De Gids. Jaargang 148
(1985)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 684]
| |
CorrespondentieB.G.J. de Graaff
| |
[pagina 685]
| |
tinuïteit, zoals Blom steeds doet, behalve op de door hem opgegeven bewijsplaats. Blom tracht zich dus te verweren door enerzijds te beweren dat we het in de grond van de zaak eens zijn, en anderzijds door een belangrijk deel van mijn betoog te laten liggen. Boksers hebben voor zo'n strijdwijze termen: klemmen en ontwijken. Voordat de lezer zou denken dat Blom en ik het werkelijk eens zijn, volgen hier de geschilpunten die mijns inziens zijn blijven bestaan. Ten eerste, Blom kleineert in zijn rede het belang van de bezettingstijd, niet alleen door zijn wensen voor een onderzoeksprogramma, maar ook door zinnen als ‘“de oorlog, zoals het tijdvak 1940-1945 gewoonlijk wordt aangeduid”’ (p. 5). Ten tweede, Blom wil de begrippen collaboratie en verzet uitrekken (waardoor ze inhoudsloos dreigen te worden). Dat is ook de betekenis een van de doeleinden van het Beierse onderzoek, die ‘verwantschap’ vertoont met hetgeen Blom bepleit. Dit blijkt ook uit het bredere verband van de - buiten dat verband geciteerde - passage voorafgaand aan Bloms noot 6. Collaboratie moet volgens die context namelijk niet op de tot nu toe gebruikelijke wijze bestudeerd worden maar binnen de samenhang van ‘het dagelijks leven’ worden bezien en het begrip collaboratie zou weleens vervangen kunnen worden door het ruimere begrip ‘accomodatie’. Afsluiting van de fase in de geschiedschrijving, gekenmerkt door het perspectief van collaboratie en verzet, en vervanging door Bloms nieuwe benadering is voor Blom in zijn rede (p. 13) dan ook wel degelijk een ‘wenselijkheid’. Ten derde, Blom ziet de oorlog vooral als versneller en versterker en veel minder als discontinuerende factor die mogelijke ontwikkelingen (tijdelijk) de pas afsneed. Daarom is het beslist niet ‘door toeval’ dat Blom liever van continuïteit dan van restauratie spreekt. Onduidelijk is mij ook wat de oorlog met betrekking tot de verzuiling - en daar hadden we het toch over? - versneld zou hebben. Bovendien blijkt uit de zin in Bloms reactie ‘Een potentiële ontwikkeling kwam dus niet tot ontplooiing (met als gevolg... een versterkte continuïteit)’ dat Blom onder continuïteit nog steeds verstaat: hetzelfde, en niet een voortgaande ontwikkeling volgens de lijn der verwachtingen. Ten vierde, Blom blijft uiterst vaag over wat zijn stemmingsgeschiedenis zal inhouden of wat hij ermee wil. Deze vraag naar concretisering klemt temeer, omdat Blom in zijn bijdrage voor Anglo-Dutch Historical Conference nog meende: ‘There are, in fact, no trustworthy data for determining the state of mind of the population in an occupied territory. The diaries at our disposal... cannot give us anything more than a vague and uncertain indication of the prevailing climate of opinion... all observations on public opinion of the mood of the population [in bezettingstijd - BdG] are inevitably impressionistic...’ (p. 230-231). Als Blom ons in plaats van ‘essayistisch getinte bijdragen’ en ‘zijdelingse opmerkingen’ een overtuigend voorbeeld van zo'n stemmingsgeschiedenis zou kunnen geven, dan zou er met dit debat inderdaad heel veel gewonnen zijn. |
|