitsland natuurlijk zeer gekrenkt was. Door de vroegere positie van Frankrijk als grote mogendheid speelde dat mogelijk een grotere rol dan in de kleine landen. De reacties in België leken op het eerste gezicht erg op die in Nederland. Maar bij nadere bestudering maken de Belgische bevolking en de Belgische administratie over het algemeen een minder coöperatieve indruk. Zonder het tot grote openlijke conflicten te laten komen, poogde men in België, zo lijkt mij, toch zo weinig mogelijk uit te voeren van wat de bezetter opdroeg, zo veel mogelijk uitwegen en uitstel te zoeken. Misschien speelde daarbij de ervaring van een Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog een rol en was de wat duidelijker leiding van het naar Londen gevluchte kabinet van invloed. Ook het afwijkende bezettingsregime - het kwam reeds ter sprake - zal van betekenis zijn geweest. Hoe dan ook: ondanks de complicaties van de beslissing van de koning in het land te blijven en van de Vlaams-Waalse tegenstellingen, liep het in België met de realisering van de typische nationaal-socialistische wensen allemaal wat minder op rolletjes dan in Nederland. En dat brengt mij bij een voor de Nederlandse situatie naar algemene overtuiging belangrijke factor: de kwaliteit, effectiviteit en efficiency van de Nederlandse bureaucratie. De Nederlandse overheidsadministratie kenmerkte zich door een grondigheid die eerder aan de Duitse dan aan de Belgische of Franse tradities doet denken. De nagenoeg perfecte bevolkingsadministratie en het wel zeer moeilijk na te maken persoonsbewijs zijn er in dit verband de meest relevante en meest sprekende voorbeelden van. Van sabotage in de overheidsadministratie of van intern verzet tegen de uitvoering van de door de bezetter opgelegde maatregelen was lange tijd geen of nauwelijks sprake. Eerder was het tegendeel het geval: een hyper-correcte en degelijke uitvoering van de eisen van de bezetter, die een zeker recht aan zijn kant leek te hebben, overheerste. Daarmee weerspiegelde de bureaucratie de grote en traditionele gezagsgetrouwdheid in de Nederlandse samenleving. In België en Frankrijk bestond een zekere traditie van verzet tegen of misschien liever ontduiking of ontwijking van overheidsmaatregelen, waarbij kon worden aangesloten. In Nederland daarentegen overheersten traditioneel eerbied en volgzaamheid jegens een Gezag dat met een hoofdletter werd geschreven en dat handelde vanuit een diepgevoeld plichtsbesef jegens de bevolking, voor wie chaos - en leidde ontregeling van de bureaucratie niet al snel tot chaos? - het grootste kwaad werd geacht. En zo voelde ook de overgrote meerderheid van de bevolking het, naar het lijkt. Zo kon de bezetter, die steeds zoveel mogelijk via de bestaande kanalen poogde te opereren, in Nederland veel bereiken. En zo is dan ook misschien begrijpelijk, dat deze bezetter er in Nederland beter dan in enig ander Westeuropees land in slaagde om de segregatie van de joodse bevolkingsgroep te realiseren. Ondanks het feit dat de joden in Nederland relatief meer geïntegreerd en geassimileerd waren dan speciaal in België en Frankrijk het geval was, kwam er tegen deze stapsgewijze doorgevoerde segregatie lange tijd slechts incidenteel verzet uit de samenleving en dan meestal zonder succes, zoals de februari-staking laat zien. En toen in het algemeen de verzetshouding sterker werd en de illegale organisaties grotere omvang kregen, was het voor de joden te laat. Hun deportatie uit Nederland was toen al zo ver gevorderd dat vanuit nationaal-socialistisch oogpunt van een succesvolle operatie kon worden gesproken. Op 20 juli 1944 meldde O. Bene dat ‘die Judenfrage als gelöst’ kon worden beschouwd.Ga naar eind10. Ook wat betreft de ontwikkeling van deze illegale organisaties kan heel globaal worden opgemerkt dat deze in België en Frankrijk zich wat vroeger voltrok en bovendien een sterker accent op paramilitaire activiteiten kende. De kans op ontvluchten, toch wellicht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de iets geringere afstand tot een grens al gemakkelijker, kan er wat groter door zijn geweest. Ter gedeeltelijke, zij het secundaire, verklaring van deze bijzondere Nederlandse situatie zou ik, niet zonder aarzeling, voorts nog de vraag willen opwerpen of dit niet, naast de hoogwaardige bureaucratie en de gezagsgetrouwheid van de bevolking, ook te maken kan hebben gehad met de traditie van verzuiling in de Nederlandse samenleving. In deze traditie werd het naast elkaar bestaan van in vele opzichten gescheiden van elkaar levende bevolkingsgroepen met eigen gewoontes, eigen belangen en eigen leiders als gewoon en zelfs wenselijk beschouwd. Zou in deze context het scheppen van of nader vormgeven aan een aparte joodse bevolkingsgroep, voor welke eigen regels golden, op het eerste gezicht niet een zekere aanvaardbaarheid gehad kunnen hebben? Natuurlijk was wat er gebeurde in feite iets heel anders dan de vorming van een nieuwe joodse zuil. Maar is het uitgesloten dat mede door deze traditie de anti-joodse maatregelen nog minder dan elders als een bedreiging van de eigen groep werden gevoeld, of anders gezegd, minder dan elders gevoelens van solidariteit opriepen? Tegen die achtergrond zou het nagenoeg ontbreken van acties ten gunste van joden met de Nederlandse nationaliteit begrijpelijker kunnen worden. Het valt immers op dat, voor zover er bijzondere aandacht aan de nationaliteit van de joden in Nederland werd geschonken, dit door de bezetter gebeurde. Deze liet bij bepaalde vroege deportaties in het bijzonder gevluchte Duitse joden oproepen. Vanuit de Nederlandse samenleving, in concreto vooral in kerkelijke kring, was er wél een extra gevoeligheid voor het lot van speciaal de christelijke joden. Acties voor joden met de nationaliteit van het land waarin zij verbleven vonden in België en Frankrijk juist wel plaats. In die beide landen waren de joden die de nationaliteit van het land waarin zij verbleven niet hadden, overigens wel veel groter in aantal.
5. De slachtoffers. Voor de ‘verklaring’ van wat er gebeurde lijkt het derde niveau van analyse - dat der slachtoffers - het minst van betekenis. Gegeven de machtsverhoudingen tussen vervolgers en vervolgden, waarover onder anderen Presser het beeld van kat en muis gebruikte, waren het niet in de eerste plaats de bewegingen van de muis die de afloop bepaalden. Toch verdient een aantal aspecten ook op dit niveau de aandacht, al was het maar omdat er enige min of meer paradoxale verschijnselen zijn waar te nemen. Allereerst de samenstelling en enkele karakteristieken van de joodse bevolkingsgroepen in de diverse landen. Vaak is gezegd - en de redenering is op het eerste gezicht plausibel - dat de joden die de nationaliteit hadden van het land waar zij woonden minder kwetsbaar zouden zijn geweest dan de ‘vreemdelingen’ die deze nationaliteit niet bezaten. Deze laatsten hadden zich meestal betrekkelijk kort geleden gevestigd in deze landen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw waren grote stromen vluchtelingen in West-Europa aangekomen, eerst vooral vanuit Oost-Europa, later, na 1933, vooral uit Duitsland. Deze groepen waren veelal niet zeer geïntegreerd in of geassimileerd aan de omgeving. Volgens bedoelde redenering zou de kwetsbaarheid van de joodse bevolkingsgroep als geheel groter zijn geweest naarmate het aandeel van de vreemdelingen daarin groter was. Een vergelijking tussen België en Frankrijk bevestigt deze veronderstelling. Het hogere percentage slachtoffers in België (40% tegen 25%) correspondeert met het hogere percentage joden dat niet de nationaliteit van het land had (ruim 90% tegen ongeveer de helft). Ook staat vast dat de joden met de Franse nationaliteit ongeveer twee maal zo weinig kans hadden om om te komen dan de joden uit Frankrijk zonder die nationaliteit (ongeveer 15% tegen ongeveer 30%). Zelfs het geringe aandeel vreemdelingen onder de Deense joden zou van een zeker belang geweest kunnen zijn voor het welslagen van de Deense reddingsoperatie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de cijfers voor Noorwegen (waar ondanks een gering aantal vreemdelingen ongeveer 40% van de joden omkwam) en speciaal de gebeurtenissen in Nederland staan haaks op deze veronderstelling. Ondanks de relatief sterke integratie en assimilatie van de overwegend autochtone joodse bevolking van Nederland, bleek deze verreweg de meest kwetsbare van heel West-Europa. De vraag of de ruim 20.000 joodse vluchtelingen in Nederland er vergelijkenderwijs beter of slechter afkwamen dan de joden met de Nederlandse nationaliteit kan ik op grond van de mij beschikbare cijfers helaas niet beantwoorden. Er zijn overigens argumenten om te veronderstellen, dat deze ‘vreemdelingen’ (grotendeels vluchtelingen uit Duitsland) er wellicht beter afkwamen; totaal anders dan in Frankrijk dus.Ga naar eind11. Ook een aantal andere vragen is op grond van mijn gegevens niet goed te beantwoorden. Zo zou men kunnen redeneren, dat een relatief groot proletariaat een joodse bevolkingsgroep kwetsbaarder maakt. Maar zowel de onbepaaldheid van het begrip proletariaat als de aard van het cijfermateriaal laten op dit punt geen per land vergelijkende gevolgtrekkingen toe. Wel mag men op grond van de werkwijze van de Joodse Raad in Amsterdam aannemen dat het joodse proletariaat in die stad verhoudingsgewijs zwaar zal zijn getroffen. Even onzeker blijft het antwoord op de vraag of de grote concentraties van joden in Amsterdam, Antwerpen en Parijs juist deze groepen extra kwetsbaar maakten. Het lijkt er wel op, maar erg stevig staat zo'n uitspraak niet. Bovendien lijkt de concentratie van de overgrote meerderheid van - alweer - de Deense joden in Kopenhagen nu juist van belang te zijn geweest voor het slagen van de reddingsactie. Het is echter de vraag of dit laatste niet evenzeer (zo niet meer) moet worden toegeschreven aan de ligging van Kopenhagen aan de Sont en dus aan de grens met Zweden. Voorts kan in dit verband nog naar de betekenis van de invloed en aanhang van het zionisme worden gevraagd. Deze was in Nederland geringer dan in België en Frankrijk. Maar dit zou weleens een afgeleide kunnen zijn geweest van de veel sterkere integratie van de joden in de Nederlandse samenleving en het veel geringer aandeel van de ‘vreemdelingen’ onder hen. Deze relatief zo sterke integratie en assimilatie van de joden in en aan de Nederlandse samenleving bracht overigens met zich mee dat de grote verschillen in religieuze opvattingen, sociale positie en dergelijke voor de oorlog vaak leidden tot identificatie met een andere herkenbare bevolkingsgroep, meer dan met ‘de joodse bevolkingsgroep’. Men denke aan de vele joden die zich in de eerste plaats tot de sociaal-democratie voelden horen of die kennelijk deel uitmaakten van de liberaal georiënteerde burgerij. Anders gezegd, de term ‘de joodse bevolkingsgroep’, die ook voor de oorlog wel al gebruikt werd en ook zeker realiteitswaarde had, omvatte toen geenszins allen die daartoe volgens de nationaal-socialistische opvatting dienden te behoren en kende ook niet die rigoreuze ‘apartheid’ waartoe de nazi's haar dwongen. En dat betekende weer dat er wellicht minder dan elders sprake was van een vanzelfsprekend, in een eeuwenlange traditie wortelend, gevoel van lotsverbondenheid met alle joden, of zij nu religieus praktiserend waren of niet. De dreiging van het nationaal-socialistische antisemitisme had dit gevoel echter al voor de oorlog wel weer enigszins aangewakkerd. Tenslotte werp ik, niet zonder aarzeling, de vraag op of een wellicht gemiddeld geringer verschil in uiterlijk en daardoor veelal geringere directe herkenbaarheid het joden in Frankrijk gemakkelijker heeft gemaakt om ‘in de samenleving te verdwijnen’. Als dit inderdaad zo was - en ik wil dat niet uitsluiten - dan hoorde daar toch in ieder geval een geringere efficiency in de registratie bij en de bereidheid van de bevolking dit te accepteren. Ten tweede dient in dit verband vanzelfsprekend de aandacht te worden gevestigd op de gedragslijn van de Joodse Raden. In Noorwe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen en Denemarken bestonden deze niet. Voor Frankrijk, België en Nederland zijn echter, binnen de grenzen van alweer globaal dezelfde coöperatieve houding, ook verschillen aan te wijzen. Vooral het verschil tussen Nederland en België valt op. In Frankrijk werd de situatie ook in dit opzicht gecompliceerd door de Vichy-constructie, die oorspronkelijk domineerde. Daardoor speelde het Commissariat Général aux Questions Juives, dat niet in joodse handen was, naast de Union Générale des Israélites Français een belangrijke, zo niet enige tijd de belangrijkste rol. In België ontstond in 1942 tegenover de Association des Juifs en Belgique een zogenaamd Comité de Défense des Juifs. Dit laatste comité poogde heel nadrukkelijk de coöperatieve houding van de ajb tegen te gaan en de joden in België ertoe te brengen geen medewerking te verlenen. Overigens lijkt de Belgische Joodse Raad, wellicht aansluitend bij zekere Oosteuropese tradities,Ga naar eind12. ook uit zichzelf aarzelingen te hebben gekend en soms halve sabotage te hebben gepleegd. Dat alles zag men in Nederland maar zelden. De Nederlandse Joodse Raad - het is bekend - valt juist op door een zeer coöperatieve houding, die aansloot bij een vooroorlogse traditie van organisatie in eigen kring en langs die weg overleggen met de overheid. Deze houding werd ook gestimuleerd door de schrik over de effecten van het agressieve optreden van groepen joodse jongeren dat voorafging aan de februari-staking. Het is goed daarbij te bedenken dat de Amsterdamse Joodse Raad in het begin juist als bemiddelende en raadgevende instantie voor individuele joden met vragen en onzekerheden, ook in brede kring positief gewaardeerd zal zijn. Deze waardering zal het volgen van adviezen ook in de fase van de deportaties in de hand hebben gewerkt. Hoe dit ook zij, deze houding van de goed georganiseerde en zorgvuldig administrerende Joodse RaadGa naar eind13. sloot aan bij de eveneens over het algemeen coöperatieve houding van de joodse bevolkingsgroep in Nederland. Overigens lijkt het juist in dit verband op te merken - en dat mag niet over het hoofd worden gezien - dat bijna een kwart van de joden in Nederland door vlucht of onderduik zich aan de deportatie onttrok en dat relatief veel joden al in een vroeg stadium bij verzetsactiviteiten een rol speelden. Men zou in dit alles een gevolg of een afspiegeling kunnen zien van de relatief sterke integratie van de joodse bevolkingsgroep in de vooroorlogse Nederlandse samenleving. Immers, de reactie op de bezetting en de maatregelen van de bezetter was in Nederland geruime tijd over het algemeen coöperatief, administratief efficiënt en volgzaam dan wel gezagsgetrouw aan de door overheidsinstanties uitgegeven verordeningen. In overeenstemming daarmee reageerden de Joodse Raad en de joodse bevolkingsgroep over het algemeen coöperatief, administratief efficiënt en gezagsgetrouw, in de overtuiging dat de leiders van de Joodse Raad het beste voorhadden. Een en ander hangt dunkt mij nauw samen met de eerder genoemde paradox van de grotere kwetsbaarheid van de joden in Nederland in relatie tot een mogelijk geringere alertheid of eventueel zelfs een vals gevoel van veiligheid voortvloeiend uit de relatief gunstige positie van de joden in het vooroorlogse Nederland. Al met al een opmerkelijk verband, indien het juist is.
6. Conclusie. Aarzelend en zeer voorzichtig komend tot de conclusie van deze beschouwingen, acht ik het allereerst van belang het wel zeer globale karakter van wat ik te berde bracht nog eens te onderstrepen. Voorts is van belang vast te stellen dat het enerzijds steeds gaat om meer of minder van in hoofdzaak dezelfde verschijnselen en omstandigheden, terwijl anderzijds de zeer specifieke omstandigheden van elk land (ik citeerde in het begin Marrus en Paxton hierover) de bodem onder elke gegeneraliseerde verklaring lijken weg te slaan. Ondanks dit alles en onder erkenning van de bijzondere ingewikkeldheid van het vraagstuk zou ik mijn betoog met een slotsom willen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beëindigen, waarin de sterke of juist geringe mate waarin bepaalde verschijnselen en omstandigheden zich in Nederland voordeden nog eens de volle aandacht krijgen. Mijns inziens zijn de volgende drie punten van het meeste belang: a. Nederland kende een relatief eensgezind en bekwaam bezettingsregime met een sterke ss-invloed, waarbij in Duitsland, terecht, hoge verwachtingen werden gekoesterd over de mogelijkheden veel joden uit Nederland te deporteren. b. Bevolking en bureaucratie reageerden, zeker in de eerste jaren van de bezetting, vergelijkenderwijze zeer coöperatief en gezagsgetrouw. De vroege en sterk doorgezette segregatiepolitiek van de bezetter werd - wellicht mede uit een zekere traditie van onderscheiden van afzonderlijke bevolkingsgroepen (verzuiling) - niet alleen geaccepteerd, maar er werd in vele opzichten ook bereidwillig en technisch bekwaam aan meegewerkt. Verzet tegen de bezetter en sabotage van zijn maatregelen kwamen, ondanks uitzonderingen, relatief laat op gang. Toen er eenmaal op grotere schaal illegaal verzet was, was het voor de joden te laat. c. De joodse bevolkingsgroep in Nederland, waarin overigens zeer grote verschillen bestonden, was voor de oorlog relatief sterk geïntegreerd in en geassimileerd aan de Nederlandse samenleving. Daardoor vertoonde zij in hoofdzaak hetzelfde type reacties op de bezetting als de Nederlandse bevolking als geheel, dat wil zeggen: acceptatie en zonodig coöperatie, zeker gedurende de eerste jaren van de bezetting. Daarna bleek niet veel meer mogelijk om het noodlot te ontkomen. Zo hing de relatief grote kwetsbaarheid van de joodse bevolkingsgroep tijdens de bezetting, zoals die in het percentage omgekomenen tot uitdrukking kwam, voor een deel samen met de relatief juist gunstige en daardoor quasiveilige positie van de joden in Nederland voor de oorlog. Een interessante paradox die nadere bestudering verdient. |
|