het skelet in mijn verzoomde huid
en door de schadelachse scheuren
van het uitgesnot vervelen
staken mijn schaarse delen uit
om slotaccoorden van te spelen.
Stof strooit het gelooide fruit.
Weer eensklaps moest ik mij hervinden
weer opgestuwd uit de ondergang
van weer een volk dat ik beminde
weer werd een dag seconden lang.
De rest gaat eigenlijk niemand aan
die dag die maan die rode zon
toen onze tijd opnieuw begon
zijn jullie zon en jullie maan.
Daar komen tranen trouwjapon
Maar nu in bed houd ik mij vast
om de seconden af te tellen
tot onze kamer zal gaan hellen
en die verdomde boekenkast.
Brooklyn, 17 november 1986