De Gids. Jaargang 148
(1985)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdMuzikaal leven
| |
[pagina 292]
| |
1943 zijn slechts twee overbekende voorbeelden. Het carnaval zoals het nu in Trinidad gevierd wordt en de Calypso zoals die nu gezonden wordt, zijn nog niet zo oud: hun huidige vorm en inhoud dateren van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Sommige onderdelen van het carnaval zijn van nog recentere datum. De hedendaagse Dimanche Gras Show, bijvoorbeeld, is nog maar vijfentwintig jaar oud. Dit betekent overigens niet dat voor de Tweede Wereldoorlog carnaval en Calypso onbekend waren op Trinidad, integendeel. Nog in handen van de Spanjaarden, maar door hen als waardeloos bezit gezien, werd Trinidad vanaf 1783 het moederland voor een groot aantal Frans-Creools sprekende planters en hun slaven. In 1797 ging Trinidad over in Engelse handen en rond die tijd was het aantal van deze geïmmigreerde planters tot een grote, invloedrijke en betrekkelijk rijke groep grondbezitters uitgegroeid. Voor de afschaffing van de slavernij was carnaval een feest van deze blanke, Frans-Creoolse elite. Hun carnaval bestond uit gemaskerde bals, het verkleed bij elkaar afleggen van bezoeken, en het op straat paraderen op de muziek van kleine muziekbands. De afschaffing van de slavernij werd in Trinidad een feit op 1 augustus 1834. Het carnaval van dat jaar vertoont al tekenen van de ophanden zijnde complete overname: aanvankelijk door de werkende voormalige slaven en hun nakomelingen en later door de werkloze: een kleine gemaskerde groep parodieerde het op het eiland aanwezige militieleger. Naarmate de lagere sociale klassen het carnaval overnamen, trok de hogere klasse zich terug. Het zou tot in de jaren twintig van deze eeuw duren voordat het carnaval weer enigszins geaccepteerd werd door de gevestigde orde, maar niet nadat zeer veel elementen van het zogenaamde jamette-carnival de kop ingedrukt waren. Na ca. 1850 werd het carnaval meer en meer het feest van de werkloze, laagste sociale groep en een hoge mate erotisch en daarmee obsceen feest (waarschijnlijk ook naar huidige burgerlijke maatstaven, maar zeker naar die van de negentiende eeuw). Het werd het feest van de jamette; het woord is afgeleid van het Franse diamètre en verwijst naar die betreffende groep onder de ‘diameter’ van burgerlijk fatsoen en welvoeglijkheid. De Jamettes hadden in de achterbuurten van Port-of-Spain hun eigen subcultuur gecreëerd. De achterbuurten bestonden uit zogenaamde barrack-yards, kleine houten barakken, gebouwd rond een gemeenschappelijke, open ruimte. De bewoners van deze barrack-yards vormden yard-bands, groepen mannen en vrouwen, jongens en meisjes trokken al dansend, zingend en ‘vechtend’ door de stad. Deze yard-bands werden vooral actief in de weken voor en tijdens het carnaval, wanneer zij hun liederen, dansen en hun stokgevechten oefenden. Zowel de yard-shantwell (ook een uit het Frans afkomstig woord, een solozanger) als de yard-stickmen (de stokvechters) zochten tegenstanders onder de leden van rivaliserende yard-bands en gingen met hen een verbale en fysieke strijd aan. De stokgevechten kunnen in feite als een bijzondere dans worden beschouwd - zover men heeft kunnen nagaan werd nooit iemand serieus gewond. Deze strijdlustige dans en veelal geïmproviseerde liederen (overwegend in het Frans-Creools) hebben de naam Calinda meegekregen. De Calinda-liederen vormen een van de twee voorlopers van de twintigste-eeuwse Calypso en verklaren het strijdlustige karakter van veel van de Calypso's. Ook de zogenaamde Picong, de geïmproviseerde liederenstrijd tussen verschillende Calypso-zangers, uit de periode van voor de Tweede Wereldoorlog gaat terug naar de tijd van de Calinda. De tweede en invloedrijkere voorloper van de Calypso is de Belair (of Bélé). Het woord Belair verwijst eveneens zowel naar een dans als naar een (bijhorend) lied. De Belair werd eveneens vooral in de weken voor en tijdens het carnaval gedanst en gezongen. Als dans vindt de Belair haar voorloper in het menuet, welke werd overgenomen door de (voormalige) slaven van hun Frans-Creoolse planters, en aldoende werd | |
[pagina 293]
| |
aangepast aan eigen behoefte. De Belair-liederen hadden steeds actuele onderwerpen en behandelden deze op satirische of lovende wijze. In de Calypso komen we deze kenmerken tot op de dag van vandaag tegen. Wel werd er toen, in tegenstelling tot nu, veel meer geïmproviseerd en direkt gebruik gemaakt van de opmerkingen van de voortdurend reagerende omstanders. Behalve de Belair en de Calinda domineerde de Camboulay het Jamette-carnaval. De Camboulay was een optocht van mannen, gewoonlijk gemaskerd, ‘gewapend’ met toortsen en stokken, die zondagnacht begon en duurde tot maandagochtend. Een en ander ging gepaard met veel lawaai: zang, geschreeuw, bespelen van drums en toeters, dat behalve de deelnemers iedere andere burger wakkerhield. Het woord Camboulay is een samentrekking van Cannes Brulées, brandend suikerriet. De oorsprong van deze optocht ligt in de slaventijd. Wanneer de suikerriet op de plantages in brand was geraakt, werden alle slaven uit de wijde omgeving opgeroepen om de brand te bestrijden. Deze specifieke gebeurtenis uit de slaventijd werd vanaf 1834 op 1 augustus herdacht met een fakkeloptocht, de hele slavernij symboliserend. Al vrij snel werd de optocht verplaatst naar de carnavalstijd. Het carnaval van de Jamettes wekte de woede op van de planters en de gegoede burgerij. De kranten verwoordden de afkeer, o.a. de San Fernando Gazette van 18 september 1875: ‘Hardly anything else is so dangerous to our society [...] Hordes of men and women, youthful in years but matured in every vice that perverts and degrades humanity, dwell together in all the rude licentiousness of barbarian life: men without aim, without occupation and without any recognised mode of existencewomen, wanton, perverse, and depraved beyond expression.’ Met name het openlijk erotische karakter van de maskerades zal de roep om maatregelen hebben versterkt. Deze kwamen dan ook aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het stokvechten werd verboden, het dragen van toortsen eveneens (waarmee de oorspronkelijke Camboulay in feite ophield te bestaan), de deelnemers aan de maskerades moesten zich eerst laten registreren. In 1883 werd bovendien een van de voornaamste muziekinstrumenten in de ban gedaan: de skindrum, de met dierenhuid bespannen houten trom. Zowel in 1881 als in 1884 kwam het tijdens het carnaval tot heftige botsingen tussen de politie en de Jamettes, met als inzet dat ‘oude’ carnaval. De Jamettes trokken aan het kortste eind. Even leek het carnaval ter ziele te gaan, maar nog voor het eind van de jaren tachtig bloeiden het carnaval en de specifieke liederen - in meer of minder nieuwe gedaantes - weer op.Ga naar eindnoot1. | |
Herinneringen van een CalypsonianVoordat het carnaval de nationale gebeurtenis bij uitstek werd en de Calypso ook ver buiten de grenzen van het eiland aanzien verwierf, moest er nog een lange weg worden afgelegd en een groot aantal obstakels weggenomen. Een eerste poging om de weg met obstakels die de Calypso moest gaan te beschrijven deed Raymond Quevedo in de jaren vijftig. Quevedo (1892-1962) was daartoe goed uitgerust: onder de naam Atilla the Hun was hij zelf een van de toonaangevende Calypso-zangers van de eerste helft van deze eeuw. Quevedo's persoonlijke herinneringen aan vijftig jaar geschiedenis van de Calypso werden aan het papier toevertrouwd tussen 1956 en 1958 en pas in 1983 uitgegeven. Jarenlang heeft het manuscript in stoffige overheidsarchieven gelegen nadat men vergeten was dat ‘men’ beloofd had het te publiceren. Quevedo's boek, uitgekomen onder de titel Atilla's Kaiso,Ga naar eindnoot2. is geen nauwgezette, chronologische geschiedschrijving van de Calypso in haar twintigste-eeuwse ontwikkeling (als zodanig schiet het boek zonder meer tekort), maar wel een bijzonder interessante weergave van persoonlijke ervaringen, ontmoetingen, indrukken en oordelen. | |
[pagina 294]
| |
Een minimale kennis van het negentiendeeeuwse carnaval en de Calypso zoals hierboven geschetst, is onontbeerlijk - Quevedo veronderstelt die kennis vrijwel voortdurend. Geplaatst tegen de achtergrond van het Jamette-carnaval wordt echter pas goed duidelijk wat een enorme veranderingen het carnaval en de Calypso doormaken in de door Quevedo beschreven periode. Quevedo heeft enige informatie van horen zeggen en verder heeft hij alles zelf meegemaakt en dikwijls ook zelf mede vormgegeven: de overgang van de Kalenda/Belair naar de Calypso, van de Frans-Creoolse Calypso naar de Engelstalige, van de ‘oratorical Calypso’ (waarin het gebruik van ‘moeilijke’ woorden overheerste) naar de ‘ballad Calypso’ (waarin het verhaal het belangrijkste werd); de opkomst en de ondergang van de Picong (zie hierboven); de kortstondige bloei van de Calypso-duetten en het Calypso-drama; de eerste commerciële sponsors en hun invloed op de teksten, de opkomst van de professionele Calypso-zanger die niet meer uitsluitend vlak voor en tijdens het carnaval optrad; de kleine strijkorkesten die de Calypsonian begeleidden, het bespelen van de tambour-bamboo (slagwerk van bamboestengels) als opvolger van de skindrum; de overgang in de jaren dertig van de tambour-bamboo naar steel (potten, pannen, blikken, vaten), uiteindelijk uitmondend in het gebruik in 1948 van de ‘fifty-five gallon gasoline oildrum’; de eerste plaatopnames en de eerste tournees, de strenge politie-controle in de Calypso-tenten en het verzet daartegen. Atilla heeft voortdurend verzet tegen de bemoeienissen van bovenaf met de Calypso-teksten en, eenmaal lid van de gemeenteraad van Port-of-Spain (1946) en later van de Legislative Council of the Colonial Government (1950), ingezet voor de erkenning van de Calypso als gemeenschappelijke en functionele (volks)kunst. In het pleidooi dat Quevedo in 1951 hield voor de Trinidese Wetgevende Raad (opgenomen in het boek) zou hij argumenten verwerken die hij als Atilla jaren ervoor ook gebruikte in een van zijn vele Calypso's: To say these songs are sacrilegious, obscene or profane
Is nothing but a lie and a burning shame
If Kaiso is indecent then I must insist
That so is Shakespeare's ‘Venus and Adonis’
Boccaccio's tales and Voltaire's Candide
The Martyrdom of Man by Winwood Reade
But o'er these authors they make no fuss
But want to take advantage of us.
In het volgende couplet (aan het begin van dit stuk aangehaald) eiste Atilla de erkenning van de Calypso als kunstuiting. De autoriteiten jaagden tot in de jaren vijftig nog steeds op hetzelfde spook als in de negentiende eeuw. Hoofdmoot van Atilla's memoires vormt de enorme schat van Calypso-teksten. Quevedo citeert (uit) veel Calypso's, vertelt over het ontstaan ervan, geeft aan waarnaar ze verwijzen, wie of wat ze kritiseren, respectievelijk prijzen, memoriseert de reacties erop van het publiek en de overheid. Ter afsluiting schetst Quevedo de portretten van een tiental Kaiso Greats (legendarische Calypso-zangers). Atilla's Kaiso is een waar genoegen voor iedereen die meer wil weten over de Calypso in de eerste helft van deze eeuw. Het boek werd - in zoverre na te gaan - op gepaste wijze geredigeerd door Errol Hill. Hij nam bovendien, als eerbetoon aan Quevedo, de teksten op van ruim veertig van Atilla's Calypso's en de muziek van nog zo'n aantal. Verder brengt de toegevoegde bibliografie een ieder op de hoogte van het grote aantal studies dat tot nu toe is verschenen over de Calypso en het feest van Trinidad. | |
Mighty SparrowDe volgende ‘theorie’ omtrent de oorsprong van het woord ‘Calypso’ is ooit naar voren gebracht: ‘A resident here recalls the arrival in the island in past days from Curacao of a lady singer of easy virtue named Calypso (creole: calyso) but more commonly known as Bim- | |
[pagina 295]
| |
Bim. Her songs were pronouncedly risqué; neither she nor they were mentioned in polite society. It seems probable that the lady's songs were called by her name, and, by the association of ideas, the name became adopted for carnival improvisations.’ Niemand lijkt deze mening nog te (kunnen) delen. Het woord Calypso noch waar het voor staat komen van Curaçao. Er is in de loop van de jaren een aanzienlijk aantal etymologische verklaringen naar voren gebracht. Een oud Indiaans woord, Franse en Spaanse woorden zijn naar voren geschoven als mogelijke oorspronkelijke bron. Keith Q. Warner houdt het in zijn studie over de Trinidese Calypso op het Westafrikaanse woord Kaito, dat verbasterd tot Kaiso overgekomen is en ‘bravo’ betekent. In die betekenis komt het woord nog steeds voor op Trinidad en juist om de waardering voor een goed uitgevoerde Calypso te uiten. Een dergelijke Calypso kreeg vervolgens ook die benaming. Daarnaast zou het woord (aan het eind van de vorige eeuw) zijn verbasterd tot Calypso via het woord Caliso. In zijn Kaiso! The Trinidad Calypso; a Study of the Calypso as Oral LiteratureGa naar eindnoot3. besteedt Warner overigens geen aandacht aan de oudere Calypso's. Het is Warner in de eerste plaats te doen om de teksten van bepaalde Calypso's in de periode 1956-1980 (onbedoeld netjes aansluitend bij Quevedo's werk). In het eerste hoofdstuk wordt net voldoende algemene informatie gegeven over de vele (nauw) met de Calypso verbonden verschijnselen: het carnaval, de Calypso-tenten, de picong, enz. De primaire aandacht voor de tekst maakt Warners studie strikt genomen maar ten dele een studie van de Calypso als oral literature. De sfeer waarin en de omstandigheden waaronder een bepaalde calypso de luisteraars bereikt is van evengroot belang als de Calypso zelf, en zouden evengoed gedetailleerd bestudeerd moeten worden. Desalniettemin is Warners studie van bepaalde teksten, hun opbouw, taalgebruik, stijl en inhoud interessant genoeg. Voor wat betreft de inhoud concentreert Warner zich op drie aspecten, te weten ‘de sociale en politieke kritiek’, ‘de relatie manvrouw’, en ‘humor, fantasie en het absurde’. In het hoofdstuk ‘Social and Political Commentary in the Calypso’ gaat Warner uitvoerig in op het commentaar dat de Calypso's leverden op de socio-politieke gebeurtenissen, zoals gezegd, vanaf 1956: het jaar waarin Dr Eric Williams de politiek en Mighty Sparrow de Calypso en het carnaval op Trinidad gingen beheersen. Vrijwel alle belangrijke gebeurtenissen uit de periode van ‘the Doctor’ vinden hun weg naar de Calypso. Sparrow is niet de enige die Williams' doen en laten van commentaar voorziet (aanvankelijk uitsluitend als zijn aanhanger), maar wel de origineelste en invloedrijkste. Wagner laat een scala van gebeurtenissen die Sparrow tot inspiratiebron dienden de revue passeren: de nederlaag van Albert Gomes en de overwinning van Williams tijdens de verkiezingen in 1956 (‘William the Conqueror’), de verbetering van het belasting-systeem in de jaren zestig (‘You can't get away from the tax’), verhoging van de ambtenarensalarissen (‘Police get more pay’), de Westindische Federatie, 1958-1962 (‘Federation’), onafhankelijkheid in 1962 (‘Model Nation’), het niet nakomen van verkiezingsbeloftes door Williams' People's National Movement (‘Present Government’ en ‘Get to Hell out of here’), enzovoorts. Wagners commentaar en uitleg is duidelijk gesteld en plezierig om te lezen. De auteur gaat hier (en in zijn hoofdstuk over de man-vrouw-relatie) echter nog een stapje verder, zijns inziens moeten de reacties van de calypso-zangers zoals verwoord in hun liederen worden opgevat als de reacties en opvattingen van hun publiek, het grootste deel van het Trinidese volk. Dit weet Wagner echter nergens werkelijk aannemelijk te maken, het blijft bij het stellen dat dit zo is. Onderzoek naar de juistheid van deze bewering zal beduidend meer moeten omvatten dan een bestudering van teksten. Juist dan zal men meer over de toehoorders moeten weten. Wagner kan ons iets meer houvast geven | |
[pagina 296]
| |
voor wat betreft de waarden en normen met betrekking tot de man-vrouw-relatie zoals vervat in de Calypso's en zoals die bestaan in de Trinidese samenleving. Hij kan in deze naar sociaal-wetenschappelijk onderzoek verwijzen en de resultaten van dergelijk onderzoek vergelijken met zijn eigen bevindingen. Toch is ook hier zijn vergelijking verre van waterdicht. Te gemakkelijk worden de ideeën uit de Calypso's gehouden voor de ideeën van de gemiddelde man en vrouw. Tegenover deze tekortkoming staat een aanzienlijke hoeveelheid voorbeelden en plausibele interpretaties die het begrip voor en plezier in de Calypso stellig zullen vergroten. Vooral het hoofdstuk ‘Humour and Fantasy in the Calypso’ verduidelijkt zeer veel van de humor in Sparrows Calypso's, de specifieke situaties waarnaar ze verwijzen en de taalgrapjes die ze verbergen. In het laatste hoofdstuk doet Wagner een poging een indruk te geven van de plaats die de Calypso en de vertolker innemen in de geschreven literatuur. Geen uitputtende beschrijving - vrijwel onmogelijk in dit stadium: bijna alle Trinidese romans verwijzen direct of indirect naar Calypso's -, maar een eerste aanzet (al wordt het niet als zodanig gepresenteerd). Ook al moet Wagners studie met enige terughoudendheid worden gelezen, het biedt toch voldoende interessante uiteenzettingen. Ter compensatie van de ontbrekende aandacht voor de muziek zijn twee Calypso's van Mighty Sparrow - tekst én muziek - opgenomen. Verder bevat het boek een overzicht van de Calypso Champions vanaf 1956, een uitgebreide discografie en een aantal foto's van de belangrijkste vertolkers van de Kaiso. |
|