De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdDood en leven
| |
[pagina 407]
| |
zo'n grote invloed als op het verschijnsel oorlog (pp. 12-13). Zulke beweringen zijn voor velen vanzelfsprekend en worden daarom zonder meer aanvaard. Toen zijn ze maar half waar of helemaal niet waar. Al bijna twintig jaar worden de wetenschappelijke en technologische aspecten van de bewapening eerder over- dan onderbelicht. Wetenschapsmensen die beleidsfuncties in de militaire laboratoria en in het militair onderzoeks- en ontwikkelingswerk hebben vervuld en later nog regeringsadviseur op dit terrein zijn geworden, hebben vele studies gewijd aan deze onderwerpen. Daarnaast hebben in de Verenigde Staten commissies van de Senaat en het Huis van Afgevaardigden in hun hoorzittingen en speciale rapporten uitgebreid aandacht aan dit onderwerp gewijd. De oogst bedraagt nu toch minstens vele tienduizenden bladzijden. Tevens publiceerden gespecialiseerde tijdschriften en periodieken in overvloed artikelen met technische informatie. Tenslotte lieten instituten zoals sipri (het internationale instituut voor vredesonderzoek te Stockholm) jaarboeken en monografieën over bewapening en ontwapening verschijnen waarin de wetenschappelijke en technologische achtergronden uitgebreid behandeld werden. Dat de invloed van de natuurwetenschap en technologie op de bewapening van staten groter is geweest dan die op andere gebieden van maatschappelijke activiteit, is een misvatting. Alleen waren oorlog en bewapening in de historische ontwikkeling in de negentiende en twintigste eeuw de eerste sociale instituties waarop deze factoren zo'n geweldige invloed hebben verworven. De oorzaak hiervan is simpel het feit dat nationale staten primair beveiligingseenheden zijn. Tussen 1850 en 1918 waren buitenlandse politiek en defensie de belangrijkste functies van staten zodat invoering van wapentechnologische innovaties in dit tijdperk niet al te grote sociale en politieke weerstanden heeft ontmoet. Volgens De Ruiter en Van der Sijde zijn beoefenaren van de natuurwetenschap niet alleen goed in staat de bewapeningswedloop te onderzoeken en te verklaren, maar hebben zij juist op dit terrein nog een speciale verantwoordelijkheid. Ook deze stelling is aanvechtbaar en herinnert aan de mythe dat militairen experts zijn op het terrein van bewapening omdat zij het wapentuig bedienen. Het probleem is dat wapens wel een eigen taal kennen, maar geen eigen logica. Militairen en natuurkundigen beschikken over veel kennis van de militaire en technische aspecten van bewapening, maar op het terrein van de logica - de relatie tussen politiek en militaire macht - kunnen ze leken zijn tenzij ze zich met deze ingewikkelde problematiek vertrouwd hebben gemaakt. In sommige gevallen is hiervan sprake, maar in dit geval zijn ze niet langer beoefenaren van de krijgskunde en de natuurwetenschappen, maar ook van de sociale en politieke wetenschappen (geschiedenis, sociologie, economie, psychologie etcetera). Gezien de uitgangspunten moet het boek van De Ruiter en Van der Sijde vooral beoordeeld worden op grond van hun kennis en inzicht in de internationale politiek en veiligheidsvraagstukken. Een dergelijke eis werd al in 1934 gesteld door de Engelse bioloog Julian Huxley, in een opstel ‘Peace through science’. Met betrekking tot de oorlog vervult de wetenschap twee functies. De eerste bestaat uit het verwerven van kennis om de methoden om oorlog te voeren te verbeteren. De andere is het verwerven van kennis over de aard, oorzaken en verschijningsvormen van oorlog met het doel deze in te dammen en te voorkomen. Deze is de wetenschap van de vrede die volgens Huxley toen helemaal niet bestond. De beoefenaar van de natuurwetenschap kon hieraan bijdragen door onderzoek op het terrein van bewapening en ontwapening omdat dit uitgesproken technische onderwerpen waren. Hiermee kon hij echter niet volstaan. Wanneer de wetenschap de kennis van de oorlog wilde vergroten, dienden diverse psychologische, economische, politieke en sociale onderwerpen op haar agenda te staan. Gezien de neiging | |
[pagina 408]
| |
bredere perspectieven over het hoofd te zien, vervielen velen tot monocausaal denken dat volgens Huxley uit den boze was: ‘The sooner we give up thinking in single causes, the better: it will be an emancipation of thought and action comparable to that effected by giving up thinking in terms of magic.’Ga naar eind2. Monocausale verklaringen van bewapeningswedloopzones, militaire technologie of internationale statenanarchie zijn fantasieverklaringen. Men kan dit ook anders zeggen. Goede doelstellingen (vrede) en mogelijke goede oplossingen van problemen (ontwapening) ontslaan de auteurs nooit van de plicht de processen op een relevante, feitelijke en samenhangende wijze te beschrijven en te analyseren. Het boek van De Ruiter en Van der Sijde kan echter gerangschikt worden onder die publikaties waarin de beschrijvingen, interpretatiekaders en perspectieven ondergeschikt zijn gemaakt aan de goede bedoelingen. Hoe goede bedoelingen gemakkelijk leiden tot het bewandelen van dwaalwegen, blijkt al onmiddellijk uit de proloog van dit boek. Daar staat de volgende zin: ‘Het lezen van Het lot der aarde waarin Jonathan Schell als een der eersten het ondenkbare van de nucleaire holocaust verwoordt, heeft diepe sporen nagelaten.’ Holocausts zijn heel goed voorstelbaar want in deze eeuw kennen we er verschillende, zowel op wereldschaal als op beperktere schaal. Het verschil tussen deze en een nucleaire holocaust is dat de laatste zich niet zal voltrekken op kosten van anderen, maar altijd zelfmoord inhoudt. Het is natuurlijk domheid te beweren dat Schells boek uit 1982 een van de eerste beschrijvingen is geweest van de gevolgen van een kernwapenoorlog. De auteurs hebben zich kennelijk niet verdiept in deze materie. Ze weten dat kort na Hiroshima en Nagasaki het kernwapen en de gevolgen van een kernwapenoorlog gespreksthema is geweest, zij het slechts in kleine kring. Vervolgens is de belangstelling daarvoor verdwenen en dat wijten de auteurs aan de Koude Oorlog. Het valt niet te loochenen dat de Koude Oorlog hier en daar de bereidheid om na te denken over de implicaties van de bom heeft verminderd - in Nederland kan men bijvoorbeeld denken aan de opvattingen van de PvdA-politicus Jacques de Kadt -, maar een dergelijke containerverklaring is volstrekt ontoereikend. Aanvankelijk gingen de ontwikkelingen op het terrein van kernwapens erg langzaam. Tussen 1945 en 1950 werden er enkele kernproeven gehouden en in 1949 beschikten de Verenigde Staten slechts over enkele tientallen bommen. Even afgezien van enkele publikaties over kernwapenstrategie wist niemand eigenlijk hoe men deze vorm van militaire macht moest gebruiken. Men bezat deze en dit bezit had enige psychologische waarde. Natuurlijk beschouwden de militairen het kernwapen als ‘just another bomb’, maar doorgaans schreven ze dit in hun vertrouwelijke plannen en rapporten. Tenslotte hadden de mensen en de publieke opinie wel wat anders te doen dan zich kopzorgen te maken over de atoombom. Pas toen het kernwapen in massaproduktie werd genomen, in grote aantallen werd opgeslagen, er regelmatig kernproeven werden gehouden en het wapen in 1953 in een strategie werd opgenomen die erg omstreden was en die de aanleiding vormde tot honderden publikaties over oorlogvoering in het kernwapentijdvak, verschenen talloze boeken en artikelen over de verschrikkelijke gevolgen van kernwapengebruik. Uit de verontrusting over de gevolgen van een kernwapenoorlog is het internationale vredesonderzoek ontstaan. Angst voor een dergelijke ontwikkeling heeft evenzeer in de jaren vijftig geleid tot het ontstaan van grote vredesbewegingen. Daarbij kan men denken aan de vredesbewegingen in de Bondsrepubliek en Engeland vanaf 1957 die protesteerden tegen de opslag van kernwapens en raketten op Westeuropees grondgebied. Ook in de periode 1945 tot pakweg 1955 wisten wetenschapsmensen en opinieleiders heel goed wat de gevolgen van een kernwapenoorlog zouden zijn. Bernard Brodie bijvoorbeeld schreef in The absolute weapon uit 1946 dat kernwapens slechts een vergeldings- en afschrik- | |
[pagina 409]
| |
kingsfunctie konden hebben waardoor oorlogen voorkomen konden worden. De grondlegger van de realistische school in de wetenschap van de internationale politiek, Hans Morgenthau, schreef in 1951: ‘War in the atomic age, fought by both sides with all the instruments of modern technology, has become the reductio ad absurdum of policy itself. Today war has become an instrument of universal destruction, an instrument that destroys the victor with the vanquished.’Ga naar eind3. Het beperkte perspectief van de auteurs verleidt hen tot uitspraken over de oorzaken van de bewapeningswedloop nog vóórdat hun uiteenzetting werkelijk begonnen is. Op pagina 14 schrijven zij dat de Verenigde Staten als eerste land telkens wapentechnologische innovaties hebben toegepast waardoor zij als het ware de bewapeningswedloop hebben ontketend. De verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten voor deze ontwikkeling is dus groter dan die van de Sovjetunie. Met andere woorden, de initiator van wapentechnologische vernieuwingen is de oorzaak van de bewapeningswedloop. Dit komt neer op het beantwoorden van de schuldvraag in de vermomming van een verklaring. Natuurlijk speelt de invoering van nieuwe wapens in dergelijke processen een belangrijke rol, maar wapens veroorzaken naar mijn mening nooit een bewapeningswedloop. Het interessante van vele bewapeningswedlopen uit de negentiende en twintigste eeuw is het feit dat de factoren die hierin een rol hebben gespeeld zowel van niet-militaire als van militaire aard waren en elkaar bij iedere stap beïnvloedden en versterkten. Het is niet de atoombom van 1945 geweest die heeft geleid tot de bewapeningswedloop die in 1950 begon. Het waren machtsconflicten, de verandering van het politieke referentiekader, angst en wantrouwen die geleidelijk uitmondden in gevoelens van bedreiging, de verbreking van de politieke consensus in de Verenigde Staten tussen de beide politieke partijen op het terrein van buitenlandse politiek en defensie in 1948, dat alles in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe wapens en strategieën, die het ontstaan van de bewapeningswedloop in 1950 verklaren. En zelfs deze factoren waren nog niet voldoende. Eerst moest er zich een ‘trigger’-gebeurtenis of katalysator in de vorm van de Koreaoorlog voordoen voordat de Amerikaanse regering bereid was die beslissingen te nemen die hebben geleid tot de bewapeningswedloop. Op welke wijze de ontwikkelingen in de Sovjetunie zijn verlopen, onttrekt zich aan onze waarneming omdat we nu eenmaal niet beschikken over de noodzakelijke gegevens. De visie van De Ruiter en Van der Sijde op de bewapeningswedloop is primitief. Met behulp van een lijst met gegevens over de belangrijkste wapentechnologische innovaties en het tijdstip waarop de beide supermogendheden deze hebben ingevoerd, kan men werkelijk niets zeggen over de dynamiek van de bewapeningswedloop. Zulke lijsten tref je aan in propagandistische geschriften van auteurs die niet geïnteresseerd zijn in de achtergrond en het verloop van de relevante processen, maar alleen in de vraag wie begonnen en dus schuldig is. Zulke lijstjes waren in de negentiende eeuw absurd. In de maritieme bewapeningswedlopen tussen Engeland en Frankrijk was dit laatste land vaak het eerst met het toepassen van militair-technologische innovaties. In geschriften uit die tijd, maar ook later, zelfs in serieuze historische en politicologische verhandelingen, werden de bewapeningsstappen van Frankrijk op grond hiervan de oorzaak genoemd van de bewapeningswedloop, hoewel deze factor in feite van ondergeschikt belang is geweest en geheel andere factoren de dynamiek van de bewapeningswedloop verklaren. Dergelijke benaderingen passen echter goed in lineaire oorzaak-gevolg en actie-reactie verklaringen. Politiek zijn zulke benaderingen uiterst bevredigend, omdat men zonder veel moeite de andere partij de schuld kan geven. Ze zijn intellectueel bevredigend, omdat men op een simpele wijze een plausibele verklaring kan aandragen zodat men ontslagen is van moeizaam spitwerk. | |
[pagina 410]
| |
De schuldvraag-benadering is typerend voor de werkwijze van De Ruiter en Van der Sijde. In hun ogen is de geschiedenis van de nucleaire bewapeningswedloop een verhaal van de strijd tussen goede en kwade krachten. De goede krachten zijn de wetenschapsmensen en de vredesbewegingen die waarschuwen voor de gevolgen van de bewapeningswedloop. De kwade genii zijn militaristische beoefenaren van de natuurwetenschap te zamen met baatzuchtige politici en militairen. De geschiedenis van de mensheid verloopt nooit volgens zulke schema's. Het is allemaal ingewikkelder en verwarrender. De wetenschapsmensen die hebben gewerkt in de militaire laboratoria en later zijn opgetreden als regeringsadviseur, vormden een afhankelijke groep, ze waren regeringsdienaren, ze bezaten politieke overtuigingen die vaak niet erg doordacht waren, ze waren ijdel en verzot op erkenning en sociale status waardoor ze gemakkelijk ‘cognitief corrupt’ werden, ze leden aan blikvernauwing en blikverkorting, waardoor ze de lange termijneffecten en nevengevolgen van hun werkzaamheden nauwelijks konden doorgronden, kortom het waren mensen met eigenaardigheden en tekorten als bijna ieder mens. In het verhaal van De Ruiter en Van der Sijde mag Teller, de vader van de H-bom, de schurk zijn en Oppenheimer, de vader van de A-bom, de gelouterde held, omdat hij zich verzette tegen de ontwikkeling van het massavernietigingswapen bij uitstek, het thermonucleaire wapen. In feite was het een door de hond of de kat gebeten worden. Teller speelde inderdaad een aanzienlijke rol in de lobby ten gunste van de reuzenbom, maar Oppenheimer was in 1950 en later de pleitbezorger van nieuwe soorten splijtingsbommen die als tactische wapens in massa konden worden aangemaakt en opgesteld als een middel om een kernwapenoorlog in Europa te voeren en te winnen. De bezorgde wetenschapsmensen die het maandblad The Bulletin of the Atomic Scientists vanaf 1945 uitgaven, waarschuwden kort na afloop van de Tweede Wereldoorlog regelmatig tegen de bewapeningswedloop en de gevolgen van een kernwapenoorlog, maar in 1947 vonden zij kennelijk het kernwapen zo'n normaal wapen dat zij vele artikelen opnamen in hun blad over passieve verdediging tegen kernwapens, ondermeer in de vorm van verspreiding van industrieën en steden over het gehele grondgebied van de Verenigde Staten. Vormen van passieve verdediging waren en zijn vormen van oorlogsvoorbereiding en kunnen geïnterpreteerd worden als een signaal dat een land bereid is een kernwapenwedloop te voeren en te winnen. Wat moet je denken van bezorgde wetenschapsbeoefenaren die in oktober 1957 na de lancering van de Russische Spoetnik-ruimtecapsule evenals de defensieconservatieven in het land moord en brand schreeuwen over de vermeende achterstand van de Verenigde Staten ten opzichte van de Sovjetunie op het terrein van lange afstandsraketten en die als oplossing een drastische verhoging van de onderwijsuitgaven voor natuurkunde aan de middelbare scholen en universiteiten van de Verenigde Staten bepleiten. Want in hun opvatting was er niet enkel sprake van een rakettenachterstand, maar ook van wetenschappelijke achterstand. In feite hadden deze kernfysici de ‘missile gap’-mythe moeten ontzenuwen, want ook in 1957 was het al mogelijk dergelijke paniekverhalen feitelijk en rationeel te ontzenuwen. Bertrand Russell mag een pacifist geweest, maar ook De Ruiter en Van der Sijde ontkomen er niet aan te vertellen dat deze pacifist Amerika ooit heeft aangeraden een preventieve kernwapenoorlog tegen de Sovjetunie te beginnen om zodoende diens kernwapen te neutraliseren (p. 438). Een dergelijk voorval had de auteurs aan het denken moeten zetten. Julian Huxley heeft over de gewelddadigheid van sommige pacifisten het volgende opgemerkt: ‘There are plenty of pacifists with whom pacifism is a reasoned creed. But there are others who by the irrational violence of their language and proposals betray that they are crude militarists turned psychologically inside out, and are venting on a scape- | |
[pagina 411]
| |
goat those very impulses to anger and violence of which they profess to deplore the existence.’Ga naar eind4. Aan de voorbeeldrol van de kritische of zelfs pacifistische natuurkundigen, leden van Pugwash en vergelijkbare organisaties, kan men dus twijfelen. Die natuurkundigen die hebben geweigerd militair onderzoek te doen, hebben een individuele en misschien ook sociale keuze gemaakt. Hun bijdrage aan de vrede is echter niet groter dan die van de gewetensbezwaarde aan de militaire dienst. Hun oproepen, verklaringen, congressen en manifesten ten bate van de vrede zijn misschien nuttig opiniërend werk geweest, maar de taak en verantwoordelijkheid van de wetenschapsbeoefenaar beperkt zich niet tot de zeepkist. Roept men nu geschriften van bijvoorbeeld Einstein, Russell of anderen over oorlog en vrede in herinnering, dan denkt men niet onmiddellijk aan stimulerende en grensverleggende inzichten. Natuurkundigen en ingenieurs die langzamerhand kritischer zijn gaan denken over bewapening, strategie en militaire macht, hebben ons soms verrijkt met belangrijke geschriften. Niettemin ben ik geneigd bij hun werk vraagtekens te plaatsen. Enerzijds confronteren ze ons altijd met lapmiddelen zoals allerlei vormen van wapenbeheersing als de oplossing voor de problematiek. Anderzijds laten ze ons vaak in de steek wanneer onderwerpen op het terrein van bewapening en ontwapening aan de orde worden gesteld die gedeeltelijk zeer technisch van aard zijn. Welke kritische natuurkundigen hebben systematisch bijvoorbeeld de technische, de technisch-militaire en technisch-strategische rim-ram van het Pentagon en van de strategische denkers radicaal uiteengerafeld en ontzenuwd? Hadden zulke wetenschapsbeoefenaren de publieke opinie niet in 1965 of 1970 het verschil kunnen uitleggen tussen precisie en accuratesse van raketten? Precisie slaat op de werking van de geleidingssystemen en accuratesse op het vermogen doelen zo nauwkeurig mogelijk te treffen. Waarom moesten twee journalisten het eerste samenhangende verhaal schrijven over de onmogelijkheid van een verrassingsaanval waardoor grote aantallen op land geplaatste raketten (jcbm's) in één klap uitgeschakeld zouden kunnen worden?Ga naar eind5. Waar waren deze kritische wetenschapsbeoefenaren toen de defensieconservatieven uit het Committee of the Present Danger allerlei akelige verhalen hielden over de gevaren die de Verenigde Staten boven het hoofd hingen en deze fantasievoorstellingen opdirkten met grote hoeveelheden technische onzin? De eerlijkheid gebiedt te vertellen dat een kleine groep zeer goed werk heeft verricht, maar de meerderheid heeft zich op die kritische momenten beziggehouden met beuzelarijen en schijnoplossingen. Ze verspreidden verhalen over ‘gevaarlijke’ wapenontwikkelingen, mensen en groeperingen, maar analyseerden de achtergronden daarvan niet. Tenslotte hebben de meeste kritische natuurkundigen, enkele in oog springende uitzonderingen nagelaten, in het geheel niet bijgedragen tot de wetenschap van oorlog en vrede zoals bedoeld door Julian Huxley. Wanneer De Ruiter en Van der Sijde vanuit dergelijke perspectieven de rol van de wetenschap en de wetenschapsbeoefenaar op het terrein van oorlog en vrede hadden beschreven, waren ons volstrekt niet terzake doende hoofdstukken bespaard gebleven die de lezer onvolledige en onnauwkeurige informatie verschaffen en hem bovendien de valse illusie geven dat de problemen opgelost zouden zijn wanneer alle natuurkundigen waren getreden in de voetsporen van Einstein, Russell en de Pugwash beweging. De passages waarin De Ruiter en Van der Sijde de verantwoordelijkheid van de wetenschap voor het onheil in de wereld ter sprake brengen, zijn niet veel meer dan koket-ethisch exhibitionisme. Zo wijden zij enkele bladzijden aan de onschuld die de wetenschap met de atoombom zou hebben verloren (pp. 117-121 en 428-429). Dergelijke beweringen leiden tot een jacht op zondebokken; ze verklaren niets en werken gemakzuchtige beschrijvingen en reconstructies in de hand. Is eenmaal schuld toegerekend, dan is de geschiedenis van sociale | |
[pagina 412]
| |
processen zo gemakkelijk dat we het verdere werk wel kunnen overlaten aan een goed geprogrammeerde robot. Neem bijvoorbeeld de passage van De Ruiter en Van der Sijde over de Eerste Wereldoorlog, die zij de oorlog van de chemici noemen. De auteurs wekken de indruk dat Duitse geleerden tijdens de Eerste Wereldoorlog chemische strijdgassen hebben ontdekt en ontwikkeld. Hiermee maken ze duidelijk dat de wetenschap schuldig was aan het gebruik van zulke middelen. Mosterdgassen en andere chemische strijdmiddelen waren al tientallen jaren vóór de oorlog in het civiele onderzoek bekend en men kende ook de kwaadaardige effecten. Geen van de strijdgassen die tussen 1914 en 1918 zijn gebruikt, is het resultaat geweest van militair onderzoek met het oog op het gebruik daarvan in oorlog. Julian Huxley heeft hierover het volgende geschreven: ‘Mustard gas was not discovered by bellicose chemists in a deliberate search for a new weapon... It was not science, but the changed outlook on warfare, the intensive spirit of modern nationalism, which caused its application in warfare.’ Exit het verhaal van de boosaardige en oorlogzuchtige Duitse chemici die misschien in politieke houding en gedrag best zeer bellicoos en nationalistisch geweest kunnen zijn. In hun boek hekelen de auteurs de afschrikking en de strategie van verzekerde afschrikking op basis van gegarandeerde vergeldingsvermogens. Ze noemen kernwapens militair ‘ongeschikte’ wapens omdat ze in een oorlog niet gebruikt kunnen worden. Goddank, zou men uitroepen. De auteurs vinden dit een reden om te pleiten voor afschaffing van kernwapens. Dit houdt in dat zij impliciet pleiten voor het in ere herstellen van de oorlog als instrument van de politiek. Ze noemen de afschrikking moreel verwerpelijk, logisch onbetrouwbaar en onrealistisch (p. 525). Deze beoordeling is overbekend. Men treft ze in de geschriften van de defensieconservatieven aan. Om enkelen te noemen: Albert Wohlstetter, Donald Brennan, Fred Ikle, Richard Pipes en Colin Gray. De Ruiter en Van der Sijde weten kennelijk niet dat men de defensie-conservatief kan herkennen aan zijn bewering dat de afschrikking onrealistisch is, omdat afschrikking nooit wederzijds is gezien het feit dat de Sovjetunie deze wederkerigheid afwijst en bovendien gelooft dat zij een kernwapenoorlog kan voeren en winnen. Mijn voornaamste punt van kritiek luidt dat de auteurs telkens suggereren dat de natuurwetenschap in de vorm van militair onderzoeksen ontwikkelingswerk schuldig is aan de bewapeningswedloop en deze ook heeft veroorzaakt. Dat is een onjuiste benadering van de problematiek, want ze leggen nergens precies uit waarom de natuurwetenschap telkens betrokken raakte bij militair onderzoek. Evenmin maken ze duidelijk hoe militaire technologie en militair onderzoeks- en ontwikkelingswerk telkens een factor in bewapeningswedloopprocessen is geworden. Is dat dank zij de wapens die onder hun leiding worden vervaardigd? Is dat dank zij de debatten die ze onderling hebben gevoerd, over wenselijkheid of onwenselijkheid van nieuwe wapens met behulp van primair technische argumenten? Of zijn deze factoren toch min of meer van ondergeschikte betekenis geweest? En dat zou dan een reden zijn om de accenten anders te leggen. Ik denk dat het aandeel van de wetenschapsbeoefenaars in de dynamiek van de bewapeningswedloop duidelijker wordt wanneer men expliciet hun rol bij de ideologische dimensies van de bewapening ter sprake brengt en onderzoekt. Natuurkundigen en ingenieurs hebben vaak een belangrijke rol in defensiedebatten gespeeld. De defensieconservatieven onder hen hebben met hun uitlatingen en geschriften een gunstig bewapeningsklimaat geschapen. De kritische natuurkundigen hebben vaak kansen gemist doordat zij niet in staat waren de problematiek van bewapening en oorlog in een wijder perspectief te plaatsen. Ze hielden vaak vast aan hun technologische en wapenfixaties zodat ze de samenhangen tussen materiële bewapening en de politieke en ideologische di- | |
[pagina 413]
| |
mensies van bewapening uit het oog hebben verloren of in het geheel niet hebben gezien. Wanneer De Ruiter en Van der Sijde vanuit deze perspectieven hun ‘nucleaire erfenis’ hadden geschreven, hadden ze een aanzienlijke bijdrage geleverd tot het vergroten van ons inzicht in de dynamiek van bewapening. Nu resten ons alleen historische overzichten van wapenontwikkelingen en wapendebatten waarvan de betekenis voor het onderwerp onduidelijk is.Ga naar eind6. |
|