constructie die in een bepaald godsdiensthistorisch kader thuishoort, niet met een religieus gegeven van universele geldigheid. De vergelijking die de auteur nu en dan maakt tussen offer en vegetarisme is mijns inziens wel geldig voor de orphici, door wie dit verband expliciet wordt gelegd, maar in zijn algemeenheid irrelevant. De op zichzelf juiste opmerking dat dieren gedood worden en mensen vermoord is een speciaal voorbeeld van een van de basistegenstellingen van het menselijk bestaan, die tussen ik (wij) en de ander(en). Nog heel lang was er in de koloniale rapporten altijd sprake van blanken die de inboorlingen doodden en inboorlingen die de blanken vermoordden.
Het verband dat Guépin legt tussen het orphisme en het door hem behandelde type offer is aannemelijk. Hij spreekt vaak over paradoxen. Inderdaad loopt godsdienstig denken vrijwel altijd op een paradox uit, omdat het theologisch instrumentarium niet geschikt is om de wereldraadsels die de godsdienst zegt op te lossen rationeel uiteen te zetten, en dit trouwens niet eens altijd pretendeert. De kans is groot dat de zgn. ‘laatste vragen’ voor ons principieel onoplosbaar zijn en dat dit een van de redenen is, waarom wij ze niet met rust kunnen laten. Guépins definitie van het offer als ‘een geheel van excuses om de schuld van het doden te verminderen’ is zelfs voor het Bouphonia-offer onvoldoende en is als algemene definitie onhoudbaar. De gegeven argumentering is eenzijdig en aanvechtbaar.
Er is herhaaldelijk sprake van de theorie van Meuli die verband legt tussen een typische vorm van offer in de jagerculturen, dat gebukt gaat onder de omslachtige naam Kopf-, Schädel- und Langknochenopfer, en de Griekse Bouphonia. In beide gevallen worden de goden met waardeloze stukken van het offer afgescheept, aldus althans de theorie. Bij de jagervolken krijgt de Heer der dieren in de regel de schedel en grote beenderen van het gedode dier aangeboden, soms ook andere delen, maar het buitgemaakte dier is in hoofdzaak bestemd voor menselijke consumptie, naar ook moeilijk anders kan zonder het eigen bestaan in gevaar te brengen. De gegevens wijzen duidelijk uit, dat dit geen offer is in de gangbare zin van het woord, maar een restitutieritueel dat tot doel heeft het voortbestaan van de gejaagde diersoort te helpen garanderen. Daarom worden bij voorkeur bestanddelen gekozen die een zekere permanentie hebben: beenderen en in geval van vissen de graten. Soms worden om de symbolische betekenis de geslachtsdelen uitgekozen. Er bestaan diverse varianten, maar ze hebben allemaal gemeen, dat de belangrijkste delen als voedsel beschikbaar zijn.
In hoofdzaak ben ik het met Guépins kritiek op Meuli eens. De door deze geleerde gemaakte vergelijking berust op de vooronderstelling, dat het jageroffer in de huidige bekende vorm op zijn minst drieduizend jaar oud is en in die tijd weinig of niet is veranderd. Dit is eventueel mogelijk, maar niet waarschijnlijk en in elk geval onbewijsbaar. Nog verder teruggaan naar de paleolithische jagerculturen is, naar Guépin terecht stelt, louter speculatief. De door Bächler in een grot in Zwitserland gevonden berengeraamtes zijn door de ontdekker en daarna vooral door de Weense school van oermonotheïsten uitgebuit als bewijs voor het zeer vroeg bestaan van dit type offers, maar wij hebben met vrijwel volkomen zekerheid met resultaten van toeval en natuurlijke omstandigheden te maken, niet met werk van mensenhand. Meuli baseerde zich hoofdzakelijk op Siberische gegevens. Het feit dat verwante riten en mythen ook in andere delen van de wereld voorkomen maakt de gedachte mogelijk, dat ze oud genoeg zijn om ook aan de stamvaders van de Hellenen bekend te zijn geweest, maar de moeilijkheid blijft dat de basisgedachten onvoldoende specifiek zijn om de mogelijkheid van parallel lopende ontwikkelingen te kunnen uitsluiten. Uit het feit dat het middeleeuwse type van liefdespoëzie, de alba, al in de zesde eeuw v.C. in China bekend was, mogen wij niet concluderen, dat dit type gedicht in onze middeleeuwen uit China is geïmporteerd. Ook na schrapping van talrijke culturen waarin dit