De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Harry Mulisch
| |
[pagina 102]
| |
traditie te beheren krijgt, staan er vier wegen open. De eerste is, dat men zich naïef aan die traditie onderhorig maakt. Dit is denkelijk de geest, die de redacties aan het eind van de vorige eeuw heeft beheerst en die leidde tot de revolte van De Nieuwe Gids. De tweede weg is, dat men zich er niets van aan trekt dat men oud is. Dat was denkelijk de geest van de redacties tussen de twee wereldoorlogen. De derde weg is, dat men net doet of men niet oud is. Dat was in toenemende mate de geest van de redacties in de eerste twintig jaar na de oorlog. Face lift na face lift liet de oude dame zich aanmeten, waaruit angst en schaamte sprak en dus ook, in de modus van de ontkenning, een naïeve geintimideerdheid door de eigen ouderdom. De vierde weg is, dat men ouderdom en traditie niet alleen niet ontkent of zelfs wegmoffelt, maar juist benadrukt, - alleen: niet op een naieve manier, maar op een doortrapte manier. Dat is de geest van de redacties, waar ik de afgelopen tweeëntwintig jaar toe heb behoord. Eer ik zal proberen een paar woorden te zeggen over de aard van die doortraptheid, - en die er toe geleid heeft, dat wij nu in het Rijksmuseum zijn en niet in Paradiso, - moet u iets weten over een fundamentele verandering, die De Gids heeft ondergaan. Wij hebben natuurlijk allemaal onze patroonheilige in vroegere redacties: dat kan Busken Huet zijn, Fruin, Couperus, Cort van der Linden, Colenbrander, Huizinga, Roland Holst, Nijhoff, Dijksterhuis, keus genoeg; maar wie het blad in 1965 nieuw leven heeft ingeblazen, en ik stel er prijs op dat zijn naam hier vanmiddag valt, is Ed. Hoornik. Wat hij er met zijn ongeëvenaarde talent voor nepotisme van heeft gemaakt, is een vriendenclub. Door middel van een putsch heeft hij eenvoudig zijn persoonlijke vrienden tot redacteur benoemd, en dat beschouw ik ook filosofisch als een gerechtvaardigde stap, want wat gaat er boven de vriendschap? Ik zou het zo gauw niet weten. Zo'n extreme junta kon het natuurlijk niet blijven, maar sindsdien is nog steeds het ultieme criterium voor het redacteurschap, afgezien natuurlijk van bijkomende kwaliteiten: dat men kan lachen om hetzelfde soort dingen als de andere redacteuren. Wij hebben geleerd, dat wij daarvan niet moeten afwijken, en zo lang ik er bij ben zal dat ook niet gebeuren. Het lachen als programma? Welzeker. Anders dan de politiek hebben kunst en cultuur meer met lachen te maken dan met huilen. Ook de auteur van hartverscheurende drama's wrijft lachend in zijn handen, wanneer hem weer een hartverscheurende scène is gelukt. Het ware lachen is niet lichtzinnig, maar van een hogere ernst; pas wanneer het daar los van raakt, wordt het onbeduidend. Daar is overigens ook niets tegen, - minder in elk geval dan tegen de onbeduidende ernst, die een groot deel van de Nederlandse cultuur tot zo'n desolaat oord heeft gemaakt. Uit zulke opvattingen vloeit de houding van ons lichtelijk oligarchische gezelschap ten opzichte van zijn eerbiedwaardige erfgoed voort. Het is de houding van het spel. Het spel spelen volgens de regels, maar zonder uit het oog te verliezen dat het een spel is: dat is de enige manier, waarop men nog met de traditie kan omgaan in ons deel van de wereld. Dit is, wel te verstaan, geen beperking of tekortkoming, nee, in ons tijdsgewricht van alles vermalend technologisch geweld is het spel het laatste redmiddel van de traditie. En het zou dus heel dom zijn, en vooral ook heel onartistiek, wanneer men dit spel als een lichtzinnige tegenhanger van de ernst zou zien. Het is de tegenhanger van de krachteloos geworden naïviteit. [Als wij na onze redactievergaderingen in uiteraard het beste restaurant van de stad gaan dineren, dan zit aan een belendende tafel soms de leiding van een werkgeversorganisatie; maar die zit daar toch anders dan de Gidsredactie, - namelijk zwaar, log, vanzelfsprekend: ongetranscendeerd, zou ik bijna zeggen. Maar de ernst van de rekening is in beide gevallen gelijk; dat papier stellen wij dan ook tactvol ter hand aan de uitgever. Toen ik dertig jaar geleden in de redactie van het natuurlijk al lang opgeheven jongerentijdschrift Podium zat, dat | |
[pagina 103]
| |
de Vijftigers aan hun doorbraak heeft geholpen, toen aten wij in de kroeg uitsmijters tussen even logge vakbondsleden; en althans ik had met hen even weinig te maken als tegenwoordig met de kapitalisten. Dat was, op een vergelijkbare manier, de gespeelde traditie van revolutionaire jongerentijdschriften, - die ook ernstig en eerbiedwaardig is. Laten wij niet vergeten, dat ook Potgieter nog geen dertig was toen hij De Gids oprichtte, en hij deed dat, zoals het prospectus van 1836 vermeldt, om ‘jeugdige vernuften den regten weg te wijzen’. Zelfs revoluties vinden plaats in de traditie der revoluties, - en die eerbiedwaardige traditie is even min ontkomen aan het algemene verval van tradities.]Ga naar voetnoot* Kortom, de industriële wereld zal het steeds meer zonder tradities en hun bonte parafernalia willen stellen; maar als metaforen, dus als kunst, als hoog spel zullen zij nog geruime tijd onder ons zijn. Heeft men deze stand van zaken eenmaal ingezien, dan is men door de wol geverfd en niet naïef meer, maar doortrapt: de ware Homo Ludens, zoals gedefinieerd door onze oud-redacteur. En vanuit die ontstegen houding - tongue in cheek - zal De Gids, na nu ook bijna de hele twintigste eeuw te hebben doorlopen, zich ook in de eenentwintigste nog wel weten te redden. Verloren is men pas, wanneer men ook voor zichzelf wordt wat men in de ogen van anderen is. En nu wil ik graag het eerste exemplaar van de jubileumjaargang aanbieden aan de Koningin, wier aanwezigheid hier meer dan de gebruikelijke betekenis heeft. Ik dank u wel. |
|