Generalisaties
Maar er is meer aan de hand. Enkele generaliserende hypotheses, om te beginnen met een onschuldige psychologiserende vooronderstelling.
Politici lopen over het algemeen niet over van eigen ideeën. Ze kunnen de gedachten van anderen vaak zeer adequaat verwoorden en vertalen in ‘beleid’. Dat ‘ivoordraaien’ is hun creativiteit (voorbeeld één en drie). Maar als het om het bredere gebaar gaat, om nieuwe ideeën over de samenleving, jatten politici vaak onbeschaamd uit andermans intellectuele bron. Daarom zijn veel politici net zulke brutale kleptomanen als journalisten (om maar eens een andere beroepsgroep te noemen die ook door ijdelheid wordt gedreven).
Dat is geen schande. Albert Einstein is niet voor niets alweer lang dood. Echte filosofen zijn schaars, zeker daar waar er filosofieën te over zijn. Zie voorbeeld drie.
Menig politicus weet dat en beperkt zich derhalve tot het vertegenwoordigen van zijn volk in engere zin. Dat type politicus is meer ambtenaar dan staatsmens.
Ter linkerzijde wordt daar echter vaak geen genoegen mee genomen. Het moet immers allemaal anders en dat is de taak van de politiek. Waarom zou je je anders voor je partij inzetten? Maar het veranderen van de wereld heeft geen zin als je niet weet hoe die in elkaar steekt. En daar wringt 'm nu de schoen. Want een analyse waar een politicus iets mee zou kunnen, moet zo helder mogelijk zijn, zonder al te veel morele en normerende balast. Dat is nogal veel gevraagd. Als een gewoon mens al niet in staat is om zijn omgeving te analyseren zonder daarbij zichzelf in ogenschouw te nemen, dan is dat ook voor een politicus schier onmogelijk (voorbeeld twee). Voor die volksvertegenwoordigers is het eigenlijk ondenkbaar dat de wereld ook zonder hen draait. Als ze de lotgevallen om zich heen bezien, denken ze onmiddellijk: wat kan ik eraan doen, wat is mijn positie in het geheel? Hoewel het toch zo nuttig zou zijn als ze de maatschappij wat minder egocentrisch zouden kunnen en willen beschouwen.