| |
J. Lechner
Kroniek van een witte vlek.
De verhalen van Augusto Roa Bastos
Als tijdens het despotische en obscurantistische bewind van de door Goya ten voeten uit geportretteerde Ferdinand vii de scherpzinnige, en nog steeds belangwekkende essayist Mariano José de Larra (1809-1837) opmerkte dat schrijven in het Spanje van zijn tijd geen kleinigheid was - hij zei het pregnanter: schrijven in Spanje is tranen plengen -, wat moet het dan in deze eeuw wel niet zijn in Paraguay? Een backwater dat sinds de ontdekking van het continent alleen bekendheid heeft gekregen door de utopisch geïnspireerde reducciones die de jezuïeten er stichtten in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Een gebied ongeveer zes keer zo groot als Nederland - jungle, Chaco en de Paraguay met zijn zijrivieren -, ingesloten, in ieder opzicht, door Argentinië, Bolivia en Brazilië en sinds de vorige eeuw ‘beheerd’ door de bizarste en weerzinwekkendste despoten.
Wie zich enig idee wil vormen over deze figuren, moet zeker niet nalaten Madam Lynch & Friend te lezen, dat in 1976 in Londen bij Cassell verscheen. Alyn Brodsky geeft daarin, aan de hand van een grondige documentatie en met een zeer puntige pen, een beeld van Francisco Solano López (president van 1862 tot 1870), die door zijn vader op zijn negentiende jaar, in 1845, was benoemd tot opperbevelhebber van de strijdkrachten en bij diens dood zijn natuurlijke opvolger en president van de natie bleek te zijn, en zijn van oorsprong Ierse vriendin Eliza Alicia Lynch, bij het volk bekend als Madame Lynch. Samen regeerden zij het land en betrokken het in de bloedigste oorlog waar Latijns-Amerika van weet: die tegen de Triple Alliantie (Uruguay, Argentinië en Brazilië),
| |
| |
die duurde van 1864 tot 1870. In die tijd verloor het land iets meer dan de helft van zijn bevolking. De Brazilianen kregen de dikke dictator in handen en schoten hem dood; zijn vriendin zag kans haar geld en juwelen uit het land te krijgen en leidde verder een bruisend leven in Parijs, waar zij tenslotte ook als courtisane, die befaamd was om haar schoonheid, begonnen was.
Maar de eerste uit de rij was Dr. José Gaspar Rodríguez de Francia geweest, meestal ‘el Doctor Francia’ genoemd. Een opleiding als theoloog (afgesloten met een doctoraat, maar wat kan dat waard geweest zijn?) en jurist was zijn intellectuele ondergrond. Hij wordt door de historicus Herring getekend als een man die alleen maar dacht aan het belang van zijn land en als ‘austere, frugal, honest and cruel beyond description’. Een curieus personage, dat in twee romans van Roa Bastos tot leven komt.
Na hem kwam Carlos Antonio López, president van 1841 tot 1862, vader van de al genoemde Francisco Solano, iets minder wreed maar al even wispelturig als de dignitaris die hem voorafging.
In de twintigste eeuw kostte de Chacooorlog tussen Bolivia en Paraguay (1932-1935), gevoerd vanwege een onmogelijk ruig gebied van savannen, oerwoud en moerassen waar men olie vermoedde, Bolivia waarschijnlijk 60.000 doden en Paraguay ca. 40.000. Olie bleek er niet te zijn.
Sinds het bewind van generaal Alfredo Stroessner, die in 1954 aan zijn presidentiële taak begon, is nazi-ongedierte hartelijk binnengehaald en heeft in het land een permanent vakantieoord gevonden. De presidentiële familie en het halve staatsapparaat - voor zover geen subalterne pennelikkers of geuniformeerde verkeersregelaars - leven van de handel in verdovende middelen. Hoe kleurrijk het er anno 1987 toegaat, heeft men op ii februari jl. in diverse bladen kunnen lezen. Een oppositiegroep - Vrouwen voor Democratie (niet alleen in het Argentinië van de afgelopen dictatuur hebben vrouwen hun invloed doen voelen en internationaal respectabel gemaakt) - wilde een betuiging van steun geven aan de Amerikaanse ambassadeur - die in conflict met de regering was geraakt over persvrijheid - tijdens een receptie in diens residentie in de buitenwijken van de hoofdstad. De politie, over de muur kijkend, schoot een paar rookgranaten af op de circa vijfendertig gasten, een naar het tafeltje van de ambassadeur, en deze moest, samen met zijn collega's van onder andere Frankrijk en West-Duitsland en verdere gasten, omringd door de eigen mariniers van het bedrijf, uit de gevarenzone naar binnen geloodst worden. Voor de meewerkende geuniformeerde kinderen uit het volk dé kans om eens in hun leven, zij het met rook, op een belangrijke Noordamerikaan te schieten; diplomatiek gezien pure Wild West, waartegen de uitvinders van het genre weinig tot niets kunnen uitrichten.
Hoe moet een mens met gevoel en hersens daar leven, zeker een schrijver, als hij af en toe eens hardop wil praten?
Niet voor niets is in Latijns-Amerika sinds de onafhankelijkheid door de daarop volgende burgeroorlogen het asielrecht een van de meest hechte en onaangetaste instituties geworden en gebleven. Met een variant: hodie mihi, cras tibi, en daar was men diep van doordrongen. Zo was in de negentiende eeuw Montevideo een wijkplaats voor balsturige intellectuelen uit Argentinië die het niet uithielden onder de dictatuur van Rosas (1835-1852, maar in feite al vanaf 1829), of op de nominatie stonden om afgemaakt te worden (degollar was de term: iemand met een mes zijn keel doorsnijden). Of men ging naar het naburige Chili, zoals de belangrijke essayist en latere staatsman Sarmiento (1811-1888). In de twintigste eeuw was het kosmopolitische en intellectueel levendige Buenos Aires een voor de hand liggend toevluchtsoord voor intellectuelen die het in Paraguay niet meer konden bolwerken, tot ook Argentinië begon onder te gaan in het geweld waar men van weet, net als twee andere staten die elk een lange en respectabele democratische traditie hadden: Uruguay en Chili.
| |
| |
Dat in een land als Paraguay literatuur heeft kunnen ontstaan - zij het geen Ilias, maar daar is ook Europa niet rijk aan in deze eeuw -, dat een enkele schrijver in het buitenland tot grote hoogte is gekomen, is een zoveelste bewijs van de uiteindelijke onverwoestbaarheid van het menselijk streven naar waardigheid en luciditeit. Augusto Roa Bastos is daar een voorbeeld van.
Na de Onafhankelijkheid (1811) heeft Paraguay in de negentiende eeuw een handvol kleinere dichters gehad - onder andere Alejandro Guanes, Eloy Fariña Núñez, deze laatste ook schrijver van korte verhalen -, die nauwelijks tot de algemene literatuurgeschiedenissen van Spaans-Amerika zijn doorgedrongen, en in het begin van deze eeuw enkele andere, waarvan Herib Campos Cervera (1908-1953) de bekendste is. Ook waren er enige schrijvers van essays die piëteitsvol zijn opgenomen in de nationale literatuurgeschiedenis, en de schrijver van de eerste roman van Paraguay, José Rodríguez Alcalá (1883-1958), Ignacia (1905). Daarna verschijnen de romanciers Gabriel Casaccia (1907) en Augusto Roa Bastos (1917).
Het is geen indrukwekkend panorama en daarom is het des te opvallender (hoewel het al eerder was gebeurd met Rubén Darío, 1867-1916, uit Nicaragua) dat daaruit toch een belangrijk schrijver naar voren komt (zoals dat bij de plotselinge explosie van meesterwerken vanaf de jaren zestig van deze eeuw ook gebeurd is: García Márquez en Mario Vargas Llosa zijn andere voorbeelden, net als hun oudere collega, de Guatemalteek Miguel Angel Asturias).
Roa Bastos woonde tot 1934 in de hoofdstad, Asunción, waar hij na de middelbare school de Hogere Handelsschool afliep. Daarop nam hij, tot de wapenstilstand in 1935, deel aan de Chaco-oorlog. Na deze episode in zijn leven schreef hij voor kranten en maakte een enkel script voor een film en vertrok, gedwongen door het geweld in zijn land, in 1947 naar Buenos Aires. In het begin van de jaren zeventig vertrok hij naar Frankrijk. In de jaren dertig debuteerde hij met verzen, eerst sterk geïnspireerd door de Spaanse klassieken, daarna door de vernieuwingspogingen van Herib Campos Cervera; in 1942 verscheen de bundel Poemas. Zijn faam dankt hij echter aan zijn proza: tot nu toe twee romans, Hijo de hombre (1960, Ned. vert. Mensenkind) en Yo, el Supremo (1974, Engelse vertaling I the Supreme, 1986) en een aantal verhalenbundels die verschenen sinds 1953, en over die bundels moet hier iets gezegd worden (helaas, want Hijo de hombre is een prachtig boek, dat niet voor niets vier literaire prijzen kreeg in een tijd toen men daar nog vrij zuinig mee was: de internationale romanprijs van de grote Argentijnse uitgeverij Losada, de romanprijs van de stad Buenos Aires, die van de Faulkner-stichting en die van de Sociedad Argentina de Escritores; het is jammer dat de Nederlandse vertaling ervan slecht ontvangen is).
Verhalen zijn in Spaans-Amerika geschreven sinds 1838, toen de Argentijn Esteban Echeverría zijn (overigens pas in 1871 gepubliceerde) tekst El matadero (Het abattoir) voltooide. Ze zijn, in de diverse landen en in de verschillende literaire perioden, in niet geringe aantallen verschenen; van een overwicht van verhalen op de romanliteratuur kan in kwalitatieve zin echter niet gesproken worden. Een van de redenen van deze vrij omvangrijke produktie zou kunnen zijn (het is namelijk in veel gevallen controleerbaar) dat niet alleen de literaire tijdschriften van Spaans-Amerika, maar ook de dag- en weekbladen altijd veel aandacht hebben gegeven aan de literatuur en hun lezers graag poëzie en proza presenteerden, zodat veel bundels naderhand uit deze links en rechts gepubliceerde produktie werden (en worden) samengesteld, zoals dat ook, in de negentiende eeuw misschien in iets sterkere mate dan in de onze, is gebeurd met het essay. Van de twintigste-eeuwse schrijvers van korte verhalen zijn er waarschijnlijk voor Nederland nog genoeg te ontdekken: zo bijvoorbeeld de Uruguayaan Horacio Quiroga, de Mexicaan Juan
| |
| |
José Arreola en zijn landgenoot Salvador Elizondo, de Venezolaan Uslar Pietri, de Guatemalteek Mario Monteforte Toledo, om er slechts een paar te noemen.
Dat de Nederlandse lezer van vandaag wel degelijk tijd heeft voor omvangrijke werken wordt bewezen door het succes van de romans van Vargas Llosa en García Márquez, om bijvoorbeeld Rayuela van Cortázar en het werk van Isabel Allende niet te noemen (die waarschijnlijk om andere redenen dan een fascinerende verteltrant een groot publiek vinden). Men zou ook kunnen zeggen dat als de hedendaagse lezer werkelijk zo gehaast zou zijn, zo jachtig naar het einde van een vooral niet al te dikke tekst toe zou lezen, er waarschijnlijk veel meer verhalenbundels uitgegeven zouden zijn en de bestaande vertalingen veel meer drukken zouden hebben gehad. Maar misschien is het wel een misvatting zo te denken en hebben verhalen altijd een kleiner publiek gehad, in de hele Europese cultuur.
Een roman - conventioneel als die van Balzac, Galdós of Dickens, of gecompliceerd als die van Carlos Fuentes of Fernando del Paso - openslaan is beginnen aan een avontuur, binnentreden in een gebied waar men langzaam aan zijn weg moet kappen tussen de fascinerende vegetatie. Men wordt niet verwacht alles direct te doorzien, en kan dat ook niet: het net dat geweven wordt voor het oog van de lezer leidt hem van de ene maas naar de andere en zal pas na verloop van tijd, op een respectabele afstand, overzienbaar zijn. Men heeft in zekere zin de tijd: men kan zijn begrip langzamerhand opbouwen en juist dank zij de tijd die men door de tekst zwerft raakt men onttrokken aan de weinig inspirerende beslommeringen van alledag. Wie zich in een roman begeeft, weet waar hij aan begint en wil lang op weg zijn. Over de kunst van verhalen schrijven is al veel gezegd, maar ook over de lezer kan iets opgemerkt worden. Binnen één kaft heeft hij niet met één, maar met vele verschillende, wisselende werelden, situaties, problemen, personages, verwikkelingen en ontknopingen te maken. Het is een onrustig geheel, ook al leest men, zoals waarschijnlijk normaal is, niet alle verhalen in één ruk achter elkaar. Sterker: men wordt gedwongen ze niet allemaal achter elkaar te lezen, op straffe van in de wirwar de weg kwijt te raken. Verder moet de lezer van verhalen zich met veel compacter belevenissen tevreden stellen: daardoor is onder meer ook zijn onttrokkenheid aan de dagelijkse dingen veel korter. Hoe beter het verhaal, hoe groter het enthousiasme van de lezer, des te groter de teleurstelling dat het alweer voorbij is. Terwijl nu juist de mogelijkheid par excellence lijkt te bestaan om meteen weer opnieuw te beginnen en binnen korte tijd het verhaal nogmaals te lezen, lijkt mij dat iets onmogelijks; dat komt later, een andere keer. En dan is het weer even snel voorbij (toegegeven: bij Borges is dat eerder het geval dan bij zeg de verhalen
van Toergenjev). Anderzijds lijkt het duidelijk - de voortdurende herdrukken van Borges en Cortázar spreken boekdelen - dat het lezen van verhalen blijkbaar toch minder frustrerend is dan hier is gesuggereerd.
Als men zijn verzen niet in aanmerking neemt (en, in een andere zin, heeft de literatuurgeschiedenis van Spaans-Amerika die ook niet in aanmerking genomen) debuteert Roa Bastos met verhalen. Achtereenvolgens verschijnen: El trueno entre las hojas (De donder tussen de bladeren), Buenos Aires, 1953; El baldío (iets als: een ruw terrein buiten de bebouwde kom, waar men de vuilnisbelten pleegt aan te treffen), Buenos Aires, 1966; Los pies sobre el agua, Buenos Aires, 1967; Madera quemada (Verbrand hout), Santiago de Chile, 1967; Moriencia (misschien te vertalen met: Sterfte), Caracas, 1969, en Cuerpo presente y otros textos (Opgebaarde dode en andere teksten), Buenos Aires, 1972. Roa Bastos' al eerder genoemde eerste roman, Hijo de hombre, gaat over het ruige binnenland van Paraguay, waar de arme bevolking zwoegt om het dagelijkse eten bij elkaar te krijgen of kanonnevlees was in de burgeroorlogen en de Chaco-oorlog (in hoofdstuk 8 is hiervan een onvergetelijke
| |
| |
schildering te vinden). De tweede, Yo el Supremo, gaat over El Doctor Francia (die overigens in Hijo de hombre ook al belicht was) en behoort tot wat men de nueva novela pleegt te noemen, de roman die na 1939 opkomt en opvalt door een nieuwe conceptie en nieuwe technieken.
El trueno entre las hojas - opgedragen aan Miguel Angel Asturias en aan Herib Campos Cervera ‘die ver van zijn land stierf’ - opent met een fragment uit een inheemse legende als motto: ‘De donder valt en blijft hangen tussen de bladeren. De dieren eten de bladeren en worden wild. De mensen eten de dieren en worden wild. De aarde eet de mensen op en begint te brullen als de donder.’ Met opdracht en motto is eigenlijk alles gegeven: Asturias, geëngageerd schrijver over zijn land; Campos Cervera die stierf in ballingschap; een inheemse traditie. Inderdaad zal Roa Bastos, net als Asturias, in al zijn boeken bezig zijn met de inheemse wortels van de cultuur van Paraguay en met de misdeelde Indianen en mestiezen van het achterland (voor zover er een voorland bestaat). Zij balanceren weliswaar op de rand van het bestaansminimum, maar bewegen zich anderzijds in een wereld waar menselijke waardigheid en een zeer pregnante vorm van poëzie van de dagelijkse dingen evenzeer leven als het geweld in de natuur en van de dorpsbewoners onderling (de stad, als die al in zijn werk voorkomt, is tenslotte nog een groot dorp) en door de min of meer geregelde verschijning van militairen die iets met een machtsstrijd elders, in de verte, te maken hebben.
Het politieke geweld is iets dat bijna permanent, ook al is het in een vage verwijzing die terloops gedaan wordt, aanwezig is: opstandjes, bloedig genoeg om de nodige mensenlevens, vooral veel onschuldige, te eisen; arme stakkers die hun brood verdienen door geuniformeerd, en gecommandeerd door verachte superieuren, op andere arme stakkers te schieten; ontvluchtingspogingen uit gevangenschap, bloedige afrekeningen.
Tenslotte de inheemse traditie, die van de Guaraní-Indianen en die van een overwegend gemestizeerde en voor Spaans-Amerika uitzonderlijk tweetalige bevolking, die hun eigen denkwijze, hun eigen reacties, hun eigen waardeschaal hebben.
Al deze elementen zijn in de eerste bundel te vinden. In het eerste verhaal, ‘Los carpincheros’ - Indianen die hun leven slijten op de rivier (de ‘zigeuners van de rivier’), waarschijnlijk de immense Paraguay of een van zijn zijrivieren, in hun uit boomstronken uitgehouwen vaartuigen en die leven van de jacht op amfibische dieren, de carpinchos, die wel een meter lang kunnen worden en 150 kilo kunnen wegen - is de Indiaan al direct gehuld in een bijzondere aura. Hij maakt de indruk oer-element te zijn in de wereld die wordt verbeeld. In de weergave van zijn fysieke voorkomen en van zijn handelen is hij omhuld door een voor anderen als zeer zinvol voelbaar, maar met het verstand niet duidbaar fluïdum van kosmisch, organisch op zijn plaats zijn. Het doet denken aan een gelijksoortige weergave van de Indiaan in de roman Canaima (1935) van de Venezolaan Rómulo Gallagos, of in Los pasos perdidos (1953, Ned. vert. Heimwee naar de jungle) van de Cubaan Carpentier. In veel verhalen speelt, impliciet of expliciet, de revolutie: niet in de vorm van volksopstand tegen het wettige gezag, maar in de zin van de endemische cuartelazo, de rebellie van militairen vanuit hun kazerne, waar de burgerbevolking altijd het slachtoffer van is.
Het platteland is steeds de plaats van handeling: een arm platteland, dat verloren ligt in dit ruige, dunbevolkte midden van Zuid-Amerika. Als er van een stad gesproken wordt, of gesuggereerd wordt dat iets met de stad te maken heeft, dan gaat het om plaatsen met een provinciaal karakter, waar elektrisch licht en stromend water al maximale technologische verworvenheden zijn. Ook het seksuele geweld, een constante in de contemporaine literatuur van Spaans-Amerika, wordt uitgebeeld. Zo in een verhaal waarin de wulpse hija de papá, het meisje uit de gegoede laag, gefascineerd wordt door een knappe volksjongen, met de voor die meisjes vaak typische mentaliteit
| |
| |
van de allumeuse. Zij tart de jongen zonder één concessie te willen doen en tenslotte - en maar tot op zekere hoogte romantisch - wordt zij, symbolisch genoeg naast de lagune in het maanlicht, verkracht. Hoewel niet alle teksten uit deze eerste bundel van Roa Bastos even overtuigend zijn - soms treedt het engagement iets te veel op de voorgrond en is te discursief -, staan er toch een paar prachtige verhalen in.
Meer dan eens werkt hij met het procédé dat een verhaal begint met een herinnering van iemand - de verteller is alwetend - die de flashbacks uitlokt die de eigenlijke geschiedenis vormen, wat overigens niet wil suggereren dat het een vaste, tot vervelens toe herhaalde manier van werken is. De metaforiek van zijn teksten is vaak zeer bijzonder. Zijn schrijfwijze is vanaf het begin vrij sober en zal dat in latere verhalen nog meer worden: zinnen die vier regels beslaan en aan elkaar hangen van bijzinnen zijn in deze eerste bundel uitzondering.
Al eerder is gezegd dat Paraguay het meest tweetalige land van Spaans-Amerika is en daarom is het, enerzijds, niet verwonderlijk dat in de teksten talrijke woorden uit het Guaraní te vinden zijn. Aan de andere kant lijkt dit procédé ook te voldoen aan de behoefte om, zover als mogelijk is, de lokale kleur recht te doen. In zijn eerste roman, Yawar fiesta (1941, Ned. vert. Bloedfeest), deed de Peruaan José María Arguedas hetzelfde en in beide boeken is de consequentie dat achterin een woordenlijst is opgenomen waarin men de termen kan opzoeken. Deze gang van zaken veronderstelt een voortdurend onderbreken van de lectuur en is, gelukkig, door de beide schrijvers blijkbaar onderkend als niet functioneel en in hun verdere werk ook niet meer te vinden.
El baldío, hoewel gepubliceerd in 1966, bevat elf verhalen waarvan er acht dateren van vóór zijn eerste roman. Los pies sobre el agua brengt drie nieuwe verhalen, drie die al voorkwamen in El trueno entre las hojas, twee uit El baldío en twee hoofdstukken (nl. een en vijf) uit Hijo de hombre die op zichzelf zijn te lezen. In Madera quemada gebeurt hetzelfde: daarin staan twee nieuwe verhalen en de rest is afkomstig uit voorgaande bundels; ook in Moriencia staan maar vier nieuwe verhalen en in Cuerpo presente y otros textos twee nieuwe. Op de keper beschouwd hebben we dus te maken met een eerste bundel van zeventien en een tweede van elf verhalen en daarna vier nieuwe bundels die in totaal elf nieuwe verhalen bevatten.
Moriencia is in 1979 in Nederlandse vertaling - Nachtelijk spel - verschenen bij Meulenhoff en is, naar verluidt, nauwelijks opgemerkt en dat is jammer. Roa Bastos is een begaafd verteller en men krijgt niet iedere dag de kans om kennis te nemen van literatuur uit Paraguay. Bovendien is het in feite een anthologie van verhalen die hij schreef na zijn eerste bundel, en als zodanig zeker representatief voor zijn vertelkunst.
Onderling hebben sommige verhalen soms een zekere verbondenheid doordat een personage (de schoolmeester van het dorpje), een gebeurtenis (militair geweld) of een gegeven (de brug buiten het dorp) zowel in het ene als in het andere voorkomen en aldus toch een vage kroniek vormen van een bepaald gebied, een bepaalde gemeenschap. Overigens komt de steedse cultuur, met grote namen uit de muziek, de filosofie en de letteren hier in een paar teksten naar voren. De titel is ontleend aan het openingsverhaal, waarin een vrouw het heeft over de vele doden die er vielen toen opstandelingen een locomotief volgeladen met springstof op een station lieten ontploffen, een scène die al in Hijo de hombre voorkomt. Inderdaad is de dood in de meeste verhalen aanwezig. Bijna alle teksten geven een goede indruk van Roa's vermogen om het gewone en alledaagse, door de context waarin hij het zet en de blik die hij erop werpt, te verheffen tot poëzie.
Opvallend is ook, net als in zijn voorafgaande verhalen en in Hijo de hombre, hoezeer hij in staat is over de gebeurlijkheden in een zo kleine dorpsgemeenschap te schrijven en ze zo'n mysterieuze dimensie te geven - zoals bijvoorbeeld in ‘Bajo el puente’ en ‘Cuerpo presente’ -, iets dat zeker te maken heeft met de on- | |
| |
dergrond van de Indiaanse denk- en gevoelswereld waar die kleine gemeenschap voor een groot deel op rust.
Het is spijtig dat de vertaling (die ik niet ken) van Hijo de hombre zo gekraakt is en dat Nachtelijk spel blijkbaar is teloor gegaan in de golf van belangrijker en onbelangrijker teksten die de lezers geregeld overspoelen en nu misschien ergens in de bekende plastic bakken van de tweedehandsboekwinkel ligt. De twee kansen die er waren om het werk van Roa Bastos hier bekendheid te geven lijken definitief verspeeld en steeds weer vraag je je af welke factoren hebben samengewerkt of samengespannen om te maken dat waardevolle teksten in de grauwheid van de onverschilligheid wegzakken en bepaald niet indrukwekkende teksten grote besprekingen krijgen. In het Paraguay van Roa Bastos is daar best een heldere verklaring voor, hier buigen literatuurwetenschappers zich over een probleem. |
|