De Gids. Jaargang 149
(1986)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||
[Nummer 1]Johan Heilbron en Jaap Goudsmit
| |||||
[pagina 4]
| |||||
virus, door de Fransen lav genoemd, zou een humaan retrovirus zijn, dat wil zeggen dat het zou behoren tot een virustype waarvan op dat moment slechts één specimen bekend was. Bijna een jaar na de Franse publikatie, in april 1984, liet de groep Amerikaanse onderzoekers weten dat ze een nieuw virus had geïsoleerd, htlv-3 genaamd, dat de ‘vermoedelijke oorzaak’ was van aids. Het nieuws werd wereldkundig gemaakt door de staatssecretaris voor Volksgezondheid, Margaret Heckler, tijdens een persconferentie, die later werd gevolgd door de publikatie van vier artikelen in Science. Ze voegde eraan toe dat er binnen zes maanden een aids-test zou zijn en waarschijnlijk binnen twee jaar een vaccin. De ongewone gang van zaken was des te eigenaardiger omdat onvermeld bleef of - en in welk opzicht - htlv-3 een ander virus was dan het Franse lav. De staatssecretaris volstond met het vermelden van een samenwerking tussen het Parijse Instituut Pasteur en de betrokken Amerikaanse instellingen. Inmiddels staat vast dat het om één en hetzelfde virus gaat, maar de strijd om de naam en de definiëring is gaandeweg uitgegroeid tot een semi-publieke twist, waarin de Amerikanen momenteel openlijk worden beticht van allerlei onrechtmatige handelingen, zonder dat overigens de betekenis van hun werk wordt ontkend. Om deze ontwikkeling te begrijpen zouden twee vragen moeten worden beantwoord. In de eerste plaats moet worden opgehelderd waarom de groep nieuwkomers het virus vond, terwijl de Amerikanen in praktisch alle opzichten een enorme voorsprong hadden. Hoe was het mogelijk dat zij niet vonden waar de Fransen één proef voor nodig hadden, die nog geen maand in beslag nam? Vervolgens rijst de vraag waarom een jaar na de Franse publikatie de Amerikanen een strategie volgden die op zijn minst riskant was. Ze negeerden het Franse werk en daarmee het feit dat alleen iets ontdekt kan worden wat nog niet bekend is. Beide vragen verwijzen naar de tamelijk uitzonderlijke structuur van het snel expanderende onderzoeksveld, en de specifieke condities waaronder deze vrij plotselinge expansie zich voltrok.Ga naar voetnoot* | |||||
Het verschijnen van aids in het WestenTussen het moment waarop de eerste ziekteverschijnselen werden geconstateerd en het onderzoek begon, lag in het geval van aids een betrekkelijk korte tijd. Enkele maanden nadat de eerste patiënten waren beschreven, werd een exploratief onderzoek gedaan, dat resulteerde in een typering van de slachtoffers en de risicogroep. Veel meer tijd verstreek voordat de mogelijkheid werd onderkend dat er een nog onbekend virus in het spel kon zijn. En aan de eigenlijke ontdekking ging al met al een periode vooraf van bijna twee jaar, waarin het aantal patiënten steeds sneller opliep, steeds meer van hen stierven, en met de dreiging van een epidemie die niet beperkt zou blijven tot promiscuë homoseksuele mannen, raakte aids publiekelijk bekend en gevreesd. aids werd voor het eerst beschreven in de Verenigde Staten in de zomer van 1981. De eerste gevallen deden zich ongeveer gelijktijdig voor in New York, San Francisco en Los Angeles. Er was toen nog geen naam voor de ziekte, maar het onwaarschijnlijke ziektebeeld wekte bevreemding. De slachtoffers vertoonden de symptomen van twee bekende, maar weinig voorkomende ziekten; een vorm van longontsteking door pneumocystis carinii, en een in het Westen zeldzame en meestal niet kwaadaardige huidkanker, Kaposi sarcoom. Ze behoorden bovendien niet tot de gebruikelijke risicogroepen en het ziekteverloop was ongewoon. Ook traden allerlei infecties op die gezien het medisch verleden van de slachtoffers merkwaardig waren. Onafhankelijk van elkaar informeerden de | |||||
[pagina 5]
| |||||
behandelende artsen het Center for Disease Control in Atlanta, een nationale instelling die alle ziektegevallen registreert. Ze beschreven hun patiënten in de publikatie van het Center, het Morbidity and Mortality Weekly Report, en vermeldden dat de oorzaak van de ziekte een vergaande verlaging was van de afweer, maar zonder dat er enige oorzaak voor was aan te wijzen. Niet lang na deze eerste gevallen meldde het Morbidity and Mortality Weekly Report dat het ongebruikelijk hoge aantal patiënten nog was toegenomen; in augustus 1981 was het totale aantal opgelopen tot 108: 47 patiënten met kaposi sacroom, 54 met een pneumocystis infectie en 7 personen met beide. Op één uitzondering na betrof het jonge, homoseksuele mannen. Bij het Center for Disease Control begon men te spreken van een ‘homosyndroom’ en werd besloten tot een onderzoek onder manlijke homoseksuelen om te achterhalen waarom sommigen ziek werden en anderen niet. Uit dit onderzoek naar wat men Gay-Related-Immuno-Deficiency (grid) noemde, ontstonden de eerste hypothesen. De ziekgeworden homo's bleken meer seksuele contacten te hebben en vaker gebruik te maken van poppers, een amylnitriet dat in bepaalde homokringen wordt gebruikt als stimulerend middel. Op grond van deze bevindingen rees het vermoeden dat de immuniteitsstoringen werden veroorzaakt door het gebruik van poppers of andere stimulerende middelen, in combinatie met bepaalde effecten van promiscuïteit. Men dacht daarbij aan de al langer bekende afweerverminderende werking van sperma, dat via kleine verwondingen in de anus in de bloedbaan zou kunnen komen en aldus een verlaging van de immuniteit ten gevolge zou hebben. Omdat niet alle poppergebruikers ziek werden, veronderstelde men dat poppergebruik een nevenfactor vormde. De ziekte zou dus samenhangen met een bepaalde homoseksuele levensstijl en bijna een jaar lang was het onderzoek hierop toegespitst. Allerlei soorten poppers en andere middelen werden onderzocht in de hoop een soort giftige substantie te vinden. | |||||
Verbreiding en herdefiniëringBegin 1982 wees nog niets in een andere richting. In januari van dat jaar behoorde 96% van de meer dan 200 patiënten tot de groep homoseksuele mannen. De verbreiding zette door en er verschenen nu ook artikelen in de algemene medische tijdschriften als de Lancet en het New England Journal of Medicine. De eerste en de beslissende verandering deed zich voor in de eerste helft van 1982. Het ziektebeeld werd nu ook geconstateerd bij anderen dan homoseksuelen: vrij kort na elkaar bij heroïneverslaafden, Haïtianen en hemofiliepatiënten. Het aandeel van de homoseksuele patiënten begon te dalen en stabiliseerde zich in de loop van de tijd op ongeveer 70% van de geregistreerde gevallen. Daarmee was elke grond ontnomen aan het idee dat het om een specifieke homoziekte ging. De benaming Gay-Related-Immuno-Deficiency was niet langer van toepassing en om het verschil te benadrukken met aangeboren immuniteitsafwijkingen sprak men bij het Center for Disease Control van Acquired-Immune-Deficiency-Syndrome (aids). De gevolgen van deze epidemiologische wending waren verstrekkend. Aanvankelijk vormden de Haïtianen een enigszins raadselachtige groep, maar het feit dat verslaafden en hemofiliepatiënten aids kregen wees onmiskenbaar op besmetting via het bloed, zodat de verwekker een micro-organisme moest zijn, bijvoorbeeld een bacterie of een virus. Daarmee was de definitie van het probleem op slag veranderd, zowel in maatschappelijk als in medisch opzicht. Van een seks(e)specifieke kwaal, die een minderheid van een minderheid bedreigde, werd het een potentieel gevaar voor de volksgezondheid. En wat tot dan toe was onderzocht door sociaal-medische specialisten (epidemiologen en toxicologen) op instigatie van het Center for Disease Control, werd nu object van experimenteel-medisch onderzoek in gespecialiseerde laboratoria voor bacteriologie, virologie en microbiologie. Het Center for Disease Control verloor zijn monopoliepositie, ten dele | |||||
[pagina 6]
| |||||
aan beleidsinstellingen op het gebied van de volksgezondheid, ten dele aan onderzoeksinstituten. Vanaf dat moment lag het om verschillende redenen enigszins voor de hand om te denken aan een virus. Van de bekende virussen waren er twee gegadigden: het cytomegalovirus en het Epstein-Barrvirus, beide behorende tot de groep herpesvirussen. Van het cytomegalovirus was bovendien bekend dat het betrekkelijk vaak voorkomt bij homoseksuele mannen. Moeilijk te verklaren was waarom het zo plotseling actief zou zijn geworden. Een heel andere mogelijkheid was dat er sprake zou zijn van een nog onbekend virus, dat bijvoorbeeld kort tevoren via Haïti de Verenigde Staten zou hebben bereikt. De hypothesen die werden opgeworpen lagen in de lijn van de specialisatie en ervaring van de onderzoeker. Zo was het ook met Robert Gallo, die als eerste suggereerde dat het om een humaan retrovirus zou gaan. Hij dacht aan het htlv-virus dat hij enkele jaren tevoren, ongeveer gelijktijdig met een Japanse onderzoeksgroep, had ontdekt. Dit virus was het eerste humane retrovirus dat werd gevonden en de humane retrovirologie vormde zodoende een nieuw onderzoeksveld waarin alleen Gallo en de Japanse groep op enige ervaring konden bogen. | |||||
De Franse contextGedurende het eerste jaar lag het front van het onderzoek in de Verenigde Staten bij het Center for Disease Control. Door de precisie van het registratiesysteem was men er snel van overtuigd dat het om een nieuw verschijnsel ging en dat onderzoek geboden was. In de tweede fase, sinds de zomer van 1982, verschoof het zwaartepunt van het onderzoek naar verschillende centra voor fundamenteel onderzoek. In Frankrijk waren de verhoudingen geheel anders. Er bestaat geen instelling die vergelijkbaar is met het Center for Disease Control en evenmin was er een groep specialisten op het gebied van de humane retrovirologie. Niets wees erop dat Franse onderzoekers een bijdrage van betekenis zouden leveren. De eerste patiënten werden in Frankrijk ontdekt door artsen die op de hoogte waren van de Amerikaanse situatie. Hun patiënten vertoonden de uit de Verenigde Staten bekende symptomen en het eerste vereiste in Frankrijk was het creëren van een centraal bureau waar de gevallen konden worden gemeld en geregistreerd. Het initiatief hiertoe werd genomen door een jonge arts, Willy Rozenbaum. Hij was verbonden aan een ziekenhuis in Parijs en als assistent aan de medische faculteit, maar in geen van beide werelden had hij een gevestigde positie. Evenmin had hij contacten met onderzoeksinstellingen als het Instituut Pasteur. Hoewel gespecialiseerd in infectieziekten en werkzaam op dat gebied, ging zijn belangstelling uit naar de epidemiologie, een specialisme met een lage status dat in Frankrijk heel weinig ontwikkeld is. Door de combinatie van opleiding en interesse bevond hij zich onwillekeurig in een strategische positie. Vanwege zijn epidemiologische belangstelling las hij het Morbidity and Mortality Weekly Report en was hij geïnformeerd over de allereerste gevallen van aids, en door zijn werk bij de afdeling infectieziekten kreeg hij tegelijkertijd, in juni 1981, een patiënt in behandeling met dezelfde verschijnselen. Rozenbaum had bovendien al eerder plannen ontworpen en ingediend om in Frankrijk een nationaal registratiestelsel in te voeren voor bepaalde infectieziekten, zoals dat in vele landen bestaat. De snelle verbreiding van aids bood hem de gelegenheid zijn epidemiologische project weer op te vatten. Eind 1981 waren in Parijs verschillende gevallen bekend, maar noch de medische wereld noch de risicogroep waren op de hoogte en de meeste artsen reageerden sceptisch. Ze hadden enige twijfels bij de Amerikaanse gegevens en dachten eerder aan een bekende ziekte met een nog onbekende oorzaak. De eerste stap, begin 1982, was het oprichten van een klein registratie- en bewakingscentrum, verbonden aan het ziekenhuis Claude Bernard. Rozen- | |||||
[pagina 7]
| |||||
baum nam ook contact op met de Association des médecins gais, die na aanvankelijke argwaan mee ging werken. In een maand tijd werden tien patiënten geregistreerd en was het bestaan van de ziekte in Frankrijk aangetoond. Parallel aan het provisorische Centre d'épidémio-vigilance formeerde Rozenbaum een aids-werkgroep met een kleine groep vrienden en bekenden. De groep breidde zich langzamerhand uit, maar bleef informeel functioneren, zonder enige financiële steun en buiten de gevestigde circuits om. De enige ondersteuning kwam van het bureau voor epidemiologie van het ministerie voor Volksgezondheid, dat iemand ter beschikking stelde om het secretariaat te voeren van het registratiebureau. Onafhankelijk van de bestaande subsidiekanalen had Rozenbaum steun weten te krijgen voor zijn project door te benadrukken dat aids een uitgelezen kans was om te experimenteren met een epidemiologisch registratiesysteem, een argument dat in de nieuwe politieke verhoudingen welwillend werd ontvangen. De eerste maanden werden besteed aan het geven en inwinnen van informatie. Geleidelijk ontstond er een netwerk van artsen die een dossier ontvingen over aids en - indien nodig - verslag deden van patiënten. De groep breidde zich in de loop van 1982 verder uit, onder meer met een virologe, een farmacoloog en een psychiater. Men volgde de ontwikkelingen in de Verenigde Staten nauwlettend en toen bekend werd dat ook andere groepen besmet waren dan homoseksuelen, kreeg de belangstelling voor het onderzoek ook bij de Fransen een sterke impuls. De virologe van de groep, Françoise Brun, startte een onderzoek naar de mogelijke rol van het cytomegalovirus en Epstein-Barrvirus. Toen bekend werd dat Gallo dacht dat er een retrovirus in het spel was, nam een van de leden van de groep, de immunoloog Jacques Leibowitch, contact met hem op. Leibowitch had al eerder gepleit voor meer onderzoek, maar door persoonlijke wrijvingen en interne rivaliteit was hij steeds meer geïsoleerd geraakt en spoedig zou hij meer met Gallo dan met de Fransen samenwerken. Andere leden van de werkgroep, die ook geïnteresseerd waren in de mogelijke rol van een retrovirus, gingen op zoek naar Franse onderzoekers op dit gebied. De eerste retrovirologen met wie contact gelegd werd toonden echter geen belangstelling. Maandenlang, aldus Rozenbaum, werd vervolgens geïnformeerd voordat in december 1982 het contact tot stand kwam met het Parijse Instituut Pasteur. Men was daar nauwelijks op de hoogte van de verwikkelingen rond aids, maar er werkte een groep retrovirologen die al vele jaren onderzoek deed naar kankerverwekkende retrovirussen bij dieren. Hun laboratorium wordt geleid door Jean-Claude Chermann en vormt een sectie binnen de eenheid virale oncologie die onder leiding staat van Luc Montagnier. Chermann en Montagnier waren bereid te proberen of men een retrovirus zou kunnen isoleren. Ze beheersten de techniek om in vitro retrovirussen aan te tonen en tot groei te stimuleren. Na enig overleg en enkele discussies begon een medewerkster van Chermann, Françoise Barré-Sinoussi in januari 1983 met de eerste proef. Rozenbaum had gezorgd voor de lymfeklieren van een patiënt waaruit in vitro t-helpercellen werden gekweekt. De kweek werd regelmatig bekeken en onderzocht en na twee weken werd een enzym aangetroffen dat eigen is aan een retrovirus. Enigszins verrast door het snelle resultaat wachtte men nog een week voordat Rozenbaum werd ingelicht. De aanwezigheid van het virus werd bevestigd met elektronenmicroscopie en men vergewiste zich ervan dat het niet om een laboratorium verontreiniging ging. Op dat moment was htlv (1 en 2) het enige humane retrovirus dat bekend was, maar daar bleek het nieuwe virus in een aantal opzichten vanaf te wijken. De ontdekking van een nieuw humaan retrovirus was daarmee een feit en in mei 1983 werd het bekendgemaakt in Science. Eerste auteur van het artikel was Françoise Barré-Sinoussi; ze werd gevolgd door elf anderen: Chermann, verschillende technici, | |||||
[pagina 8]
| |||||
enkele andere onderzoekers en de rij werd gesloten door Rozenbaum en Montagnier. Wat restte was een nadere typering van het virus en het bewijs dat het inderdaad de oorzaak was van aids. | |||||
Een onvoorziene ontmoetingHet Franse onderzoek verschilde in een aantal opzichten van het Amerikaanse. In tegenstelling tot Gallo hadden de Fransen niet specifiek naar htlv gezocht, maar naar een menselijk retrovirus tout court. Bij gebrek aan ervaring en apparatuur hadden ze een voorzichtiger strategie gevolgd en een traditionelere onderzoekstechniek gebruikt. Toen Gallo's werk niet onmiddellijk resultaat opleverde sloeg de Franse achterstand om in een voorsprong; de klassieke methoden voor virologie bewezen hun nut. Daarbij hebben vermoedelijk nog twee andere factoren de ontdekking vergemakkelijkt. In hun onderzoek naar dierlijke retrovirussen hadden de Fransen aangetoond dat het isoleren van een retrovirus makkelijker verloopt wanneer men een anti-interferonserum toevoegt aan de kweek. Hoewel niet noodzakelijk heeft deze kunstgreep vermoedelijk bijgedragen aan het snelle resultaat. Maar afgezien van de technische nuances, die momenteel door de Fransen nogal worden benadrukt, was een heel ander aspect van belang. Al voordat het contact met het Instituut Pasteur tot stand kwam, hadden de leden van de aids-werkgroep via Leibowitch vernomen dat de eerste resultaten van Gallo teleurstellend waren. Het htlv-virus werd maar bij weinig aids-patiënten daadwerkelijk aangetroffen. In hetzelfde nummer van Science als waarin de Fransen hun virus aankondigden, berichtte Gallo dat hij een htlv-virus had gevonden bij twee aids-patiënten. Het is niet duidelijk hoe Gallo dit resultaat zelf heeft geïnterpreteerd, maar in de Franse aids-werkgroep werd het bediscussieerd en kwam men tot de volgende conclusie. Omdat het hypothetische virus een bepaald soort witte bloedlichaampjes vernietigt, zou men het waarschijnlijk makkelijker kunnen isoleren vóórdat de ziekte volledig is uitgebroken: het aantal geinfecteerde witte bloedlichaampjes zou dan nog niet sterk verminderd zijn. Om de kweek te maken namen de Fransen zodoende geen weefsel van een aids-patiënt, maar van een patiënt die tot de risicogroep behoorde zonder immuniteitsstoringen te hebben. Het eerste virus werd dan ook niet Aids-Associated-Virus genoemd maar Lymphadenopathy-Associated-Virus (lav), naar de ziekte van de patiënt in kwestie. Achteraf blijkt dat het virus ook goed te isoleren is bij patiënten met een vergevorderde aids, maar de hypothese was overtuigend genoeg voor de onderzoekers van Pasteur. Deze produktieve misvatting is een goed voorbeeld hoe het Franse onderzoek feitelijk verliep. De ontdekking was niet het werk van een individu of groep, maar resulteerde uit het samenspel van twee groepen, beide met een specifieke inbreng en competentie: aan de ene kant de onderzoekers en technici van het Instituut Pasteur, aan de andere kant de alerte en flexibele aids-werkgroep. Men zou kunnen zeggen dat het onderzoek de uitkomst was van de ontmoeting tussn de epidemiologische ambities van een jonge arts die hadden geleid tot de oprichting van de werkgroep, en de ambachtelijke bekwaamheden van het Instituut Pasteur. De aids-werkgroep verzamelde en verwerkte de informatie op klinisch en epidemiologisch gebied, ze leverden de onderzoekers een hypothese en een plausibele onderzoeksstrategie, en door hun onafhankelijkheid van de onderzoeksbureaucratie (cnrs, inserm) en het medische establishment wonnen ze tijd die in andere landen verloren ging aan allerhande administratieve en andere procedures. | |||||
Het Amerikaanse oordeelIn het Science-artikel van de Fransen was een vondst beschreven. Wat de precieze kenmerken waren van het nieuwe virus en wat de relatie was tot aids bleef grotendeels onbepaald. De maanden na de ontdekking werden in be- | |||||
[pagina 9]
| |||||
slag genomen door de opheldering van deze vragen. Wat begonnen was als nevenactiviteit werd een van de centrale bezigheden voor de medewerkers van de laboratoria van Chermann en Montagnier. Ook de aids-werkgroep veranderde van karakter en werd omgevormd tot Association de recherche sur le sida, waarvan de doelstelling luidde: het bevorderen van klinisch en fundamenteel onderzoek. Het vervolgonderzoek bevestigde het bestaan van het virus, dat nu ook werd gevonden bij aids-patiënten. Omdat niet bij voorbaat vaststond dat de geisoleerde virussen in alle opzichten hetzelfde waren, werden de nieuwe isolaten genoemd naar de ziekte van de patiënt bij wie het virus gevonden werd. Omdat het ging om aids-patiënten spraken de Fransen van Immuno-Deficiency-Associated-Virus (idav). Hun claim was dat ze een nieuwe groep humane retrovirussen hadden ontdekt (lav, idav-1, idav-2, et cetera) die niet gerekend kon worden tot de htlv-groep. Ofschoon er sprake was van een humaan retrovirus, bleek er enige verwantschap te bestaan met een dierlijk retrovirus (eiav). En dat er een samenhang bestond tussen het virus en aids was om verschillende redenen waarschijnlijk, al was het moeilijk om volledige zekerheid te krijgen. De nieuwe gegevens werden bij elkaar gebracht in een paper voor een symposium in de Verenigde Staten in september 1983. De Franse bijdrage verenigde negentien auteurs - aangevoerd door Montagnier - en hoewel ook ditmaal veel in het ongewisse bleef, waren er voldoende aanwijzingen dat de htlv-hypothese van Gallo twijfelachtig was en dat de Fransen het gelijk aan hun zijde hadden. Op het selectieve symposium in Cold Spring Harbor gebeurde echter het tegendeel van wat de Fransen hadden verwacht. Hun werk kreeg niet de gehoopte erkenning, maar werd onthaald op zeer vergaande kritiek. Het lav-virus zou een laboratoriumcontaminatie zijn, een mengeling tussen een htlv-virus en een virus dat helemaal geen retrovirus was. De felste kritiek werd verwoord door leden van de groep van Gallo, die ook een voorname rol had in de organisatie. Daarmee was, althans in aanzet, het conflict een feit. De Fransen hoopten op steun voor hun standpunt na de publikatie van de proceedings, maar dat zou nog maanden duren. Onder druk van de verscherpte verhoudingen lieten ze de benaming idav vallen en spraken voortaan alleen nog maar van het lav-virus, dat ze ter beschikking stelden aan andere onderzoekers. De houding van Gallo en zijn medewerkers leent zich tot op zekere hoogte voor een cynische interpretatie: ingegeven door de nietsontziende wedijver zou hij zijn toevlucht hebben genomen tot intimidatie en machtspolitiek. In werkelijkheid was er veel meer aan de hand dan een welbewuste manoeuvre. De houding van Gallo en de zijnen was nauw verweven met de positie die zij innamen in de snel veranderende constellatie van het aids-onderzoek en de retrovirologie. Tot 1983 had Gallo's groep het onderzoek in de retrovirologie in sterke mate beheerst en ondanks het feit dat zijn aids-onderzoek niet zo voorspoedig verliep, had hij zijn positie alleen maar versterkt. In de maand dat het Franse artikel in Science verscheen, werd aids in Amerika uitgeroepen tot de eerste prioriteit voor de volksgezondheid en kwam veertig miljoen gulden beschikbaar voor onderzoek. Al in een eerder stadium had Gallo geprofiteerd van enorme bedragen, die deels afkomstig waren van de overheid en deels van de farmaceutische industrie. Sinds hij in de zomer van 1982 de htlv-hypothese had opgeworpen was Gallo's groep zodoende sterk uitgebreid en mogelijke concurrenten bevonden zich niet in Europa maar in Amerika. De Europese onderzoekers hadden ervaring noch reputatie op het gebied van de humane retrovirologie en de Fransen zijn door Gallo ongetwijfeld lange tijd niet eens als concurrenten gezien. De machtsverschillen waren daarvoor te groot. Gallo had bovendien met zijn Amerikaanse tegenspelers gemeen dat hij aan een htlv-virus dacht. De Fransen kende hij niet, hun bewering een nieuw virus gevonden te hebben vormde een flagrant contrast met hun positie | |||||
[pagina 10]
| |||||
in de hiërarchie, en allerlei kleinigheden (het accent van de Fransen, hun manier van werken, et cetera) bevestigden de gevoelens van superioriteit en zelfverzekerdheid die eigen zijn aan de houding van heersende groepen ten opzichte van nieuwkomers. De Fransen betraden een terrein zonder in staat te zijn het spel mee te spelen: ze gebruikten een traditionelere onderzoekstechniek en hadden een ongebruikelijke en, in de ogen van de Amerikanen, ouderwetse stijl van werken en presentatie. Ze verschenen meer als spelbrekers dan als concurrenten, en werden minder gezien als uitdagers en rivalen dan als vermakelijke achterblijvers of pretentieuze lastposten. Pas in een later stadium maakte de Amerikaanse zelfgenoegzaamheid en desinteresse plaats voor irritatie en vijandschap. De houding van de groep rond Gallo laat zien dat oordeelsvorming ook in de wetenschappen samenhangt met de specifieke belangen van de beoordelaar en de statuskenmerken van het beoordeelde. Wat beoordeeld wordt zijn minder de intrinsieke eigenschappen van een idee of redenering dan een naam, reputatie, instelling, of stijl, die te zamen worden herkend als embleem of stigma, als krediet of diskrediet. Het was ongetwijfeld kenmerkend voor de verhoudingen dat de Fransen van andere Europeanen evenmin enige steun hebben gekregen. De Amerikaanse overheersing was dusdanig dat ook de Europese onderzoekers het Amerikaanse werk volgden en bijvoorbeeld de Amerikaanse terminologie aanhielden. | |||||
Misplaatst en miskendIn tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten was de positie van de groep in Frankrijk niet wezenlijk anders. Het onderzoek was begonnen zonder aparte financiering en behoudens enkele kleine subsidies is dat lange tijd zo gebleven. Toen het Science-artikel verscheen, raakte aids net volop in de belangstelling. In april 1983 wijdde Newsweek een uitvoerig omslagartikel aan aids. Der Spiegel volgde in juni, en gedurende de nieuwsschaarse zomermaanden werd de raadselachtige ziekte ook in Frankrijk een van de journalistieke topics. Er werd herhaaldelijk een beroep gedaan op leden van de aids-werkgroep, die daarmee ook publiekelijk als de Franse deskundigen bekendheid kregen. Daarmee drong het door tot de medisch-wetenschappelijke autoriteiten dat aids bestond en dat er in eigen land een groepering was die onderzoek deed, informatie verzamelde en de pers te woord stond. De samenwerking tussen de aids-werkgroep en de onderzoekers van het Instituut Pasteur was door de ontdekking van het virus aanzienlijk versterkt en daarmee speelden de ontwikkelingen zich af buiten elke controle van de officiële instellingen. De geheel uit jongeren bestaande aids-werkgroep had tenslotte meer contacten met de Association des médecins gais dan met de bevoegde instanties. Dat deze ongebruikelijke situatie niet op prijs werd gesteld door de gezagsdragers bleek uit de afwijzende reacties op subsidieaanvragen. Montagnier, een van de weinigen met een ‘verantwoordelijke’ positie, werd heftig bekritiseerd en er kwam geen enkele steun van betekenis van de universiteit of van de inserm, de grootste instelling voor medisch onderzoek in Frankrijk. In de maanden na het Cold Spring Harbor-symposium werd de Amerikaanse kritiek in Frankrijk zelfs gretig gebruikt om Montagnier in diskrediet te brengen. Leden van de aids-werkgroep herinneren zich ‘bijzonder agressieve reacties’, ‘openlijke vijandschap’ en een ‘systematische geringschatting’ van het gedane werk. Hoezeer de groep in het defensief was geraakt, blijkt uit het feit dat ze de publikatie van de Cold Spring Harbor-proceedings afwachtten zonder hun gegevens elders te publiceren, bijvoorbeeld door middel van een brief in de Lancet, dat een beproefd procédé is om snel een belangrijk resultaat mee te delen of een idee te opperen. Noch internationaal noch nationaal had de ontdekking van het lav-virus iets veranderd in hun positie. De erkenning kwam eerst veel later, paradoxaal genoeg in eerste instantie uit de Verenigde Staten. | |||||
[pagina 11]
| |||||
Om te begrijpen hoe het werk en de strategie van Gallo zich ontwikkelden, zou men moeten weten wat zich in zijn laboratorium heeft afgespeeld tussen het Cold Spring Harbor-symposium in september 1983 en de persconferentie van april 1984. In september 1983 was hij klaarblijkelijk nog volledig overtuigd van zijn htlv-hypothese, die hij zeven maanden later alleen nog kon redden door een gewaagde noodgreep. Gaandeweg moet het hem duidelijk zijn geworden dat hij het niet helemaal bij het rechte eind had en dat hij te hardnekkig heeft vastgehouden aan zijn oorspronkelijke gedachte. Maar ogenschijnlijk had alles meegezeten en voorjaar 1984, bijna twee jaar na het begin van zijn bemoeienissen met aids, veranderde hij niet van opstelling maar zette hij een nieuwe stap. Het was in zekere zin de uiterste consequentie van zijn houding. Hij maakte bekend een virus te hebben geïsoleerd, maar verzweeg de eigenlijke ontdekkers en openbaarde daarmee ook zijn weigering zijn virus te vergelijken met het Franse. In het verlengde van zijn vroegere werk plaatste hij het virus in de htlv-groep, zij het dat hij met de benaming htlv-3 erkende dat er ook een verschil bestond met htvl-1, dat hij oorspronkelijk had aangewezen als de oorzaak van aids. De staatssecretaris van Volksgezondheid loofde de ‘triomf van de wetenschap over een vreselijke ziekte’ op een moment dat de republikeinen verwikkeld waren in de strijd voor de herkiezing van Reagan en de stemmen van homoseksuelen wel konden gebruiken. Gallo zelf was een coup de force ook niet onwelkom, én om te rechtvaardigen dat hij een belangrijk deel van de onderzoeksfondsen had gekregen, én om zijn leidende positie in het onderzoek te onderstrepen. Van Gallo's kant was het hele ontdekkingsceremonieel echter zeer hoog spel, niet alleen vanwege de behandeling van de Fransen, maar ook omdat inmiddels gebleken is dat zijn virus niet tot de htlv-familie gerekend kon worden. De grootse operatie van april 1984 was van zijn kant nogal voorbarig, en in feite bluf. Vermoedelijk heeft hij niet precies geweten wat de kenmerken waren van het virus, dat een van zijn medewerkers had geïsoleerd, en heeft hij de kans die de politieke omstandigheden hem boden niet willen laten schieten. Mede door het officiële gebeuren waarmee het htlv-3-virus ten doop werd gehouden, was de ontdekking wereldnieuws. Ook de Franse pers publiceerde het bericht en voorzover gewag gemaakt werd van het lav-virus sprak men van een coïncidentie en een gelijktijdige ontdekking. Hoewel weinigen op de hoogte waren van het Franse onderzoek en zowel de pers als de medisch-wetenschappelijke wereld de Amerikaanse beweringen en terminologie voetstoots overnamen, waren er ook enkele reacties. Het Center for Disease control liet weten niet op de hoogte te zijn van Gallo's onderzoek en voorzover ze uit eigen onderzoek iets wisten van het virus kwam dat overeen met de bevindingen van de Fransen. Precies een dag voor de persconferentie had de New York Times bovendien op de voorpagina bericht dat een groep Franse onderzoekers de oorzaak van aids had gevonden. Het artikel was gebaseerd op een interview met James Mason, het hoofd van het Center for Disease control, dat blijkbaar al langere tijd op gespannen voet stond met Gallo. Montagniers publieke reactie was nogal defensief: de Amerikanen zouden maanden hebben gewonnen als ze meer aandacht hadden geschonken aan het Franse onderzoek. De proceedings van het Cold Spring Harbor-symposium waren echter nog niet verschenen en Montagnier kon slechts verwijzen naar het oorspronkelijke artikel in Science. Dat de proceedings uiteindelijk in juni 1984 verschenen, kwam in elk geval Gallo wel uit, die een van de redacteuren was. Die positie had hem ook in de gelegenheid gesteld zijn eigen bijdrage te actualiseren. In de bundel staat namelijk een bijdrage te lezen over het htlv-3-virus die Gallo niet op het Cold Spring Harbor-symposium presenteerde. Het was niet de laatste keer dat redactiewerk Gallo in staat stelde resultaten te publiceren die hij pas veel later had verkregen. In de ontdekkingswedloop | |||||
[pagina 12]
| |||||
kon hij zich dergelijke voordelen veroorloven omdat hij zich de onbetwiste meester van het veld waande. Pas later, toen zijn dominante positie was verzwakt, zouden deze praktijken zich tegen hem keren. De kritiek op Gallo's handelwijze en de erkenning voor de Franse groep begonnen gelijktijdig in de Verenigde Staten. In de schaduw van de publieke debatten vormde zich een andere mening over de betekenis van Gallo's bijdrage. De meest zichtbare misstap van Gallo was zijn houding geweest tegenover de Fransen. Critici, vooral in met de democratische partij gelieerde bladen, herinnerden aan de rol van de Fransen en beschuldigden Gallo van onrechtmatige claims. Toen tenslotte bekend werd dat Gallo's virus niet tot de htlv-groep behoorde, wijdde het Engelse tijdschrift de New Scientist in februari 1985 enkele ongebruikelijke commentaren aan de affaire. Hoe was het mogelijk, vroeg men zich in een openingsartikel af, dat Gallo overal bekendstond als de ontdekker van het aids-virus en dat men vrijwel uitsluitend sprak over htlv-3? In een apart redactioneel commentaar werden de wetenschappelijke tijdschriften nog eens gewezen op hun plichten en gemaand zich niet te laten overdonderen door onderzoekers wier werk zo stormachtig snel vooruitgaat dat ze geen tijd hebben om hun oorspronkelijke gedachten ook te toetsen. Het meest verrassende kenmerk van beide virussen kwam echter pas aan het licht toen men de beschikking kreeg over andere isolaten. Gallo's htlv-3 was praktisch identiek aan Montagniers lav, terwijl alle andere isolaten kleine, maar duidelijke verschillen vertoonden. Onmiddellijk verbreidde zich het gerucht dat Gallo zijn virus zou hebben geïsoleerd met gebruikmaking van het lav-virus dat Montagnier hem had gestuurd. De suggestie is door Gallo verontwaardigd van de hand gewezen, maar een bevredigende verklaring voor de ongewone gelijkenis heeft hij niet gegeven. In Frankrijk gingen deze berichten niet onopgemerkt voorbij en wijzigden de verhoudingen zich snel in het voordeel van Montagnier. Diens terughoudendheid heeft echter lang geduurd. In december 1984 weigerden zijn medewerkers nog enige mededeling te doen over een controverse. Alle problemen die waren ontstaan, zouden zijn veroorzaakt door de media of door tussenpersonen, dikwijls met de beste bedoelingen. Met publikaties als die in de New Scientist veranderde hun internationale aanzien en ook hun publicitaire opstelling. Al in februari 1985 verscheen een lang artikel in Le Monde waarin uitgebreid werd geciteerd uit de New Scientist; en inmiddels valt in betrekkelijk officiële bladen als La Recherche te lezen dat Gallo stukken antedateert, dat Amerikaanse bladen Franse bijdragen hebben geweigerd en dat er in de Verenigde Staten een officiële richtlijn uitgevaardigd zou zijn om alleen van htlv te spreken en de benaming lav min of meer te verbieden. De hele geschiedenis van het onderzoek is inmiddels van direct belang geworden. Nadat men maanden tevergeefs heeft onderhandeld heeft het Instituut Pasteur namelijk een juridische procedure aangespannen bij het zogenaamde Court of claims. De zaak draait om het patent dat op basis van Gallo's werk aan de Amerikaanse regering is toegekend voor de commercialisering van een aids-test. Vijf farmaceutische bedrijven verwierven vervolgens de rechten en verklaarden zich bereid vijf procent van de inkomsten aan de regering af te staan. Over het hoofd gezien was echter dat de Fransen al in een eerder stadium een patentaanvraag hadden ingediend, waarvan de behandeling alleen nog niet was afgerond. De argumentatie waarmee de Fransen het Amerikaanse patent aanvechten berust op hun prioriteit in de ontdekking èn in de aanvraag; ook stellen ze dat Gallo's werk is ‘afgeleid’ van het Franse onderzoek, daarmee zinspelend op de wonderlijke gelijkenis van beide virussen. | |||||
Het virus als ziekteoorzaakAls de strijd om de prioriteit, en de campagne | |||||
[pagina 13]
| |||||
die de Fransen dienaangaande voeren, iets heeft verhuld dan zijn het de problemen rond de bewijsvoering dat het virus ook inderdaad de oorzaak is van de ziekte. Weliswaar kunnen de Fransen gelden als de ontdekkers van het virus, daarmee is nog geenszins gezegd dat ze ook hebben aangetoond dat het virus de oorzaak is van aids. Daartoe moet men eerst de vraag stellen onder welke voorwaarden een micro-organisme de oorzaak mag worden genoemd van een ziekte. In 1890 formuleerde de Duitse bacterioloog Robert Koch het antwoord hierop als volgt: ‘Als bewezen kan worden: Deze voorwaarden staan bekend als de postulaten van Koch. Nadat enkele specifieke viruskenmerken bekend werden, moesten de postulaten worden aangepast en in 1936 voegde Rivers in een rede voor de Society of American Bacteriologists twee criteria toe aan de postulaten van Koch:
Beziet men tegen deze achtergrond de controverse opnieuw dan ontstaat een ander beeld dan wanneer men zich beperkt tot de eigenlijke ontdekking van het virus. De groep van Montagnier toonde aan dat het virus bij mensen met aids en voorstadia van aids geïsoleerd kan worden. De groep van Gallo toonde in 1984 aan dat dit voor alle gevallen geldt. In hetzelfde jaar toonde de groep van Gallo aan dat het virus zich bij voorkeur vermenigvuldigt in een bepaald type cellen (T-helpercellen), maar de groep van Montagnier - tegelijk met een Engelse groep - toonde als eerste aan dat een voor deze cellen specifiek eiwit (het T-4-antigeen) de receptor is voor het virus. Hiermee was voldaan aan het tweede deel van het eerste postulaat van Koch: de immuniteitsstoringen kunnen immers geheel en al verklaard worden uit het feit dat het virus deze T-helpercellen in het bloed infecteert. Het was vervolgens Gallo's groep die liet zien dat het virus niet te isoleren was als een toevallige passant bij mensen die niet tot de risicogroepen behoren, en het was eveneens Gallo's groep die, in samenwerking met anderen, aantoonde dat het gezuiverde virus chimpansees kan besmetten. Omdat deze chimpansees echter geen aids kregen was nog niet aan het derde postulaat van Koch voldaan. Toch moet ook dat op conto worden geschreven van de groep van Gallo, zij het dat dit op toeval berustte. In samenwerking met onderzoekers uit Boston beschreef Gallo een patiënt die bloed had gekregen, waarbij geen overdracht van andere micro-organismen dan het aids-virus had plaatsgevonden. De patiënt kreeg aids, zodat was voldaan aan het derde postulaat van Koch en het eerste van Rivers. Tenslotte vond de groep van Montagnier als eerste antistoffen tegen het virus bij ongeveer 60% van de patiënten, maar met behulp van een heel ongevoelige techniek. Opnieuw was het Gallo's groep die, in samenwerking met onderzoekers uit New York, aantoonde dat alle aids-patiënten antistoffen hadden, hetgeen later algemeen bevestigd is. Maakt men de balans op dan heeft de groep van Montagnier het virus ontdekt, maar was het Gallo's groep, met hulp van vele anderen, die aantoonde dat het ook de oorzaak was van | |||||
[pagina 14]
| |||||
aids. Zonder de Amerikanen zouden de Fransen nu niet gelden als de ontdekkers van het aids-virus, zonder de Fransen zouden de Amerikanen niet geweten hebben voor welk microorganisme bewezen moest worden dat het de oorzaak van aids was. |
|