De Gids. Jaargang 148
(1985)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |||||||||||||||
Herman de Liagre Böhl
|
1. | de omgang van vrouwen met Canadese militairen; |
2. | het zedelijk verval van de jeugd; |
3. | de zwarte handel; |
4. | de ‘arbeidsschuwheid’ van de mannelijke bevolking die met name in verband gebracht werd met de toenmalige massale stakingen. |
De eerste van de hier genoemde kwesties die aanleiding gaven tot morele verontrusting was het kortst van duur: zij beperkte zich tot de ‘dolle en dwaze’ zomer van 1945. Maar de perscommentaren die aan deze affaire zijn gewijd, waren opvallend heftig.
1. De leave-centres
In de nacht van 1 op 2 april 1945 werden de Canadese strijdkrachten, die zich inzetten voor de bevrijding van Nederland benoorden de rivieren, versterkt met hun landgenoten van het Eerste Korps vanuit Italië. Dit leger had deelgenomen aan de invasie op Sicilië in de zomer van 1943 en was in het daaropvolgende jaar, op weg naar Noord-Italië, betrokken geweest in zware veldslagen. Na verscheping tot Marseille was het in snelle transportmarsen door Frankrijk en België aangevoerd naar het grensgebied ten oosten van Nijmegen. Daar kreeg het de opdracht het midden en het westen van Nederland schoon te vegen.
Toen deze veteranen op 8 mei als overwinnaars de randstad binnentrokken, maakten zij op de uitgehongerde Nederlandse bevolking een indruk van stoerheid en heldhaftigheid. Hun uiterlijk moet hiertoe bijgedragen hebben: hun kaki-kleurige ‘battle-dress’ - de vlotte windjacks, de broeken met de vele zakken en de zwierige baret - vormden in elk geval een contrast met het kleurloze ‘feldgrau’ dat te lang het straatbeeld had beheerst.Ga naar eindnoot2. Maria Haayen, een jonge vrouw uit Den Haag, herinnert zich achteraf: ‘Op de derde dag zag ik in de verte een
tank, waar het hoofd van één soldaat bovenuit stak en al het bloed trok weg uit mijn lichaam en ik dacht: daar heb je de bevrijding. En terwijl de tank dichterbij kwam, raakte ik buiten adem en de soldaat kwam overeind - het leek wel een heilige. Onder de mensen klonk geroezemoes, toen een luide kreet die wel uit de grond leek te komen. De mensen klommen op de tank; ze haalden de soldaat eruit, ze huilden. En we renden allemaal met de jeeps mee, helemaal tot in het stadscentrum.’Ga naar eindnoot3.
Door een tekort aan scheepsruimte moesten de bevrijders langer in Nederland blijven dan was voorzien. Ook voor de overige Canadezen, die zich vanaf de voorgaande herfst hadden ingezet voor de bevrijding van Zuid-Nederland en die in april het oosten en het noorden van het land waren binnengetrokken, verliep de repatriëring langzamer dan verwacht. Van het totaal van 170000 Canadese militairen in Nederland waren er eind juni pas 16000 vertrokken en 59000 tegen eind augustus. De verdere uittocht vond in de loop van het kalenderjaar plaats. Eind november was het aantal achtergebleven militairen gedaald tot onder de 70000; een maand later waren er nog ongeveer 10000 over. De meesten van hen vertrokken begin januari 1946. Het hoofdkwartier van de Canadese strijdkrachten in Nederland werd op 31 mei 1946 opgeheven.
Een flinke legermacht moest dus, in afwachting van de thuisreis, zijn tijd zien zoek te brengen in een zwaar beschadigd land. Tijdens de eerste twee maanden na de bevrijding hadden de Canadezen genoeg om handen. Bij hen lag toen de verantwoordelijkheid voor de distributie van voedsel en brandstof in de Randstad. Bovendien hielpen zij mee aan het keren van de dreiging van epidemische ziekten als tyfus en dysenterie.
Toen deze taken begin juli in handen kwamen van de Nederlandse overheid, werden de Canadese soldaten ingezet bij het herstellen van oorlogsschade, zoals puinruimen en het repareren van kanalen en bruggen. Anderen hielpen bij het binnenbrengen van de oogst. Ook leverde het Canadese leger tot laat in de herfst een bijdrage aan het transportwezen, door het organiseren van lokale busdiensten voor de bevolking.
Vanaf begin juli gingen veel soldaten zich vervelen. Om te voorzien in hun behoefte aan verstrooiing namen de Canadese autoriteiten een groot aantal zwembaden, sportvelden, bioscopen, restaurants, cafés, schouwburgen en dancings in beslag. Inmiddels had het leger zich teruggetrokken uit de dichtstbevolkte gebieden. Vanuit hun legerplaatsen in het midden, oosten en noorden van het land zochten de militairen massaal vertier in de populaire uitgaanscentra: Amersfoort, Apeldoorn, Enschede, Groningen, Hilversum en Utrecht. Maar veruit de meeste soldaten trokken keer op keer naar het meest geliefde oord van vermaak: Amsterdam.Ga naar eindnoot4.
De hoofdstad kwam als trekpleister voor Canadezen onder druk te staan, doordat het geallieerde opperbevel Amsterdam aanwees als ‘leave centre’ voor de Canadezen die gelegerd waren in Duitsland, waar het hun als bezetters verboden was met de bevolking om te gaan. Vanaf begin juli werd tweemaal per week een ploeg van omstreeks 4000 verlofgangers in Amsterdam losgelaten voor een ‘72 hours-leave’. De organisatie van hun amusement lag helemaal in Canadese handen. Als centrum van ontvangst werd het Olympisch Stadion ingericht. Voor onderdak werden de soldaten van stadswege zeventien scholen en openbare gebouwen ter beschikking gesteld. De Canadese officieren werden met hun vrouwelijke partners ondergebracht in hotels. Het bord ‘out of bounds’, geplaatst bij de Burgwallen ter hoogte van de Damstraat en de Oude Hoogstraat, betekende dat de rosse buurt tussen Oude Kerkplein en Nieuwmarkt voor de verlofgangers verboden terrein was.Ga naar eindnoot5. Maar voor dit verbod werden de Canadezen ruimschoots gecompenseerd: hun stonden de grote bioscooptheaters Tuschinski en City, een groot aantal restaurants, zwembaden, speelterreinen en andere recreatieoorden ter beschikking.
Het weekblad Vrij Nederland merkte op: ‘Het
spreekt vanzelf, dat deze instellingen, in het bijzonder de door de Canadezen besproken hotels en restaurants, royaal voorzien zullen worden van voedsel, dranken, lekkernijen. We vernamen o.m., dat bier speciaal aangevoerd zal worden uit Brussel en dat er dagelijks groote hoeveelheden gebak worden bereid.’Ga naar eindnoot6. Niets van deze heerlijkheden was weggelegd voor de mannelijke bevolking van Amsterdam. Voor vrouwen lag dat anders: aan elke verlofganger was het toegestaan om waar hij kwam, een vrouwelijke gast te introduceren.
Voor de ‘toelevering’ van vrouwelijke partners werd op 7 juli in het Stedelijk Museum van Amsterdam het ‘Entertainment Committee of the Netherlands’ opgericht. Deze instelling - met prinses Juliana en prins Bernhard als ‘eerste gastvrouw en gastheer’ - werd gedragen door een breed front van organisaties vanuit de kerken, de maatschappelijke zorg, de jeugdbeweging, de vrouwenbeweging en de vakbeweging.Ga naar eindnoot7. Het ecn stelde zich ten doel ‘om met inschakeling van het Engelsch sprekende gedeelte van de burgerbevolking den Canadeeschen verlofganger op waardige wijze amusement te verschaffen.’Ga naar eindnoot8. Daartoe deed de voorzitter, mr. H. Götzen, in zijn openingstoespraak ‘in de eerste plaats een beroep op onze vrouwen, die de eer van ons land kunnen hooghouden.’Ga naar eindnoot9. In de loop van de zomer organiseerde het ecn regelmatig sportmanifestaties, allerlei excursies, film-, variété- en cabaretvoorstellingen en bovenal veel dansfeesten voor de Canadezen.
Deze tegenover Nederlandse mannen discriminerende privileges, die zo nadrukkelijk door particuliere en overheidsinstanties werden gestimuleerd, oefenden grote aantrekkingskracht uit op de Nederlandse vrouwen. Daarbij kwam nog, dat de Canadezen door hun voeding en oorlogstraining allicht voordelig afstaken bij de door de hongerwinter geteisterde Nederlandse mannen. Er was omstreeks de bevrijding een flink vrouwenoverschot: veel Nederlandse mannen waren nog niet teruggekeerd van de arbeidsinzet in Duitsland en tevens lag in de eerste helft van 1945 het sterftecijfer bij mannen vijf maal zo hoog als bij vrouwen.Ga naar eindnoot10.
De omgang tussen Canadezen en Nederlandse vrouwen heeft zich niet altijd beperkt tot een gezellig gesprek. Dat blijkt allereerst al uit het feit, dat er 1886 huwelijken uit voortkwamen. Hiermee leverde Nederland het op één na grootste contingent Canadese oorlogsbruiden: uit Engeland vertrokken er bijna 45000, uit België 649 en uit Frankrijk circa 100.Ga naar eindnoot11. Maar deze cijfers geven vermoedelijk slechts in zeer beperkte mate uitsluitsel over de vraag, hoe omvangrijk en hoe intiem de omgang tussen beide groepen was. Naar alle waarschijnlijkheid heeft zich in de ‘dolle en dwaze’ zomer van 1945 een weliswaar kortstondige, maar voor Nederlandse begrippen ongekende explosie van buitenechtelijk seksueel verkeer voltrokken.
Met harde cijfers kan die uitspraak niet gestaafd worden. Bekend is weliswaar dat in 1946 het aantal onwettige geboorten opvallend hoog was. In dat jaar werden er meer dan 7000 geregistreerd, hetgeen ongeveer driemaal zo hoog was als het aantal in het laatste vóóroorlogse jaar. Het is daarbij van belang vast te stellen dat in 1946 het aantal wettige geboorten omstreeks 277000 was: veruit het hoogste aantal in de geschiedenis van Nederland en ongeveer 100000 méér dan in 1940.Ga naar eindnoot12. Maar de vraag blijft open, hoeveel ervan - hetzij onwettig, hetzij geëcht door een Nederlander - een Canadese vader hadden. Voor zover men de pers uit de tijd mag geloven, gold dat zeker voor een groot deel van die geboortegolf. Deze veronderstelling leidde in de kranten en weekbladen tot een ‘morele paniek’. Het gevolg was een omvangrijke, moraliserende perscampagne die vooral was gericht aan het adres van de Nederlandse vrouwen.
2. Jegens de Canadezen: van verdraagzaamheid tot jaloezie
De eerste reacties in de pers op de situatie in de uitgaanscentra waren opvallend vriendelijk
van toon. In meerderheid namen de kranten en weekbladen een liberale houding aan tegenover het amoureuze gedrag van de Canadezen. Minzaam constateerde De Groene Amsterdammer bijvoorbeeld: ‘Het aantal hunner, dat, met in de eene hand een sonnettenbundel en in de andere een droog kaakje, met wijd open oogen langs de grachten loopt te droomen, is bijzonder gering.’Ga naar eindnoot13. Sommige bladen spanden zich in, hun lezers ervan te overtuigen, dat de bevrijders recht hadden op seksueel verkeer met Nederlandse vrouwen, als gold het hier oorlogsbuit. Het weekblad De Ochtendpost deed dat, door met instemming een Canadees aan het woord te laten: ‘Lang van huis en nooit eens een vrouw die lief en goed voor je is. Wat snappen jullie er eigenlijk van als je maanden in de vuiligheid en de drek hebt liggen woelen en je alleen nog maar naar een kogel verlangde, die je uit de ellende zou kunnen halen. Als je dan plotseling door een wonder je vuile lompen kan verwisselen voor behoorlijke kleeding en je bevindt je in een kamer waar een bed staat met lakens, echte witte frisch ruikende lakens. Als er dan nog een vrouw is, een lieve vrouw, die je alles en alles doet vergeten in een zalige roes van innig samenzijn. Ach, dan denk je niet en je bent niet voorzichtig, maar je laat je gaan in een bandelooze vaart en... en je leeft weer.’Ga naar eindnoot14.
Maar in andere zaken gaf de pers blijk van toenemende irritatie tegenover de bevrijders. Dat gold allereerst hun aandeel in de zwarte handel. Vóór de geldzuivering, die op 26 september 1945 werd uitgevoerd, fungeerden de Canadese sigaretten - waarvan het merk ‘Sweet Caporal’ het meest in trek was - als de belangrijkste reserve-valuta. Op de zwarte markt bestond een groot verschil tussen de inkoop- en verkoopprijs van deze sigaretten: één gulden tegenover vijf gulden per stuk. Ondanks strenge verbodsbepalingen nam de meerderheid van de militairen aan de zwarte handel deel. De verleiding was dan ook groot: een soldaat kon zich door zijn familie vanuit Canada 1000 sigaretten laten opsturen voor de prijs van drie dollar en ontving daarvoor van de Nederlandse zwart-handelaar duizend gulden.Ga naar eindnoot15.
De Canadezen wekten ook ergernis, doordat zij in de uitgaanscentra vrijwel alle recreatiemogelijkheden monopoliseerden. De omstandigheid dat de meeste zwembaden, bioscopen en restaurants uitsluitend toegankelijk waren voor henzelf en hun vrouwelijke partners, veroorzaakte onvermijdelijk conflicten met de plaatselijke bevolking. De ontevredenheid hierover ging vaak gepaard met klachten over openlijke dronkenschap, agressiviteit op straat en woest rijgedrag.
Vanaf halverwege augustus verschenen er in de pers geregeld negatieve, zelfs vijandige uitspraken aan het adres van de Canadezen. Het parochieblad van het aartsbisdom Utrecht schreef bij voorbeeld op 11 augustus: ‘Ondanks al onze, werkelijk innige dankbaarheid zijn de Canadezen bezig sympathie van een groot deel van onze bevolking te verspelen. En dat komt, doordat men doet alsof een uniform van een doodgewone kerel een superieur wezen maakt. En we zijn werkelijk niet zò Duits, dat we dat slikken.’Ga naar eindnoot16.
In de loop van september zette deze tendens door en verbreidde zich in de pers de opvatting dat de Canadezen zo snel mogelijk moesten opstappen. Sommige bladen zetten daarbij de dubbele moraal overboord en gingen het seksuele gedrag van de militairen veroordelen. De Amsterdamse editie van het Vrije Volk verklaarde bij voorbeeld op 19 september: ‘De wrange werkelijkheid is dat een groot deel der Nederlandse meisjes is ingeschakeld bij de voorziening in de geslachtsbehoeften der militairen.’ Aan deze ‘beschamende en vernederende toestand’ kon, volgens de sdap-krant, maar op één manier een eind worden gemaakt: de onmiddellijke opheffing van de ‘leave centres’.
De gemoederen raakten extra verhit, doordat enkele bladen met ophef het bericht gingen verspreiden dat de Canadezen een bijzondere voorkeur hadden voor ‘die meisjes, die aanvankelijk wegens haar contact met Duitsche soldaten waren gearresteerd’.Ga naar eindnoot17. Bij dat bericht
verkondigde het Utrechtse parochieblad als zijn mening, dat het er niet om zou treuren, ‘[...] als op een goede dag de Nederlandse jongens de kwint springt en die kinderen kaal knippen’.Ga naar eindnoot18.
Plaatselijk escaleerden de spanningen tot grootscheepse vechtpartijen tussen Nederlandse mannen en Canadezen. De ernstigste vond plaats in de Utrechtse binnenstad in de nacht van 16 september. Van Canadese kant waren hierbij circa 200 militairen betrokken. Door de Canadezen werd gebruik gemaakt van vuurwapens en van beide kanten werden messen getrokken en met straatstenen gegooid. Aanleiding tot deze rel - waarbij geen doden vielen, wel enkele gewonden - waren de pogingen van Nederlandse mannen om enkele vrouwen die met Canadezen optrokken kaal te knippen. Door de militaire politie werden de volgende dag zoveel mogelijk Canadezen uit Utrecht weggevoerd.Ga naar eindnoot19.
Onder druk van deze incidenten werd het tempo van inscheping naar het thuisland flink opgevoerd. Bovendien belegde de Canadese opperbevelhebber, luitenant generaal G.C. Simonds, op 10 oktober een persconferentie in Amsterdam. De twintig aanwezige journalisten riep hij daar ter verantwoording voor de ‘schunnige aanvallen’ - ‘scurrilous attacks’ - op het Canadese leger in sommige Nederlandse bladen. De generaal wees hen erop, dat de Nederlanders meer dankbaarheid moesten tonen. Toen Canada in 1939 Duitsland de oorlog verklaarde, was het land immers niet direct bedreigd geweest: ‘The Canadian people therefore went to war for purely principal reasons.’Ga naar eindnoot20.
Om die reden betreurde Simonds het, enkele artikelen onder ogen te hebben gekregen waarin de Canadezen verantwoordelijk werden gesteld voor bepaalde misstanden in de ‘leave centres’ en werden beschuldigd van immoraliteit. Hij bracht daar tegenin dat de discipline en het moreel van zijn leger minstens zo goed waren als die van de legers van welke nationaliteit dan ook. Hij kon dat, volgens zijn zeggen, weten, omdat hij in Engeland vier jaar lang geallieerde troepen van diverse nationaliteiten had gecommandeerd. De generaal waarschuwde, dat de toekomstige betrekkingen tussen Nederland en Canada schade zouden lijden wanneer men zou doorgaan met het publiceren van unfaire en onware verwijten. Waarom, vroeg hij zich af, kon de seksuele problematiek niet behandeld worden op een manier die de Canadezen niet zou grieven?Ga naar eindnoot21.
De aanwezige journalisten stelden Simonds in hun repliek gerust. Zij wezen hem erop, dat de meerderheid van de Nederlandse bladen zich hadden geconcentreerd op het gedrag van de Nederlandse vrouwen en meisjes: ‘The idea was by no means to insult our military guests, who have been given such a cordial welcome, but to draw the attention of our women and girls to the danger they were in.’Ga naar eindnoot22. Na deze ontmoeting verstomden alle klachten en verwijten in de pers. De oorzaak ervan verdween bovendien in hoog tempo met de repatriëring van de militairen. Eind oktober begon de restitutie van de door de Canadezen bezette gebouwen en in december werden de ‘leave centres’ definitief gesloten.
3. Jegens de vrouwen: bezorgdheid en minachting
Tegenover de vrouwen en meisjes betoonde de pers zich minder inschikkelijk. Vanaf het begin sprak zij haar principiële afkeuring erover uit dat ‘meisjes-uit-alle kringen’ zich leenden tot geslachtsverkeer met de militairen. Tot begin augustus was de toon van de pers overigens gematigd. De moraliseringen beperkten zich tot uitspraken over de eer en zuiverheid van de vrouw en het ideaal van een gelukkig gezin en een gezond volk. De situatie in de ‘leavecentres’ werd in deze beginfase vrijwel uitsluitend voorgesteld als een pedagogisch probleem: een ontsporing van de Nederlandse meisjes. Deze kwestie moest in de eerste plaats opgelost worden binnen het gezin. De moraliseringen eindigden in deze beginfase dan ook met een
vriendelijk beroep op de ouders hun dochters in het gareel te houden. Het weekblad Ons Vrije Nederland maande bijvoorbeeld begin juni: ‘Wij van onze kant willen op deze plaats een beroep doen op de goedwillendheid en het gezonde verstand van onze meisjes en vooral hun ouders aansporen dit probleem niet te licht te zien en ervoor te waken, dat de omgang van hun kinderen met de buitenlandsche militairen sportief en open blijft en geen persoonlijk en gesepareerd karakter gaat dragen.’Ga naar eindnoot23.
Maar vanaf begin augustus werd de toon van de pers opvallend scherp en vaak vijandig. De aanleiding hiertoe werd gevormd door een verklaring van dr. H. Peeters, chef van de Amsterdamse ggd, in een interview dat werd afgedrukt in het Vrije Volk van 20 juli: naar zijn zeggen hadden de geslachtsziekten zich sinds het begin van de oorlog aanzienlijk uitgebreid. Vrijwel alle bladen namen deze constatering over en versterkten het effect ervan, door in de volgende termen cijfers op te voeren: ‘Er zijn meer dan 2000 meisjes in behandeling en waarschijnlijk loopen er meer dan 10000 rond die nog niet weten, dat ze met een kwaadaardige infectieziekte besmet zijn, waarmee ze niet alleen zichzelf, maar ook anderen doodongelukkig kunnen maken.’Ga naar eindnoot24.
Deze gegevens waren niet uit de lucht gegrepen. Uit het beschikbare statistische materiaal blijkt inderdaad dat het aantal patiënten met syfilis en gonorroea tijdens de oorlog vertienvoudigd was en in het eerste jaar na de bevrijding nog eens een extra stijging doormaakte.Ga naar eindnoot25. Maar hiermee is niet verklaard waarom deze cijfers juist op dat tijdstip onder het publiek verspreid moesten worden.
De angst voor verspreiding van geslachtsziekten bracht in de loop van de maand augustus een stroom van verontwaardigde beschouwingen teweeg over de situatie in de uitgaanscentra. Bij deze ‘morele paniek’ liepen de bladen die direct of indirect gelieerd waren aan de sdap en aan de Nederlandse Volks Beweging - ‘de doorbraak’ - voorop. Het Vrije Volk nam het voortouw, door zijn kolommen open te stellen voor de al genoemde ggd-chef Peeters en voor de chef van de Amsterdamse zedenpolitie, J. Fremery Kalff. Ook Je Maintiendrai en Vrij Nederland maakten opgang met toonaangevende beschouwingen, met name van de hand van de vooraanstaande Amsterdamse psychiater dr. J.H. van der Hoop en van de pacifistischsocialistische predikant J.J. Buskes jr.
Uitgangspunt van hun beschouwingen was de redenering dat van soldaten in oorlogstijd geen andere houding verwacht kon worden. Vrouwen die, hiermee geconfronteerd, geen verantwoordelijkheid wensten te dragen, werden daarentegen gebrandmerkt als ‘vlinders’, ‘pick-ups’, ‘kippen die van plezier kakelen bij elke veer die hun wordt uitgetrokken’ en ‘een meisjesschaar, die zich als vrouwen van lichte zeden gedraagt en het gemakkelijker vindt te leven van Canadeesche chocoladereepen en van Canadeesche sigaretten, die in den zwarte handel worden verzwendeld, dan van de inkomsten eener eerbare levenstaak.’Ga naar eindnoot26.
De beschuldiging van prostitutie werd grondig uitgewerkt in Je Maintiendrai door Van der Hoop. Hij betoogde dat de Canadezen-vriendinnen in de volgende opzichten overeenkomsten vertoonden met publieke vrouwen: ‘Ook zij zijn erop uit aardige mannen te vangen en te bekoren voor een paar dagen, waarna dan weer een ander hun plaats inneemt, ook zij gaan een gemakkelijk leventje leiden, worden arbeidsschuw en zijn alleen maar op pretjes uit. Ook zij worden steeds minder geschikt voor een geordend leven en voor het huwelijk.’Ga naar eindnoot27.
Doordat de vrouwen niet eenvoudigweg geld voor de liefde ontvingen, maar sigaretten, sterke drank en chocola, leken de contacten eerder vriendschappelijk dan zakelijk. Maar Van der Hoop beschouwde dat als schone schijn: ‘Men vergeet daarbij dat het geld zijn waarde als betaalmiddel gedeeltelijk heeft ingeboet en door voedings- en genotmiddelen ten dele opzij is geschoven. Eerst waren het boter en tarwe, thans zijn het vooral cigaretten, die soms meer waarde hebben dan geld. Een pakje
cigaretten brengt “zwart” tussen de f 25, - en f 30, - op. Volgens een mededeling van de Middernachtzending hebben sommige prostituées kort na onze bevrijding aan cigaretten 6 à f 700 per week “verdiend”. De vriendinnetjes der Canadezen zijn met minder tevreden, maar zij kunnen aldus toch gemakkelijk over zoveel geld beschikken dat zij niet behoeven te werken.’Ga naar eindnoot28.
Op grond van deze argumentatie propageerde Van der Hoop de ‘publieke ontmaskering van deze camouflage der prostitutie’. Wanneer immers in de publieke opinie het gedrag van de meisjes openlijk gebrandmerkt zou worden als ontucht, dan zouden zij ertoe gebracht kunnen worden om het maken van een goede indruk tegenover hun eigen milieu te prefereren boven de gunsten van de militairen.
Wat de kwestie van de verspreiding van geslachtsziekten betreft betoogden zowel Peeters als Fremery Kalff, dat hier sprake was van een Duitse ‘erfenis’, omdat de geslachtsziekten zich in eerste instantie tijdens de oorlog hadden verbreid. Dat impliceerde dat de haard van de besmetting niet zozeer te vinden was onder de Canadezen, maar veeleer onder de ‘moffenmeisjes’. Volgens Fremery Kalff deed zich dikwijls de ‘schrijnende omstandigheid’ voor dat ‘de geallieerde vrienden’ juist van die meisjes ‘de dupe’ werden.Ga naar eindnoot29.
Een explosieve toename van gelegenheidsprostitutie en besmettingsgevaar via de ‘moffenmeiden’: dat waren dus de twee kwaden die de ‘leave centres’ tot een acuut probleem maakten. Bij het aandragen van oplossingen beperkten de moralisten zich er niet meer toe - zoals zij vóór begin augustus hadden gedaan - een beroep te doen op het morele gezag van de ouders. Hun bezorgdheid voor de verspreiding van geslachtsziekten deed hen, in plaats daarvan, de noodzaak aanprijzen van een streng optreden van de politie ten aanzien van de Canadezen-vriendinnen. Fremery Kalff was, als verantwoordelijk politiefunctionaris in het grootste ‘leave centre’, direct na het verschijnen van de eerste berichten over het gevaar van ‘vd’ aan de slag gegaan. In het Vrije Volk van 3 augustus deelde hij mee dat de Amsterdamse zedenpolitie in samenwerking met de Canadese marechaussee, die hiertoe een speciaal ‘Morality Squad’ had opgericht, enkele malen per week nauwgezette controles hield op stille terreinen, in plantsoenen en geparkeerde auto's, cafés, hotels en nachtclubs.
Meisjes beneden eenentwintig jaar die in hotels of nachtclubs werden aangetroffen in gezelschap van Canadezen, bracht de politie op. De eigenaar van het etablissement kreeg daarbij een waarschuwing en bij herhaling werd het bedrijf gesloten. Op grond van een verordening van het Militair Gezag - de Verordening Jeugdbescherming - werden bovendien de meisjes beneden achttien jaar die zich na elf uur 's avonds op straat bevonden, opgepakt. Eerst kregen de gearresteerde meisjes een onderzoek bij de ggd op geslachtsziekten. Vervolgens werden zij op het politiebureau verhoord door inspectrices van de zedenpolitie, die hen een formulier lieten invullen dat onder meer de volgende vragen bevatte:
a. | ‘Eerder omgang gehad met Duitsche militairen?’ |
b. | ‘Hoe lang kennis aan dezen Canadees?’ |
c. | ‘Waar nu met hem aangetroffen?’ |
d. | ‘Geslachtsgemeenschap gehad met dezen Canadees?’ |
e. | ‘Handtastelijkheden toegelaten?’ |
f. | ‘Werd een preservatief gebruikt?’ |
g. | ‘Eenige vergoeding daarvoor gehad?’Ga naar eindnoot30. |
Na het verhoor kregen de meisjes van de inspectrices een ernstige waarschuwing voor de gevaren waaraan zij zich blootstelden. De volgende dag konden zij vertrekken, mits zij werden afgehaald door hun ouders. Die werden dan ingelicht over hun gedrag.
Deze politiële opsporingsacties, die werden uitgevoerd met behulp van Canadese auto's, waren kennelijk zo grondig, dat zij spoedig resultaat opleverden. Eind augustus wist het Vrije Volk over het gezamenlijk optreden van ‘Morality Squad’ en zedenpolitie in Amsterdam al te melden: ‘Het aantal meisjes dat uit
ongewenste gelegenheden wordt gehaald, wordt zienderogen minder.’Ga naar eindnoot31. In de daaropvolgende weken bevestigden de Amsterdamse en landelijke pers een voortdurende vermindering van het aantal gevallen, waarin minderjarige vrouwen werden aangetroffen in ‘gevaarlijke situaties’.
4. Een radicale visie op de vrouwelijke seksualiteit
Te midden van alle tumult deed een klein aantal bladen een geluid horen dat dwars inging tegen de heersende opvattingen over zedelijkheid. Deze bladen, die hetzij van socialistische, hetzij van neo-Malthusiaanse signatuur waren, distantieerden zich van de dubbele moraal en uitten zich positief over het gedrag van vrouwen en meisjes. De voortrekkersrol bij deze radicale stellingname werd gespeeld door het linksradicale weekblad De Vlam. Onder de titels ‘De liefde op drift’ en ‘The struggle for love’ publiceerde de hoofdredacteur van dat blad, de Amsterdamse vrouwenarts en neuroloog Wim Storm, op respectievelijk 4 en 25 augustus twee hoofdartikelen. Storm was als hoofdbestuurder van de in 1940 opgeheven Nieuw-Malthusiaanse Bond in de zomer van 1945 betrokken bij de voorbereidingen tot oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming, waarvan hij tot 1953 voorzitter zou zijn. De oprichters van de nvsh waren destijds op het gebied van de huwelijksmoraal opmerkelijk vooruitstrevende idealen toegedaan, zoals: vrijmaking van het gezinsverband, bestrijding van ‘de op het bezits-instinct gegrondveste jalouzie’, erkenning van het recht van de vrouw ‘op een eigen leven, op de eigen vrucht en eigen geluk’ en erkenning van het recht van ongehuwden op ‘een bevredigend geslachtsleven’.Ga naar eindnoot32.
Met leedvermaak constateerde Storm in De Vlam dat de vriendinnen van de Canadezen zich niets aantrokken van alle paniek: ‘En toch blijven de meisjes in massa naar de leafcentres [sic] stromen en leren er in khaki-armen een nieuwe taal, de jitterbugGa naar eindnoot33. en de liefde kennen. Stralend van geluk zwieren zij door stad en land en voelen er zich totaal niet schuldig aan, dat het ganse pedagogendom van Holland versteld te kijken staat!’
Volgens Storm hadden de vrouwen groot gelijk. De beschuldigingen die zij ervoor moesten incasseren, typeerde hij als smaad en laster: ‘Het is de meest grove belediging van de Nederlandse vrouwen, wanneer een zich personalistisch-socialistisch noemend blad durft te schrijven, dat zij zich voor een stuk chocola, een paar cigaretten of een slok drank prostitueren.’ Evenmin waren de vrouwen zo onnozel dat zij niet zouden begrijpen, waar de Canadezen op afstevenden. Zijzelf hadden immers dezelfde behoefte aan seksueel contact: ‘Al deze vrouwen weten wat zij willen en willen wat zij doen. Zij verkopen zich niet, doch geven zich omdat zij er naar verlangen zich te geven. Zij weten waar het “de Canadeezen” om gaat na een eventueel gezellig samenzijn in bioscoop of huiskamer - daar gaat het hún namelijk óók om.’
In de visie van Storm had de afgelopen oorlog de traditionele moraal inzake huwelijkspraktijk en geslachtsleven doen wankelen: de rijpere jeugd weigerde nog langer te leven zoals de zedelijke conventies dat eisten. Dat impliceerde een doorbreking van de ‘ongelijke zedecodex voor man en vrouw’ en van de ‘onmogelijkheid van een werkelijke emancipatie van deze laatste’. Naar zijn mening beschikten jonge vrouwen over ‘een even duidelijke sexualiteit als de mannen’: ‘Zij hebben zichzelf ontdekt, hoe zij geschapen zijn voor geluk en voor liefde, en zij brengen deze mogelijkheden tot vervulling.’Ga naar eindnoot34.
In de Overijsselse editie van Het Parool van 8 september leverde de psycholoog George G. Lampe in het artikel ‘Jeugd zoekt liefde’ een ondersteuning van Storms betoog. Lampe stelde voorop dat seksualiteit een drift was die diep in het menselijk organisme verankerd lag en zich onweerstaanbaar een uitweg zocht. Op grond van deze ‘drukpan’-theorie bepleitte hij
het ‘natuurlijk recht’ van de jeugd op een ongestoord seksueel leven: ‘De moderne zielkunde heeft op overtuigende wijze aangetoond, dat uit de onbevredigdheid van het geslachtsleven de ernstigste nerveuze storingen voortvloeien, zoals hysterie, kwellende angsttoestanden en abnormale instellingen tot de bevrediging van de geslachtelijke behoeften. Buitendien worden personen, die hieronder lijden, bewust of onbewust door hun onderdrukte sexualiteit zoo bezig gehouden, dat hun normale arbeidsprestaties er geweldig onder lijden en ze den dag doorbrengen in onvruchtbaar gedroom.’
Vooral de vrouwelijke jeugd had, volgens Lampe, in dat opzicht in het vóóroorlogse Nederland te lijden gehad onder een frustrerende opvoeding. Dat de oorlog hierin verandering had gebracht, beschouwde hij niet zozeer als een teken van zedelijke verwildering van de meisjes, maar juist als een verheugende ontwikkeling: ‘Het is, vooral van de meisjes, een teeken van grooteren levensdurf, wanneer ze zich op dit gebied een recht trachten te veroveren, dat haar in evenredigheid met haar natuurlijke, lichamelijke en geestelijke ontwikkelingsphase nooit ontzegd had mogen worden.’
Zowel Lampe als Storm waren de mening toegedaan dat uitbreiding van geslachtsziekten en stijging van het aantal onwettige geboorten een maatschappelijk gevaar vormden. Maar beide auteurs vonden ook dat men de vrouwen hiervan niet de schuld mocht geven. Zij wezen er in dit verband op dat de vrouwen niet in het bezit waren van voorbehoedmiddelen, terwijl de militairen daar vrijelijk over konden beschikken. Ook waren de vrouwen wat de medische zorg betreft in het nadeel in vergelijking met de Canadezen: ‘De militairen zijn uitgerust met een klein medicijndoosje tegen eventuele besmetting - het is een dringende eis, dat ook voor de vrouwen dergelijke middelen beschikbaar worden gesteld. Voor de militairen zijn overal bureaux voor onderzoek en eerste behandeling ingericht - hetzelfde moet op de meest gepaste wijze, maar met de grootste spoed, ook voor hun vrouwelijke partners worden georganiseerd.’Ga naar eindnoot35.
Volgens alle radicale auteurs was dit gebrek aan hygiënische en medische faciliteiten voor vrouwen en meisjes de enige werkelijk dringende kwestie in de ‘leave centres’. Eensgezind waren zij van oordeel dat aan de meisjes onmiddellijk en ruimschoots voorbehoedmiddelen verschaft moesten worden en dat hun bovendien een goede seksuele voorlichting gegeven moest worden. Ook propageerden zij de instelling van medische consultatiebureaus, ‘waar jonge ervaren vrouwen deze meisjes te woord staan, waar onmiddellijk gelegenheid is voor medisch onderzoek, waar zij alle inlichtingen krijgen omtrent symptomen en behandeling der geslachtsziekten.’Ga naar eindnoot36.
Met deze stellingname begaven de radicale auteurs zich op glad ijs. Volgens het Wetboek van Strafrecht was het propageren en verkopen van voorbehoedmiddelen destijds immers verboden. Bovendien hadden ook de linkse bladen rekening te houden met sterke terughoudendheid in deze vraagstukken bij hun lezerspubliek. De plaatsing van het artikel van Lampe kostte de Overijsselse editie van Het Parool bij voorbeeld circa 7000 abonnees.Ga naar eindnoot37. De landelijke leiding van Het Parool reageerde hierop geschokt, door direct de verantwoordelijke redacteur te ontslaan en de volgende verklaring te plaatsen in de Amsterdamse editie: ‘De redacteur van de Deventer editie van “Het Parool” heeft een ernstige misslag begaan. Hij heeft omtrent het netelige probleem van de omgang van Hollandse vrouwen en meisjes met geallieerde militairen een mening verkondigd, welke in flagrante strijd is met de opvattingen van de leidende figuren van “Het Parool” en van onze medewerkers in het algemeen. Wij zien namelijk als een belangrijk deel van onze taak, de opvoeding van ons volk tot hogere zedelijke normen en willen dan ook alleen dit tot uitgangspunt nemen wanneer wij ons teweer stellen tegen de verwildering, welke zich manifesteert in de zo diep betreurenswaardige, veelvuldige excessen in de hier aangesneden kwestie.’Ga naar eindnoot38.
Met deze verklaring was de zaak voor Het Parool gesloten. Het blad bood geen ruimte meer voor inhoudelijke bestrijding van het gewraakte artikel. Ook de meeste andere bladen gaven er de voorkeur aan totaal geen aandacht te besteden aan de hachelijke uitlatingen van Storm en Lampe. Inhoudelijke reacties verschenen er alleen in de bladen die gelieerd waren aan de sdap en aan de nvb, met name in het sdap-kaderblad Paraat, Je Maintiendrai en Vrij Nederland.
Als uitgangspunt hadden zij de stelregel dat het huwelijk een verbintenis was ‘voor éénmaal en voor het gehele leven’ en dat geslachtsgemeenschap uitsluitend binnen het huwelijk paste. Wanneer vrouwen en meisjes buiten het huwelijksverband seksuele contacten aangingen, liepen zij in zedelijk opzicht het gevaar voorgoed te ontaarden, want - zo redeneerden de moralisten - ‘de eenmaal opgewekte begeerte komt naar algemeene ervaring niet spoedig tot rust en wordt soms zelfs tot een obsessie.’Ga naar eindnoot39.
In Je maintiendrai attaqueerde Wim Thomassen - prominent voorvechter van de ‘doorbraak’-beweging - Storm met de beschuldiging dat hij de ‘verloedering’ van de vrouwelijke seksualiteit niet alleen vergoelijkte, maar bovendien openlijk stimuleerde via het propageren van voorbehoedmiddelen en voorlichting.Ga naar eindnoot40. Ook dominee Buskes wees in Vrij Nederland het aanbevelen van zogenaamde ‘technische middelen’ scherp af: ‘Het staat voor mij vast dat dit voor 100% mis is. Natuurlijk, wanneer wij de zaak zo aanpakken, komen er geen Canadeesjes en wordt de ellende der geslachtsziekten misschien tot een minimum beperkt. Maar dan zullen de Canadezen en onze meisjes ook hun gang gaan. Een onnozele naïeveling is ieder, die meent, dat wij dan niet naar de kelder gaan. Dan krijgen we door de wol geverfde en in handigheidjes doorgefourneerde meisjes, zonder geslachtsziekten, maar die het leven alleen hebben leren zien onder het gezichtspunt van utiliteit en genot, die uitsluitend leerden leven naar de kant van de minste weerstand. En die zullen ons volk moeten bouwen, onze gezinnen moeten vormen en onze kinderen groot moeten brengen?’Ga naar eindnoot41.
5. Wederzijdse overdrijving
Bij het laatste afscheid van de Canadezen merkte het Vrije Volk, het blad dat in de moraliserende perscampagne het meest voorop had gelopen, begin 1946 smalend op: ‘Wat hebben brave burgers zich druk gemaakt om de eerbaarheid van de Nederlandse vrouw.’Ga naar eindnoot42. Die opmerking trof in de roos: de opwinding over de ‘leave centres’ was inderdaad zowel vluchtig als opgeblazen. In het debat tussen de moralisten en de radicalen zijn daarbij van beide kanten overdreven en eenzijdige argumenten aangevoerd.
De moralisten betoogden dat de vrouwen en meisjes niet werkelijk gëinteresseerd waren in de Canadezen zélf, maar alleen in het materiële voordeel dat er bij hen te halen was. De Canadezen-vriendinnen hadden zich dus weliswaar losgemaakt van de heersende fatsoenscode, maar daar geen nieuw waardenpatroon voor in de plaats gesteld: zij waren vervallen tot de immoraliteit van de prostitutie.
Natuurlijk waren er aan de omgang met een Canadees allerlei materiële voordelen verbonden. Maar het sprak niet vanzelf dat de vrouwen daar uitsluitend op af kwamen. De overdrijving van deze redenering lag niet alleen in haar criminaliserende karakter, maar ook in haar theoretische ontkenning dat de vrouwen en meisjes handelden op basis van seksuele emoties.
Typerend voor die veronderstelling was bijvoorbeeld de uitspraak die Van der Hoop tijdens de perscampagne deed: ‘Het begin van de afdwalingen ontstaat bij meisjes gewoonlijk uit een drang naar vermaak, mooie kleren, het maken van een gunstige indruk, vrijheid in de wereld van verleidingen en mogelijkheden. De gevallen, die ik bestudeerd heb (ongeveer 3000), tonen aan, dat het sexuele verlangen geen belangrijke rol speelt, want de meisjes zijn meestal begonnen te verwilderen vóór de
sexuele verlangens waren ontwikkeld en hun toevallige sexuele verhoudingen wekken gewoonlijk het sexuele gevoel niet op. Haar sexe wordt gebruikt als een middel om andere wensen te bevredigen.’Ga naar eindnoot43.
Hier tegenover verkondigden de radicalen juist de opvatting dat de vriendinnen van de Canadezen bewust opkwamen voor het recht van ongetrouwde vrouwen om zelfstandig om te gaan met hun seksuele emoties en om vrij te zijn in het aangaan van seksuele contacten. Dat betoog was gebaseerd op de overweging dat de maatschappelijke positie van vrouwen in het laatste oorlogsjaar ingrijpend was gewijzigd. Oorzaak hiervan was de omstandigheid dat bijna alle mannen beneden de leeftijd van veertig jaar waren uitgeschakeld: zij waren hetzij in Duitsland tewerkgesteld, hetzij ondergedoken uit vrees dat zij naar Duitsland zouden worden afgevoerd. De vrouwen hadden hierdoor de rol gekregen van kostwinster en voedseljaagster. Op hen rustte de taak, het gezin te onderhouden en, zo mogelijk, bij elkaar te houden. Vrouwen namen bovendien het zware werk over en in de illegaliteit waren zij steeds degenen die op pad waren.Ga naar eindnoot44.
Er was dus aanleiding om te veronderstellen dat veel vrouwen - óók jonge ongetrouwde vrouwen - in menig opzicht bewuster en zelfstandiger waren gaan optreden. De Amsterdamse psychiater-seksuoloog Coen van Emde Boas - een invloedrijke voorvechter van het radicale standpunt - plaatste bij voorbeeld in een aantal lezingen die hij in de zomer van 1945 voor diverse particuliere organisaties hield,Ga naar eindnoot45. het ‘Canadezen-probleem’ met nadruk in die context: ‘Het is duidelijk dat hieraan ook economische en politieke oorzaken ten grondslag liggen. De gevolgen van de vorige oorlog hebben zich hier slechts indirect doen gelden, maar in deze oorlog hebben wij ze óók in sexueel opzicht ondervonden. De vrouw is thans gelijkwaardig aan de man geworden en wenscht - volkomen terecht - van deze positie geen afstand te doen. Zij mag zich ook niet meer laten terugdringen in haar toestand van hulpeloos aanhangsel van den man. Dit heeft natuurlijk op geestelijk en sexueel gebied verregaande consequenties. De vrouw eischt haar rechten op, de ongehuwde, zoowel als de gehuwde. Zij néémt het niet meer!’Ga naar eindnoot46.
Deze uitspraak bevatte veel waars. Maar de overdrijving in de radicale visie lag in de vanzelfsprekendheid waarmee de veranderingen in positie en gedrag van vrouwen werd dóórgetrokken naar het gebied van de seksualiteit. Bij dit automatisme was hun blikveld gevangen in de grenzen van een theoretisch model, waarin seksualiteit werd opgevat als een heteroseksuele drift, een natuurlijke kracht die onweerstaanbaar een uitweg zocht.Ga naar eindnoot47.
De meeste Nederlandse vrouwen waren in dat opzicht vermoedelijk aanzienlijk minder tegendraads en vrijgevochten dan het gedrag dat de radicalen hun in de schoenen schoven. Zij waren weliswaar in groten getale bereid om het taboe op het buitenechtelijk geslachtsverkeer te doorbreken, maar deden dit steevast met één vaste partnerGa naar eindnoot48. en bij voorkeur met het doel voor ogen, een echtgenoot te verwerven. Motieven die hun parten speelden in het toegeven aan de drang van de Canadezen waren niet alleen materialistisch - hun behoefte uit de drukkende sleur van de zojuist doorstane hongerwinter te stappen -, maar waarschijnlijk vooral ook romantisch van aard: zij lieten zich verleiden door het perspectief een aantrekkelijk huwelijksleven in een welvarend land te kunnen beginnen.
Bovendien moet bedacht worden dat de Canadezen van hun kant, vanuit het soldateske gedragspatroon, pressie op vrouwen hebben uitgeoefend om met hen naar bed te gaan. Daar het hun streng verboden was de rosse buurt te bezoeken, zullen velen zich opdringerig hebben gedragen. Daarbij zullen zij zowel materiële voordelen, als ook hun rol asl oorlogsheld en ontheemde verlofganger als zachtaardige chantagemiddelen hebben uitgespeeld. De door de radicalen veronderstelde vrijwilligheid en zelfstandigheid van de Canadezen-vriendinnen moet vanuit die optiek genuanceerd worden.Ga naar eindnoot49.
6. De wederopbouwmoraal
Over het vermeende wilde gedrag van de vrouwen en meisjes wil ik de volgende veronderstellingen opperen:
- | van gelegenheidsprostitutie was in het algemeen geen sprake; |
- | evenmin van een bewust doorbreken van de morele codes op het gebied van seksualiteit, huwelijk en gezin; |
- | het beschreven verschijnsel duurde niet langer dan de periode juli-september 1945. |
Wat was, achteraf gezien, dan toch de strekking van al die drukte? Een zinnig antwoord op die vraag kan naar mijn mening alleen gegeven worden, wanneer men het debat over de situatie in de ‘leave-centres’ in verband brengt met de andere kwesties van zedenverwildering waarover in het eerste jaar na de bevrijding perscampagnes werden gevoerd.
Daarbij valt allereerst op dat bij al deze campagnes de bladen die direct of indirect verbonden waren met de Nederlandse Volks Beweging en de sdap - de twee organisaties die de centrale inbreng hadden bij de oprichting van de PvdA in februari 1946 -, een sleutelrol vervulden.Ga naar eindnoot50. Deze bladen vormden de propagandistische spreekbuis van het ‘ethisch reveil’ van de na-oorlogse doorbraakbeweging, dat werd uitgedragen door gezaghebbende ‘personalistische’ socialisten zoals minister-president Schermerhorn, de socioloog Banning, de pedagoog Kohnstamm en de theoloog Hendrik Kraemer. Bij deze doorbraakmoralisten leefde de overtuiging, ‘dat het Nederlandse volk na de rampen van crises en oorlog behoefte heeft aan verdieping en versterking van de zedelijke grondslagen en dat een reconstructie van het politieke leven noodzakelijk is en door de wil tot geestelijke vernieuwing moet worden gestuwd.’Ga naar eindnoot51. Volgens dit inzicht moest men zich met hart en ziel inzetten voor de oplossing van ‘vraagstukken van de ontkerkelijkte, ontkerstende en verwilderde jeugd, de positie der arbeiders, de te verwachten vloedgolf van genotzucht en naturalisme, ontwrichting der gezinnen en talrijke andere verschijnselen van socialen en geestelijken aard.’Ga naar eindnoot52.
Vanuit die optiek vormde de situatie in de ‘leave centres’ een onlosmakelijk onderdeel van de algemene, morele decadentie. Allereerst legden de moralisten een direct verband tussen het gedrag van de Canadezen-vriendinnen en het alom geconstateerde verschijnsel van jeugdverwildering. Daarbij dachten zij vooral aan: rondhangen op straat, baldadigheid, het aandeel van de jeugd in de zwarte handel, de dansmanie, het bioscoopbezoek en het ‘exorbitante’ tabak- en alcoholverbruik. Als algemene oorzaken van deze verwildering noemde de pers: de ellende van de hongerwinter, de gezinsontwrichting, het gebrek aan jeugdwerk, het ontbreken van geregeld onderwijs en de confrontatie met de oorlog.Ga naar eindnoot53. Op zoek naar een oplossing van dit probleem wezen alle moraliserende beschouwingen in dezelfde richting. Eensgezind waren de moralisten de opvatting toegedaan dat het gezin de kern was van de samenleving. De wederopbouw van de maatschappij moest dan ook allereerst voltrokken worden via beveiliging en versteviging van de gezinsverhoudingen: gezinsherstel zou volksherstel brengen.
Ook de kwestie van ‘arbeidsschuwheid’ en ‘zwarte handel’ vormden een overeenkomstig onderdeel in het betoog van de ‘doorbraak’-moralisten. Hun politieke filosofie kwam in wezen neer op de constructie van een personalistische wederopbouwmoraal, die gebaseerd was op principes als tucht, ascese en vooral klassenharmonie. Velerlei vormen van politiek en sociaal verzet werden vanuit die optiek vertaald en onschadelijk gemaakt in termen van zedenverwildering. Typerend hiervoor waren de woorden die de ethicus Hendrik van Oyen - theologisch hoogleraar in Groningen - in het voorjaar van 1946 wijdde aan de massale werkstakingen, die destijds in het hele land voorkwamen: ‘Dezelfde zedelijke reacties [als omgang van vrouwen met Canadezen en jeugdverwildering], beheerscht door vitaal-instinctieve factoren vinden we in het moeizaam
opgang komen van het arbeidsproces, waarbij onophoudelijk de remmingen van stakingen een herstel van de volkseconomie ophouden; de conflicten in de loonpolitiek, waarin een instinctief groepsbewustzijn zich laat gelden, tenkoste van de dringende behoeften der gemeenschap, zijn kenmerkende symptomen van gemis aan gemeenschapsdienend inzicht.’Ga naar eindnoot54.
Bij de grote politieke conflicten die kort na de bevrijding werden uitgevochten - zoals de massale havenstakingen in het voorjaar van 1946 en de protesten tegen de eerste troepentransporten naar Nederlands-Indië in de herfst van dat jaar - zou blijken, dat deze door de doorbraak-moralisten geïnitieerde maatschappelijke en politieke mobilisatie voor de wederopbouw aan de stabiliteit van het bestel ruimschoots ten goede kwam. De politieke strekking van de verontwaardiging over de omgang met Canadezen lag dus in de omstandigheid, dat zij samen met de publieke verontrusting over jeugdverwildering, zwarte handel en arbeidsschuwheid een ‘magische vierhoek’ vormde van Morele Verontrusting, in het kader waarvan een centrale bijdrage geleverd kon worden aan het construeren van de naoorlogse wederopbouwconcensus: de buikriem aan en eendrachtig aan het werk.
- eindnoot*
- Mijn dank gaat uit naar de medewerkers van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie, naar P.A. Veldheer, dr. R. Roegholt, naar mijn collega's Siep Stuurman en Selma Sevenhuysen en naar mijn assistent Kees van Kersbergen. De belangrijkste reeds verschenen literatuur over het verblijf van de Canadezen in Nederland wordt gevormd door het artikel ‘More than Cigarettes, Sex and Chocolate: the Canadian army in the Netherlands 1944-1945’ van de hand van de Canadese historicus Michiel Horn, dat verscheen in: Journal of Canadian Studies, vol. 16, no.3/4, 1981. Horn geeft een betrouwbaar beeld dat hoofdzakelijk is gebaseerd op in Canada berustende militaire archieven. Een populaire, Nederlandstalige versie van zijn onderzoeksverslag verscheen in boekvorm: D. Kaufman/M. Horn, De Canadezen in Nederland 1944-1945, Laren, 1981. Methodisch onderscheidt mijn artikel zich van Horns studie doordat het zich concentreert op de situatie in de ‘leave centres’, terwijl Horn een algemener beeld schetst, en bovendien doordat het systematischer gebruik maakt van Nederlandstalige bronnen.
- eindnoot1.
- Amsterdamsch Dagblad, ‘Zijn wij zoo?’, 28 mei 1945.
- eindnoot2.
- P.A. Veldheer, ‘Daar komen de Canadezen...’. Arnhem 1982, p. 105; idem, Tussen ‘Truppenplatz’ en ‘Fliegerhorst’ 1940-1945 (Hoenderloo in de oorlog). Voorburg, z.d. (1983), p. 91.
- eindnoot3.
- Kaufman/Horn, De Canadezen, p. 119.
- eindnoot4.
- Horn, ‘More than cigarettes’, p. 160-170.
- eindnoot5.
- R. Roegholt, Amsterdam in de 20e eeuw ii. Utrecht-Antwerpen 1979, p. 28. Een lijst van de ‘Out of boundsareas’ in Amsterdam vindt men in het archief van Meta Kehrer, inspectrice van de Amsterdamse zedenpolitie (Gemeente Archief Amsterdam, part. archief nr. 384, map 132).
- eindnoot6.
- Vrij Nederland, ‘Amsterdam verlofcentrum’, 7 juli 1945.
- eindnoot7.
- Het Vrije Volk, 25 juli; The Liberator, 1 augustus.
- eindnoot8.
- Het Parool, 9 juli.
- eindnoot9.
- Het Vrije Volk, 25 juli.
- eindnoot10.
- F.S.V. Donnison, Civil affairs and military government North-West Europe 1944-1946. London 1961, p. 148.
- eindnoot11.
- M. Horn, ‘More than cigarettes’, p. 170.
- eindnoot12.
- Idem, p. 167.
- eindnoot13.
- De Groene Amsterdammer, 4 augustus.
- eindnoot14.
- De Ochtendpost, 14 juli. Dit weekblad maakte op mij de indruk, van ‘Telegraaf-achtige’ signatuur te zijn.
- eindnoot15.
- Horn, ‘More than cigarettes’, p. 163.
- eindnoot16.
- Omhoog (Utrechts katholiek parochieblad), 11 augustus.
- eindnoot17.
- Het Utrechtsch Katholiek Dagblad, 24 augustus.
- eindnoot18.
- Omhoog, 4 augustus. ‘De kwint springen’ betekent: erg boos worden.
- eindnoot19.
- De Waarheid - Utrecht, Het Vrije Volk - Utrecht en Het Utrechtsch Katholiek Dagblad van 17 september.
- eindnoot20.
- The Liberator, 17 oktober.
- eindnoot21.
- Nederlandse weergaven van Simonds' toespraak in: Trouw, 11 oktober; Ons Noorden, 17 oktober; Vernieuwing, 1 november.
- eindnoot22.
- The liberator, 17 oktober.
- eindnoot23.
- Ons Vrije Nederland, 2 juni.
- eindnoot24.
- Trouw, 17 augustus.
- eindnoot25.
- Cf.J.R. Prakken, Leerboek der geslachtsziekten, 1948; H. Bijkerk, Het vóórkomen van geslachtsziekten in Nederland, 1967.
- eindnoot26.
- Je Maintiendrai, 6 juli en Het Liberale Weekblad, 2 augustus.
- eindnoot27.
- Je Maintiendrai, 10 augustus.
- eindnoot28.
- Ibidem.
- eindnoot29.
- Het Kompas, 3de jrg., no. 21, z.d. (circa half oktober).
- eindnoot30.
- Archief Meta Kehrer (zie noot 5), map 132.
- eindnoot31.
- Het Vrije Volk, 18 augustus.
- eindnoot32.
- G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland, Nijmegen 1978, p. 305; J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland, Amsterdam 1979, p. 150.
- eindnoot33.
- De ‘jitterbug’ was een snelle foxtrot waarbij de paren los dansten.
- eindnoot34.
- Al deze uitspraken van Storm in: De Vlam, 4 augustus.
- eindnoot35.
- Storm in De Vlam, 25 augustus.
- eindnoot36.
- De Baanbreker, 25 augustus.
- eindnoot37.
- K. Groen, ‘Er heerst orde en rust...’, Nijmegen 1979, p. 193.
- eindnoot38.
- Het Parool, 29 september.
- eindnoot39.
- Fremery Kalff op een persconferentie, geciteerd in De Tijd van 11 augustus.
- eindnoot40.
- Je Maintiendrai, 14 september.
- eindnoot41.
- Vrij Nederland, 11 augustus.
- eindnoot42.
- Het Vrije Volk, 30 maart 1946.
- eindnoot43.
- Je Maintiendrai, 10 augustus.
- eindnoot44.
- Zie B. de Graaf/L. Marcus, Kinderwagens en korsetten, Amsterdam 1980; en M. Schwegman, Het stille verzet, Amsterdam 1980. Beide studies hebben onderzoek verricht naar de rol van vrouwen in het verzet.
- eindnoot45.
- In het privé-archief van C. van Emde Boas bevinden zich de typoscripten van acht lezingen van hem over het Canadezen-vraagstuk.
- eindnoot46.
- C. van Emde Boas, typoscript-lezing: ‘Het probleem van de ongehuwde vrouw. City Theater. 27 jan. 1946. Waarbij de bedoeling was de film “Club des femmes” te draaien, wat niet doorging’.
- eindnoot47.
- Cf. Tjitske Akkerman, ‘Moeder en minnares. Vrouwbeelden in de ideologie van de nvsh in de jaren vijftig’, in: Tijdschrift voor vrouwenstudies, 1982, p. 450-471.
- eindnoot48.
- In dit verband levert de historicus Horn een interessant gegeven. Uit het onderzoeksverslag van een militaire gezondheidscommissie in de provincie Groningen, gedateerd in augustus 1945, bleek dat 252 geïnfecteerde soldaten de namen van 252 verschillende meisjes en vrouwen als hun partners hadden opgegeven. ‘Dubbeltellingen’ kwamen er bij de vrouwelijke partners dus niet voor. (Horn, ‘More than cigarettes’, p. 168.)
- eindnoot49.
- Dat verwijt treft niet de neo-Malthusiaan C. van Emde Boas, die in de zomer van '45 een lange reeks lezingen in Amsterdam hield over het Canadezen-vraagstuk. In die lezingen wees hij erop dat vrouwen voortdurend die pressie ondergingen: ‘Zijn het nu de mannen of zijn het de meisjes? Ik persoonlijk geloof dat de activiteit van onze vrouwen in deze kwestie zeer wordt overschat. Zij behoeven maar héél weinig aanleiding te geven en dan is het zover.’ (Part. arch. v.E.B., ongedateerd typo-skript.)
- eindnoot50.
- Opvallend genoeg heeft de confessionele pers, afgezien van enkele erupties van ‘vrouwvijandigheid’ zich relatief weinig over het verschijnsel uitgelaten. In de bladen van de vrouwenorganisaties, de feministische beweging en in de damesbladen vond ik overigens totaal geen noemenswaardige informatie. Die leemte was hoofdzakelijk te wijten aan de omstandigheid dat de meeste vrouwenbladen pas weer in de loop van 1946 gingen verschijnen.
- eindnoot51.
- Geciteerd bij J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging, Deventer 1978, p. 58.
- eindnoot52.
- Woorden van Willem Banning in een ongepubliceerde brief van 1943. Geciteerd bij M. de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel, Alphen a.d. Rijn 1979, p. 91.
- eindnoot53.
- Op 21 juli 1945 wijdde de stichting Nederlands Volksherstel in de Utrechtse schouwburg een congres aan het thema ‘Jeugd in nood’. (Het Parool - Utrecht en het Utrechtsch Katholiek Dagblad van 23 juli.)
- eindnoot54.
- Prof. dr. H. van Oyen, ‘De zedelijke uitwerking van de bevrijding op ons leven’, in: De reactie van ons volk op de bevrijding, Groningen 1946, p. 81.