buigt, de mond opent en afhapt tot men komt bij de staart, die dan wordt weggeworpen. Interessant is dat de eter, terwijl hij met deze operatie bezig is, dicht bij de kar blijft. Mensen die de haring in een broodje eten blijven ook vrij dicht bij de kar, vanwege een zeker decorum, maar de haringhijser voelt zich veilig binnen die beschermende sfeer, want tijdens het eten is zijn keel ontbloot en zijn zijn ogen in extase gesloten; gedurende die ogenblikken is hij zeer kwetsbaar.
Andere wandelende snacks neemt men tot zich buiten het gebied van de kar of kraam waar ze zijn gekocht. Dat zijn de ijsjes, in een hoorntje of op een stokje, en gefrituurde aardappelreepjes (patat). Met deze snacks wandelt men zoveel rond dat op Nederlandse trams hiëroglyfische tekens staan die erop wijzen dat niemand met zoiets in de hand het voertuig mag betreden.
Bij het verkooppunt kan men de patat kopen met of zonder mayonaise. (Dat Nederlanders thuis vaak patat eten, die dan wordt gebakken in een speciaal apparaat dat friteuse heet, blijkt uit de planken in de supermarkt die letterlijk doorbuigen onder de diverse merken mayonaise of het goedkopere surrogaat frietsaus, soms zelfs verpakt in een soort emmertjes.) De wandelende patatconsument krijgt ze bij de kraam aangeboden in een papieren puntzakje of op een vlak plastic schaaltje, en als hij gezegd heeft: ‘met’, schept men er een dikke klodder mayonaise of frietsaus op. Dan is aan hem de taak de patat zodanig uit de saus te vissen dat hij aan het eind nog voldoende saus overheeft voor de laatste patatjes. Hoewel soms een miniem plastic vorkje bij deze snack wordt geleverd zijn vette vingers onvermijdelijk.
De laatste soort wandelende snack kan men verkrijgen vanuit een klein verwarmd hokje in een muur waar zich minstens honderd van die hokjes bevinden, elk met een glazen deurtje waardoor men de inhoud kan bekijken. Wanneer men een muntstuk in een gleuf naast het deurtje doet gaat het open en kan men het gewenste eruit nemen. Daarna klapt men het deurtje weer dicht, het plateautje waarop de snack lag draait een slag, en ziedaar, een zelfde artikel verschijnt in afwachting van de volgende consument. Dat houdt in dat er een bewaker aanwezig is achter de muur - en dat is ook zo. Ik heb wel eens een blik geworpen in de ruimte achter de muur en daar een uitgebuite proletariër ontdekt wiens taak het is onzichtbare klanten te bedienen. Men vraagt zich af waarom deze persoon zo uit het zicht moet blijven. Misschien zou zijn verschijning de sprookjesachtige sfeer van de onuitputtelijke muur verstoren, of mogelijk wil de consument liever de emotionele stress van contact met een ‘bediende’ vermijden. Het kan niet het verlangen zijn alle menselijk contact te vermijden, want net als de haringeter blijft de consument meestal vlak bij de muur terwijl hij eet, in gezelschap van anderen die van deze automatiek gebruik maken.
De snacks die men uit dergelijke muren kan halen zijn de kroket, de frikadel, de bamibal, de nasibal, soms een loempia, saté of een slaatje, een klein vierkant bakje aardappelsalade. De frikadel is een harde worst van gemalen rundvlees die op een zeker moment in de prehistorie is gefrituurd en voor deze gelegenheid is opgewarmd. Hetzelfde geldt voor de kroket, een langwerpig rond kokertje met een dik pantser van gebakken broodkruimels, dat een slappe massa omsluit, een grijze brij met roze spikkeltjes die vlees moeten voorstellen (‘een vleeskroket’) of garnalen (‘een garnalenkroket’). De kroket is een hoogst eigenaardig verschijnsel en ik heb nooit, waar ook ter wereld, iets dergelijks waargenomen. De Nederlanders dopen hun kroket vóór elke hap in een likje mosterd en eten hem zonder klagen op - ze lijken het ding zelfs lekker te vinden. Nooit heb ik elders een volk ontmoet dat met genoegen voedsel tot zich neemt met een grijze kleur.