| |
| |
| |
Jan Peter Nauta
Het Spaanse proza en de democratie
In april van dit jaar bericht het Spaanse dagblad El País dat enkele boekhandelaren in Barcelona besloten hebben om het boek La otra orilla de la droga (De andere oever van de drugs) van José Luis de Tomás García, die er de prestigieuze Nadal-prijs 1984 voor had gekregen, niet meer te verkopen. Reden: de schrijver, tegenwoordig verbonden aan de moordbrigade van de Valenciaanse politie, zou in 1973 betrokken zijn geweest bij de arrestatie van de Catalaanse anarchist Puig Antich. Deze werd voor zijn aandeel in een bankoverval, maar natuurlijk vooral wegens zijn anarchistische activiteiten, niet lang daarna ter dood veroordeeld.
Moeten we hieruit de conclusie trekken dat het literaire leven in het huidige Spanje geheel gepolitiseerd is, onderworpen aan felle tegenstellingen tussen (oud)franquisten en democraten?
Dat lijkt overdreven, en wie El País van een dag of twee later heeft gelezen weet dat het zo'n vaart niet loopt. Meer dan een emotionele reactie van enkele boekhandelaren was het niet en de roman is, zoals veel bekroonde boeken, aan de x-ste druk toe.
Niettemin is het interessant enige gedachten te wijden aan de relatie tussen het Spaanse proza van de laatste jaren en de sinds 1975, na de dood van Franco, herstelde democratie. Dat het daarbij niet om het schrijven van literatuurgeschiedenis kan gaan, spreekt vanzelf. Literatuurgeschiedenis heeft immers de neiging om, naarmate het object dichter bij onze eigen tijd ligt, minder geschiedenis en meer literatuur te worden.
| |
Proza als geschiedschrijving
Sommige critici beweren dat er in de laatste tien jaar, of anders gezegd, tijdens de democratie, geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in de Spaanse literatuur. In een literaire bijlage van El País, gewijd aan de Spaanse roman van de laatste honderd jaar, schrijft Luis Suñén dat er naar zijn mening geen sprake is van nieuwe literatuur. De kern van zijn betoog is dat de terugkeer naar vrijheid van schrijvers en lezers geen literaire waarde op zichzelf is. Hij spreekt van ‘vertellen ín de democratie, niet óver de democratie’. Nadat hij een aantal schrijvers de revue heeft laten passeren, komt hij tot de conclusie dat er verschillende generaties en stromingen naast elkaar bestaan, waarvan sommige uit de tijd van vóór de democratie, en dat de toekomst van de Spaanse literatuur, vooral van het proza, in haar verscheidenheid ligt.
Niet helemaal duidelijk wordt of zijn uitspraak over de literaire waarde van de terugkeer naar vrijheid nu een uitgangspunt is of een conclusie. In ieder geval zou er toch aan toegevoegd kunnen worden dat verscheidenheid gediend is met democratie.
Ook als men van mening is dat de terugkeer naar vrijheid geen literaire waarde is, dan moet toch toegegeven worden dat het ontbreken van vrijheid wel degelijk als zodanig werd opgevat. Spanje heeft een lange periode van censuur gekend die het literaire leven (van schrijvers én van lezers) heeft beïnvloed. Misschien heeft Suñén gelijk als hij zegt dat er geen nieuwe literatuur geschreven wordt, al betwijfel ik dit; vanuit het standpunt van de lezer is er wel degelijk nieuwe literatuur: niet alleen de boeken die nu geschreven worden, maar ook die van de afgelopen decennia die voor het brede Spaanse lezerspubliek pas nu werkelijk toegankelijk worden.
Er kan geen sprake van zijn dat de politieke en sociale veranderingen in Spanje al op enigerlei wijze structureel in de literatuur verwerkt zouden zijn. Indien de relatie tussen literatuur en maatschappij zo direct en rechtlijnig was, dan zou de hier en daar bloeiende literatuursociologie een vrij triviale bezigheid zijn. Mijn vermoeden is dat de Spaanse schrijvers, en daarin verschillen ze waarschijnlijk niet van politici en andere medemensen, zich bevinden in het stadium van de analyse van feiten, pro- | |
| |
cessen en indrukken. Het zal zeker nog enige decennia duren voor er literatuur geschreven wordt die de transición, zoals de overgang van franquisme naar democratie genoemd wordt, in een brede synthese kan omvatten.
Om dit in te zien hoeft men slechts aan de Nederlandse literatuur over de Tweede Wereldoorlog te denken, of anders wel (voor ons iets verder weg in plaats en tijd) aan de literatuur over de Mexicaanse Revolutie. De eerste romans over die verwarde periode in de Mexicaanse geschiedenis (1910-1916) verschijnen al snel en geven vooral fragmentarische indrukken. Ze beperken zich tot de direct waarneembare gebeurtenissen, zoals Het ravijn van Mariano Azuela uit 1916. Hierin vergelijkt Azuela de revolutie met een steen die het ravijn in rolt, zonder dat iemand er iets aan kan doen.
Carlos Fuentes maakt daarentegen in zijn roman De dood van Artemio Cruz uit 1962 perfect duidelijk hoe handelingen van personen werden bepaald door de voortdurende keuzes waarvoor zij kwamen te staan. Deze introductie van het psychologische element is in de roman mogelijk door het historische perspectief: de grotere afstand en de kennis over het verdere verloop van de gebeurtenissen maken een vollediger reconstructie mogelijk.
Afgelopen voorjaar verscheen Luna de lobos (Wolvenmaan), een prachtige roman van de jonge schrijver Julio Llamazares. Hij tekent hierin de belevenissen en bovenal de gedachten van enkele republikeinse strijders aan het noordelijk front in de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) en gedurende een aantal jaren daarna, wanneer zij zich in een steeds wanhopiger wordende poging tot verzet in de bergen hebben teruggetrokken. Hij doet dit met betrokkenheid, distantie en psychologisch inzicht: misschien heeft men wel een vrij heden nodig om zo over het verleden te kunnen schrijven en liggen hierin de grootste waarde en de voornaamste stimulans van de huidige democratie.
Maar is dit altijd zo? Er zijn ook romans te noemen waarbij men dit verschil in perspectief niet merkt. De periode na de burgeroorlog wordt in Spanje gekenmerkt door isolement (buiten Spanje woedde de Tweede Wereldoorlog) en door economische en morele malaise. Deze malaise wordt zeer mooi beschreven door Juan Goytisolo in zijn autobiografie Coto vedado (Verboden terrein, 1985). We vinden deze periode terug in twee romans die met een tussenpoos van meer dan dertig jaar geschreven zijn. In De bijenkorf (1951) schept Camilo José Cela in een duizelingwekkende opeenvolging van situaties en personages een beeld van de naoorlogse tijd met haar vele wijzen van overleven. De roman heeft vaak veel weg van een plattegrond van Madrid. Daarentegen neemt Manuel Vázquez Montalbán, een van de bekendste schrijvers van nu, in zijn roman El pianista (De pianist, 1985) één personage dat hij in drie verschillende episoden situeert. Het Barcelona van nu, dat van 1946 en het Parijs van 1936 vormen de achtergrond waartegen hij zijn personage neerzet: een veelbelovende, links geëngageerde pianist die door zijn politieke betrokkenheid in de gevangenis terechtkomt en wiens carrière daardoor gebroken is. Een opportunistischer collega brengt het er beter vanaf: diens revolutionaire retoriek in 1936 verdween op het moment dat er een keuze gemaakt moest worden.
Beide romans, hoewel verschillend van opzet en geschreven in verschillende historische omstandigheden, komen overeen op één belangrijk punt: ze bieden geen synthese, ze analyseren.
| |
Proza en politiek
Op een veel directer maar ook banaler vlak ligt de thematiek van sommige romans die als onderwerp een aspect van de actualiteit nemen. Ze worden door de uitgevers vaak als bestsellers aangekondigd, met de bijbehorende flapteksten. Zo staat er op La diputada (De afgevaardigde, 1984) van Germán Álvarez Blanco: ‘In het roerige Spanje van de jaren '80, te midden van een samenzwering tegen de democratie en de Kroon, verschijnt een vrouw die de loop van de Geschiedenis verandert...’
| |
| |
Een aardig voorbeeld van dit soort romans is ¿Por qué mataron a Felipe? (Waarom hebben ze Felipe vermoord?, 1985) van Pedro Casals. In dit boek gaat een advocaat, die ook optreedt in andere boeken van Casals, op zoek naar de moordenaars van de Spaanse minister-president Felipe González. Deze is tijdens een massabijeenkomst door een explosie om het leven gekomen; een van de min of meer verdachten (die om mij duistere redenen niet is gearresteerd) neemt de advocaat in de arm om de zaak uit te zoeken. Aangelokt door de forse beloning trekt onze held erop uit, naar de Verenigde Staten en naar Parijs, waar hem allerlei interessante mededelingen worden gedaan zonder dat hij hier enige moeite voor hoeft te doen. Desondanks snapt hij er twintig bladzijden voor het eind nog niet veel van, althans niet meer dan hem door zijn opdrachtgever al was verteld: het gaat om een wereldwijd komplot waarbij twee rivaliserende groepen zijn betrokken. Aan de ene kant de ‘oorlogszuchtigen’, die het na de dood van Felipe linkser geworden Spanje via een korte kernoorlog willen behouden voor de Navo, en aan de andere kant de ‘pragmatici’, een clubje dat belang heeft bij spanningen omdat ze voor vele miljarden aan atoomschuilkelders willen slijten.
Het geheel doet nogal geforceerd aan: Pedro Casals zal zich vergist hebben toen hij dacht dat grote literatuur slechts kan bestaan bij de gratie van grote thema's. De relatie tussen thema en uitwerking, tussen bedoeling en realisering, is waarschijnlijk toch gecompliceerder.
Santiago Lorén houdt hiermee meer rekening in zijn boek La vieja del molino de aceite (De oude vrouw van de oliemolen, 1984). De flaptekst vermeldt hier: ‘Een roman van mysterie en intrige met informatie uit de eerste hand over een thema van grote actualiteit: het vergiftigingssyndroom.’ Dit vergiftigingssyndroom is een al jaren slepende, nog steeds actuele fraudezaak in Spanje, waarbij enige jaren geleden grote hoeveelheden spijsolie door onwettige toevoegingen zouden zijn vergiftigd. Het resultaat tot nu toe: enige honderden doden en vele mismaakten.
Lorén pretendeert in zijn roman niet deze zaak op te lossen, de flaptekst is ook meer commercieel dan literair of politiek bedoeld. Zijn ‘grote’ thema verleidt hem niet tot redeneringen die niets met de interne dynamiek van het boek of met de loop van het verhaal te maken hebben. Humor, een goede opbouw, spanning en relativeringsvermogen redden deze roman van het droeve lot dat Felipe trof.
Bij het lezen van romans als deze, waar realiteit en fictie dicht bij elkaar lijken te liggen (zonder de echte pretentie dat ze samenvallen), zijn mij twee dingen opgevallen. In de eerste plaats is de hoofdpersoon, of de daarmee samenvallende verteller, een wat schlemielige figuur, niet dom, eerder slim zijns ondanks, met humor en een vermogen de zaak tot zijn ware proporties terug te brengen. En in de tweede plaats is er daarnaast vaak sprake van een ‘markante’ figuur, niet echt een outcast maar wel een excentriekeling die door zijn afwijkende denken en gedrag bijdraagt aan de oplossing van de zaak. Op deze wijze slagen sommige schrijvers erin hun zware gerecht te presenteren als lichte kost.
| |
Proza en journalistiek
Het is al bijna een cliché geworden om te beweren dat veel van de huidige literatuur in Spanje het nodige te danken heeft aan de journalistiek. Hoewel een niet gering aantal schrijvers regelmatig in de pers opduikt en journalisten boeken schrijven, komt het mij voor dat een zo vaak herhaalde stelling steeds een beetje minder waar wordt.
We zien dit cliché bijvoorbeeld in een recent artikel van Javier Valenzuela over de novela negra, de ‘zwarte’ of misdaadroman. Zijn redenering is als volgt: Madrid werd, tegelijk met het herstel van de democratie, een grote stad, twee voorwaarden voor de misdaadroman. Vervolgens moesten er nog schrijvers komen die, zich baserend op de verteltechnieken van de journalistiek en de film, romanpersonages zouden maken van politiemensen, hele en halve onderwereldfiguren, frauderende industrië- | |
| |
len, ongeduldige erfgenamen en extreem-rechtse pistoolhelden. En zie, al spoedig waren die schrijvers er, afkomstig uit de journalistiek...
Het gaat er hier niet om deze deus ex machina-redeneringen uitgebreid te weerleggen, daarvoor zijn ze te weinig diepgravend. De pers was er tenslotte dertig jaar geleden ook, misdaad ook (al werd er uit politieke overwegingen in de pers misschien niet zo veel aandacht aan geschonken), de filmische manier van schrijven bestond al bij realisten in de jaren vijftig, om over de extreem-rechtse schutters uit de tijd van Franco maar te zwijgen.
Een verklaring voor het feit dat de mogelijke relatie tussen journalistiek en proza zo vaak gelegd wordt, zou het feit kunnen zijn dat de lange-termijnontwikkelingen die een maatschappij doormaakt, het historische proces dat zich onder de oppervlakte van de dagelijkse gebeurtenissen voltrekt, zich in eerste instantie in de pers manifesteren. Vaak in fragmentarische vorm, langzamerhand coherenter, kunnen deze analyses de grondslag gaan vormen voor het literaire proza dat de fragmenten tot een veelbetekenend mozaïek samenvoegt.
De huidige politieke en sociale ontwikkelingen in Spanje komen inderdaad veelvuldig in de pers voor. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld de ‘Crónica sentimental de la transición (Sentimentele kroniek van de overgang) die de al eerder genoemde Manuel Vázquez Montalbán schrijft in de weekendbijlage van El País. Hij reconstrueert hierin op een zeer persoonlijke wijze de tijd van de transición, de overgang van het franquisme naar de democratie, en de cambio, de verandering en herstructurering van de maatschappij, met name na de verkiezingsoverwinning van de socialistische partij in 1982.
Overigens is het begrip ‘verandering’ in Spanje wat in discrediet geraakt. Ook dat is te merken in de pers. Onlangs nog meldde de schrijver Molina Foix in een recensie van een misdaadserie van de Spaanse televisie dat een van de afleveringen hem het eerste voorbeeld van de cambio leek, waarmee hij bedoelde dat voor het eerst een poging werd gedaan aan te sluiten bij een moderne manier van televisie maken. De opmerking van Molina Foix maakt wel duidelijk hoe langzaam de ontwikkelingen gaan, ook op cultureel terrein. Maar de publikaties die verschijnen over de veranderingen (memoires, interviews, impressies en achtergrondverhalen), en die op de bestsellerslijsten zijn terug te vinden, geven aan dat er een duidelijk bewustzijn bestaat dat wat er nu gebeurt moet worden vastgelegd, en afgemeten aan de meetlat van de verandering. Een bewustzijn dat voorafgaat aan een visie op de maatschappij zoals we die zeker later in de literatuur terug zullen vinden.
| |
De misdaadroman
De misdaadroman, of politieroman of zwarte roman, lijkt bij uitstek het genre waarin een relatie gelegd kan worden met actuele sociale en politieke omstandigheden. Ik gaf al eerder aan dat er op dit gebied enige versimpelende theorieën circuleren.
De criticus Rafael Conte schrijft de opkomst van de misdaadroman in het huidige Spanje echter uitsluitend toe aan een te laat opgekomen mode. Deze verklaring, die in ieder geval de charme van de eenvoud heeft, geeft hij in een artikel met de titel ‘Politiemensen en dieven of het spel dat werkelijk wilde zijn’. Hij deelt de schrijvers uit het genre in twee categorieën in: zij die in hun thema geloven en zij die dat niet doen.
Tot de eerste categorie behoren bijvoorbeeld Andreu Martín en Juan Madrid. Zij nemen het spel serieus en hoeven daarom hun romans niet te legitimeren door de invoering van humor of politiek. Inderdaad zijn de verwijzingen naar de politieke actualiteit in hun werk zeer sporadisch; hun kracht ligt in de beschrijving van de misdaad en het geweld. Er wordt dan ook vaak flink op los getimmerd. Wie een relatie wenst te leggen tussen deze romans en wat er nu in Spanje gebeurt, zal hier weinig bewijsmateriaal aantreffen.
De tweede categorie die Rafael Conte noemt,
| |
| |
die van de auteurs die niet in hun thema geloven, bestaat uit schrijvers als Vázquez Montalbán (alweer hij!), Eduardo Mendoza en Jorge Martínez Reverte. Hun romans gebruiken het masker van de misdaadroman maar ontlenen hun kracht aan andere dingen dan misdaad: humor, politiek, cultuur. Het kader van de misdaadroman, het in onwetendheid laten van de lezer tot de laatste bladzij, biedt hun een uitstekende mogelijkheid een spannende roman te schrijven en daarin, stiekem als het ware, hun eigen boodschap te verpakken.
Wie aan romans van deze schrijvers denkt, denkt dan ook allereerst aan iets anders dan misdaad en geweld. Bij de boeken van Vázquez Montalbán is het vooral de centrale figuur Pepe Carvalho met zijn gastronomische belangstelling, bij Mendoza een hoofdfiguur die rechtstreeks uit een inrichting komt maar slimmer is dan wie ook, en bij Martínez Reverte wordt de aandacht vooral gevangen gehouden door de hoofdfiguur Julio Gálvez, een journalist en eeuwige underdog wiens bemoeienissen met de politiek (wanneer hij bijvoorbeeld in contact moet treden met de terroristische beweging eta) aanleiding zijn tot wat je bijna slapstick kunt noemen.
En zo lijkt de situatie iets genuanceerder dan de theorieën zouden willen. De misdaadroman gebruikt niet de politiek: zij gebruikt zichzelf, of wordt door de politiek gebruikt.
| |
De toekomst
Conclusies, anders dan in de vorm van indrukken of vermoedens, zouden met voorgaand betoog in tegenspraak zijn. Het Spaanse proza lijkt zich in een periode van gisting te bevinden en dat betekent vaak dat er iets moois op stapel staat. De eerste tekenen daarvan zijn al zichtbaar; te hopen valt dat de schrijvers van de hun door de democratie geboden kansen gebruik maken.
|
|