‘thow’ voor ‘throw’. En wie heeft er meteen door dat ‘quoil’ staat voor ‘quarrel’? Zelfs een Amerikaan uit het Noorden zou hier moeite mee hebben.
Makkelijker te plaatsen zijn standaard zuidelijke gebruiken zoals ‘Miz’ als aanspreektitel voor een vrouw of zij nu gehuwd is of niet - (‘Yessum’ is ‘Yes, madam’). Ook ‘yawl’ voor ‘you all’ (dus ‘yawls’ voor ‘your’) levert geen echte moeilijkheden op. De lezer merkt al snel dat ‘you all’ ook tegen één persoon gezegd kan worden. Maar wie er niet op bedacht is dat een wijziging in de spelling van een woord om het dialect fonetisch weer te geven een reeds bestaand woord tot gevolg kan hebben, kan voor vreemde raadsels komen te staan. Light in August vangt aan met de zin: ‘Sitting beside the road, watching the wagon mount the hill toward her, Lena thinks, “I have come from Alabama: a fur piece. All the way from Alabama a-walking. A fur piece.”’ Maar wat moet een meisje in het zinderend-zomerse Alabama met een bontje? Wat zij in haar eigen dialect zegt, is natuurlijk ‘far’: ‘I have come a long way.’
In het bovenstaande geval wordt de lezer er door de strekking van de passage op geattendeerd dat hij iets verkeerd geduid moet hebben. Maar wie staat stil bij een uitdrukking als ‘yelling calf’? Stadsbewoners denken er toch niet aan dat kalveren, in tegenstelling tot varkens, niet ‘schreeuwen’. Waarover wordt gesproken is een ‘yearling calf’.
Mede door de eigenaardigheid van spelling en idioom wordt de Faulkner-kritiek verluchtigd door saillante missers. Zo is mij verteld dat de titel Light in August niet zou slaan op het natuurkundige verschijnsel licht, maar op het tijdstip waarop de koe kalft, hoewel Faulkner dit zelf ontkende. Een ander bekend voorbeeld is het gebeente van Nancy uit The Sound and the Fury. Dit gebeente, dat kennelijk in een greppel ligt, wordt door de context niet verklaard. Een slimme criticus bedacht dat in Faulkners verhaal ‘That Evening Sun’ sprake is van een personage Nancy. Om de interpretatie sluitend te maken bedacht hij een vervolg op ‘That Evening Sun’: haar man zou wel terug zijn gekomen en haar hebben vermoord, was zijn conclusie. Maar de criticus die dit publiceerde vond het kennelijk niet opmerkelijk dat het gebeente van een bediende in de sloot zou blijven liggen, en niet worden begraven! Uiteindelijk blijkt Nancy een paard te zijn.
Als de criticus bekend was geweest met de gewoonte paarden die een span vormen rijmende namen te geven, had hij kunnen bedenken dat Nancy een paard is, dat samen met Fancy een span vormt.
Deze voorbeelden geven al aan dat niet slechts de taal, maar ook de gebruiken - het voedsel, de maatschappelijke omgangsvormen tussen blank en zwart, de hele mystiek rondom het illegaal stoken tijdens de drooglegging - zelfs voor Amerikanen een barrière hebben gevormd. Er is dan ook een speciale Glossary of Faulkner's South (New Haven, 1976), waar men precies het verschil tussen ‘moonshine’ en ‘bootleg’ kan opzoeken, of de betekenis van ‘Looeyvul’ (Louisville).
Toch is de barrière van Faulkners taalgebruik niet zo hoog als die van zijn beruchte retoriek: het gebruik van de taal. Dat dit geen holle opgeblazenheid is maar de meest directe uitdrukking van hartstocht en begeestering, zoals David Minter - zelf een zuiderling begaan met het probleem van de zuidelijke identiteit - in zijn artikel stelt, zal wellicht niet aanslaan bij Nederlandse opvattingen. Zijn we te benepen voor Faulkner, te weinig warmbloedig? Of te kleinburgerlijk? Faulkner zelf had een soevereine minachting voor feitjessprokkelaars en fatsoensrakkers. In zijn gedachten was hij een Southern Gentleman.
Misschien dat het plaatsen van Faulkner in het breder verband van de ontwikkeling van de Europese roman zoals Terrence Doody doet, nauwer aansluit bij de manier waarop wij over literatuur spreken. Maar wat de volgende essays verbindt is niet de opzet Faulkner te ‘vertalen’ voor de Nederlandse lezer; het is de nadruk die wordt gelegd op Faulkners grootsheid. De aarzeling waarmee ik het woord