| |
| |
| |
Buitenlandse literatuur
Eigentijdse Scandinavische literatuur
Egil Törnqvist
Trends in eigentijdse Scandinavische literatuur
In het begin van de jaren zestig werd openheid het sleutelwoord in de Scandinavische literatuur. Onze kennis van de werkelijkheid, ja zelfs van ons eigen ik is onzeker. Hetzelfde geldt dan ook, zo luidde de redenering, voor onze kennis van wat goed en slecht is, juist en onjuist, waardevol en waardeloos. Volgens dit ethische en esthetische relativisme is het veranderen van standpunt iets positiefs, een teken van vitaliteit en organische groei. Er zijn geen vaste normen meer, geen ideologie waarin de roman verankerd kan worden. Het traditionele modernisme kan deze situatie niet weergeven. De schrijvers spreken van wanhoop maar hun taal is niet wanhopig, ze schrijven over verwarring maar hun gedichten zijn zeer coherent. Veel van de experimentele literatuur uit deze periode moet gezien worden als een poging om geestestoestanden in een adequatere vorm te gieten dan men tot dusver gedaan had, vaak ten koste van de begrijpelijkheid.
Het nieuwe waarde-relativisme uitte zich in de stelling dat kunst ontstaat wanneer iemand iets als kunst beleeft. De waarde van een (literair) kunstwerk is afhankelijk van de belevenis van de ontvanger. Dergelijke gedachten vormen de achtergrond van het zogenaamde concretisme. De concretisten trachtten open taalteksten te fabriceren, die door de lezers op zeer uiteenlopende manieren geïnterpreteerd konden worden. In de trant van de dadaïsten creeerden ze gedichten of, zo men wil, woordcollages, waarin inhoudelijke en (typo)grafische aspecten in een betekenisvolle relatie tot elkaar staan. De boodschap was soms in de vorm af te lezen, bij voorbeeld in het Noorse gedicht waarin de woorden ‘vs weg uit Vietnam’ typografisch gearrangeerd zijn in de vorm van een kaart van Vietnam.
Naast dergelijke, nogal intellectueel aandoende taalexperimenten, was er ook in de poëzie van de vroegere zestigers een stroming die er dwars tegenin ging, de zogenaamde nieuwe eenvoud. De schrijvers die hiervoor pleitten wilden de aandacht vestigen op de sociale functie van literatuur. In het werk van de modernisten, aldus de aanhangers van de nieuwe eenvoud, is de moderne maatschappij, ondanks hun modernistische pretenties, afwezig. De modernisten ontlenen nog steeds hun beeldspraak aan vergeten klassieke mythen en achterhaald christelijk taalgebruik. Men zinspeelt niet op actuele gebeurtenissen die algemeen bekend zijn, maar op culturele verschijnselen die slechts bij een elite bekend zijn. De voorstanders van de nieuwe eenvoud waren op zoek naar een poëzie die alledaagse ervaringen beschrijft: de metro, de supermarkt, het kantoor. Men wilde ‘een experiment in eenvoud’.
De behoefte om in aanraking te komen met een grote lezerskring zou binnen enkele jaren sterk toenemen. Vanaf 1965 wilde men niet alleen de lezers met de hen omringende werkelijkheid confronteren. Men wilde ze ook beïn- | |
| |
vloeden. Het waarde-relativisme en het scepticisme tegenover ideologieën waren ineens niet meer gangbaar en werden nu opgevat als uitingen van isolationistische struisvogelpolitiek. De nieuwe slogan werd ‘engagement’.
De voornaamste oorzaak van deze ideologische ommezwaai was de intensivering door de Amerikanen van de oorlog in Vietnam in het najaar van 1964. In korte tijd keerden vele schrijvers zich tegen ‘de afschuwelijke oorlog van de vs’, zoals de Zweed Göran Sonnevi het uitdrukt in zijn gedicht ‘Over de oorlog in Vietnam’, dat in heel Scandinavië grote weerklank vond.
Met het snel toenemende anti-amerikanisme ging de overtuiging gepaard dat de massamedia, ook in het ‘onafhankelijke’ Zweden, bewust of onbewust besmet waren met een sterke westelijke indoctrinatie en eurocentrisme. De Zweed Göran Palm doelde hierop toen hij in een reeks opzienbarende boeken de verontrustende vraag ‘worden wij geblinddoekt?’ met ja beantwoordde. Als we onszelf met de ogen van de Derde Wereld zouden beschouwen, aldus Palm, dan zouden we niet op de beeldschone Dorian Gray lijken maar op het steeds corruptere portret van hem. In dezelfde trant stelde zijn landgenoot Jan Myrdal dat de intellectuelen, waaronder hijzelf, net zoals in de jaren dertig, opnieuw bereid waren de mensheid te verraden: ‘We zijn niet de dragers van verantwoordelijkheid. We zijn de hoeren van het bewustzijn.’
Vanaf 1965 werden de machtige sociaal-democratische partijen in Scandinavië het mikpunt van een groeiende linkse beweging die, geïnspireerd door Mao's China, vond dat de sociaal-democraten evenmin als de intellectuelen hun verplichtingen nagekomen waren.
De grote belangstelling voor maatschappelijke structuren die het neo-marxisme van de jaren zestig met zich meebracht is ook duidelijk uit de literatuur van deze periode af te lezen. De Zweedse Sara Lidman liet in haar Gruva (De mijn) (1968) in een reeks interviews met Laplandse mijnwerkers de wantoestanden in hun werkomstandigheden zien. Een jaar na het verschijnen van dit boek gingen vijfduizend arbeiders bij de grote, door de staat beheerde mijn in Kiruna in staking. Dat de meeste Zweden zo positief tegenover deze staking stonden kwam ongetwijfeld doordat velen zich via het boek van Sara Lidman met het lot van de mijnwerkers konden vereenzelvigen.
De rapport- en interviewboeken maken deel uit van de democratisering die men in de jaren zestig overal wilde toepassen. De betekenis van dit soort boeken was vooral dat de lezers, waarvan de meeste tot de middenklasse behoren, in aanraking kwamen met het gevoelsleven van grote groepen van de bevolking.
Kunstzinniger was de documentaire roman. Het ging hier om een samensmelting van fact en fiction, resulterend in faction. Hoewel de schrijver van documentaire romans altijd gebruik maakt van authentieke documenten, zal de manier waarop hij dit doet zeer verschillend zijn. Hoe objectief de verteller ook wenst te zijn, hij wordt toch altijd gedwongen om een selectie te maken uit een grote hoeveelheid authentiek materiaal. Bovendien moet hij dit materiaal op een zinvolle en boeiende manier arrangeren.
Een vroeg voorbeeld van de documentaire roman is Frydenholm (1962) van de Deen Hans Scherfig, een beschrijving van de verhouding tussen Deense en Duitse autoriteiten en van de Deense verzetsbeweging gedurende de Tweede Wereldoorlog. Hier wordt gebruik gemaakt van een grote hoeveelheid authentieke documenten uit de oorlogstijd.
Op dezelfde manier heeft Scherfigs landgenoot Thorkild Hansen zijn ‘slaventrilogie’ (1967-'70) op diverse historische doumenten gebaseerd. De trilogie heeft als onderwerp de Deense slavenhandel gedurende drie eeuwen, een bijna polemisch onderwerp, aangezien de Scandinaviërs zich meestal verbeelden dat ze nooit iets met dergelijke transacties te maken hebben gehad. Om het benodigde materiaal te bemachtigen volgde Hansen de sporen van de slavenhandelaars. De romanschrijver trad op
| |
| |
als onderzoeker van de restanten van het koloniale tijdperk.
Een uiterst geraffineerd gebruik van het authentieke materiaal maakt de Zweed Per Olof Sundman in zijn bekendste roman Ingenjör Andrées luftfärd (1967), in het Nederlands verschenen in een drastisch ingekorte versie onder de barre titel De barre pooltocht. In de zomer van 1897 deed de Zweedse ingenieur Andrée samen met twee landgenoten een mislukte poging om de noordpool te bereiken per luchtballon. Pas in 1930 vond men de stoffelijke overschotten van de drie mannen, samen met onbeschadigde dagboeken en films die ontwikkeld konden worden. Aan de hand van dit materiaal schreef Sundman zijn roman als een dagboek van een van de drie, en wel van de enige die in werkelijkheid geen dagboek had nagelaten. Hoewel Sundman, in de trant van de Oud-ijslandse sagas en de Franse nouveau roman, een fotografische verteltechniek toepast en zich beperkt tot wat waarneembaar is, zit de roman vol scherpe impliciete psychologische observaties. Andreé wordt ten dele gezien als een held, ten dele als een exponent van wat Sundman ergens anders ‘Europese hoogmoed en Europese domheid’ noemt.
Stringenter nog ten opzichte van zijn materiaal is Sundmans landgenoot Per Olov Enguist in zijn bekende Legionärerna (De legioensoldaten, 1968), waarmee hij zich tot doel stelde ‘een volkomen objectief en exact beeld te geven van deze in de Zweedse contemporaine geschiedenis unieke affaire’. In 1945 vluchtten 167 Baltische leden van de Duitse krijgsmacht naar Zweden. Ruim een half jaar later werden ze aan de Sovjet-unie uitgeleverd, een besluit dat indertijd tot hevige politieke discussies in de Zweedse pers geleid heeft. Daarna heeft niemand onderzocht of de vrees van de rechtse partijen dat de Balten door de Russen ter dood veroordeeld zouden worden wel gegrond was. Pas toen Enquist in 1966-'68 de hele zaak ging bestuderen, kregen de Zweden via zijn ‘roman’ te weten dat de Balten door de Russen heel correct zijn behandeld en dat niemand ter dood veroordeeld was. Het meest belangwekkende in het boek zijn de passages waarin de auteur ons laat zien hoe hij reageert op de verschillende feiten waarmee hij geconfronteerd wordt. Aan het eind is hij tot de conclusie gekomen dat de werkelijkheid veel ingewikkelder is dan hij gedacht had en dat datgene wat hij de lezer aangeboden heeft ‘slechts een uittreksel, een mogelijke interpretatie, een keuze’ is.
In een van zijn bundels doet de vooraanstaande Zweedse dichter Karl Vennberg de volgende voorspelling: ‘Laten we er niet omheen draaien:/hoe de jaren 70 eruit zullen zien kan afhangen van/hoe links haar teleurstelling weet te hanteren.’ De teleurstelling kwam niet alleen doordat de noodzakelijke wereldrevolutie op zich liet wachten maar ook omdat de economische conjuncturen in de loop van de jaren zeventig gingen verslechteren. In een tijd van teruglopende welstand en stijgende werkloosheid bleken de mensen meer geneigd om aan hun eigen veiligheid te denken dan aan die van de wereld. De revolutionaire idealen van de jaren zestig werden vervangen door een groeiende behoefte om de eigen tuin te verzorgen.
Maar dit is een graduele ontwikkeling en pas tegen het eind van het decennium bleek duidelijk dat de optimistische strijdlust van de jaren zestig voorbij was. In de tussentijd wedijverden verschillende soorten realisme. Zo was er het traditionele sociaal-realisme, waarin identificatie met de lijdende hoofdpersonen werd beoogd. Onderdrukte groepen in de samenleving werden beschreven en de schrijver appelleerde aan het medeleven, zo niet medelijden, van de lezer met deze groepen. Meer geïnteresseerd in de leidende dan de lijdende arbeiders waren de vertegenwoordigers van het socialistisch realisme, die expliciet een marxistische ideologie propageerden. Voor deze schrijvers had de literatuur een belangrijke opinievormende functie.
In het sociaal-modernisme, tenslotte, werd een sociaal thema gepaard aan een modernistische verteltrant. De auteurs gebruikten een
| |
| |
ingewikkelde focalisatie-techniek, speelden met dubbele perspectieven, maakten veelvuldig gebruik van ironie enzovoort. Naast de sociale aspecten benadrukten ze de psychische: de spanningen tussen bewust en onbewust, het fantasieleven, seksualiteit. Net zoals de sociaalrealisten, maar in tegenstelling tot de socialistische realisten waren de sociaal-modernisten niet uit op een lezer-identificatie die tot actie zou leiden.
Het socialistisch realisme werd vooral in Noorwegen sterk vertegenwoordigd. In Sauda! Streik! (Sauda! Staking!, 1972) - Sauda is een industriestadje in West-Noorwegen - beschrijft Tor Obrestad middels een half-documentaire techniek een wilde staking en laat duidelijk blijken dat hij aan de kant van de stakende ‘werk-kopers’ staat. Grote belangstelling trok de centrale figuur onder deze schrijvers, Dag Solstad, met zijn 25. septemberplassen (De plaats van 25 september, 1974), een beschrijving van de ontwikkeling binnen de Noorse arbeidersklasse van 1945 tot 25 september 1972, toen de Noren nee zeiden tegen een lidmaatschap van de eeg. Solstad wou in zijn boek laten zien hoe de revolutionaire idealen in de naoorlogse periode succesievelijk verdwenen naarmate de Noorse arbeiders verburgerlijkten en hoe deze idealen door het nee van 1972 opnieuw tot leven zijn gekomen. Het lijdt geen twijfel dat het resultaat van het referendum een enorme steun voor de populistische beweging in Noorwegen betekende en voor de schrijvers die zich daarmee solidariseerden.
Tot de socialistische realisten kan ook het Zweedse echtpaar Sjöwall en Wahlöö gerekend worden. Met hun tien internationaal bekende misdaadromans hebben ze dit genre weten te vernieuwen. De ‘misdaad’ slaat hier namelijk niet op de handeling van een individu maar op het kapitalistisch systeem.
Een goede exponent van het sociaal-modernisme is de Noor Kjartan Fløgstad, die vaak de tegenstelling tussen arbeiders thuis en zeelieden op reis thematiseert. Fløgstad, die in het Nieuw-noors schrijft, weet in zijn werk op geraffineerde wijze gebruik te maken van verschillende ‘talen’: triviaal-literatuur, film, fantastische vertelling, enzovoorts. Vooral in zijn hoofdwerk Dalen Portland (Het dal Portland, 1977) heeft hij zijn positie als vooraanstaand auteur bevestigd.
Onder invloed van de ‘nieuwe openheid’ werd de traditionele autobiografische roman ook in Scandinavië omgebogen tot de moderne bekentenisroman, in de ik-vorm geschreven, waarin de auteur zijn of haar intieme privéleven prijsgeeft. In Finland veroorzaakte Henrik Tikkanen veel opschuding door zijn openhartige beschrijvingen van het decadente leven van de Zweedstalige aristocratie aldaar en van zijn stormachtige relatie met zijn vrouw Märta. Als reactie hierop ging zij in de dichtbundel Århundradets kärlekssaga (1978, in Nederlandse vertaling uitgegeven als Het liefdesverhaal van de eeuw) dezelfde relatie van haar kant belichten.
Zeer bekend, ook buiten Scandinavië, zijn de bekentenisboeken van de Deense Suzanne Brøgger, waarin de westerse monogamie gezien wordt als iets dat niet meer thuishoort in onze tijd en slechts door ‘serie-monogamie’, op kunstmatige wijze gehandhaafd wordt.
Gaat het bij de bekentenisschrijvers om mensen die ervan overtuigd zijn dat het laten zien van hun eigen gebreken en ‘afwijkingen’ een troost voor hun medemensen kan zijn? Dat is wat de Zweed Sven Lindqvist, auteur van En älskares dagbok (Dagboek van een minnaar, 1981) beweert. Gezien de commerciële successen van dit soort boeken, hebben anderen zich afgevraagd hoe integer de schrijvers van bekentenisromans zijn.
De seksuele revolutie in de jaren zestig en de belangstelling voor gediscrimineerde groepen in de maatschappij betekende dat de vrouw zich plotseling in een nieuwe situatie bevond. Zolang er nog voldoende werkgelegenheid was, waren de vooruitzichten op een reële vrouwenemancipatie gunstig, maar toen het aantal banen afnam werden de feministen in
| |
| |
een verdedigingspositie gebracht. Deze ontwikkeling wordt weerspiegeld in de vrouwenliteratuur uit die periode. In het begin overheersen de optimistische en utopische strijdkreten, daarna schrijft men bescheidener over alledaagse problemen: het dubbele werk, het moeizame bestaan van de alleenstaande moeder, enzovoorts.
Een uitgangspunt van deze literatuur door vrouwen over vrouwen voor vrouwen is het idee dat, zoals Märta Tikkanen het uitdrukt, ‘misschien nu ook mannen langzamerhand kunnen begrijpen wie we zijn’ - hetgeen natuurlijk veronderstelt dat deze literatuur ook door mannen gelezen wordt. Zoals hieruit blijkt gaat het de schrijfsters van vrouwenliteratuur niet zozeer om het scheppen van esthetisch bevredigende kunstwerken alswel om een juister beeld van het vrouw-zijn. Dit geldt vooral voor degenen die ervan overtuigd zijn dat de wereld er anders uit zou zien als de ‘vrouwelijke’ kwaliteiten een hogere prioriteit zouden krijgen dan de ‘mannelijke’.
Dit zijn allemaal bekende geluiden. Wel moeten we ons realiseren dat de beoogde lezers, de vrouwen in Scandinavië, in het algemeen geëmancipeerder zijn dan in Nederland. Dat betekent niet dat ze geëmancipeerd genoeg zijn. Nog zo'n vijftien jaar geleden was het aantal schrijfsters in Scandinavië vrij gering. In Denemarken bij voorbeeld werden in 1968 slechts 4 van 106 gepubliceerde prozawerken door vrouwen geschreven. In 1981 was die situatie drastisch gewijzigd. Nu hadden 41 van 160 gepubliceerde prozawerken een vrouw als auteur.
Een andere gediscrimineerde categorie lezers waaraan langzamerhand veel aandacht werd besteed zijn kinderen. In Denemarken is het aantal boeken voor kinderen en jongeren gegroeid van een derde tot de helft van het totale aantal fictionele werken, namelijk 500 kinderen jeugdboeken per jaar. Van de 25 meest uitgeleende auteurs bij Deense bibliotheken zijn 23 kinder- en jeugdboekenschrijvers. In heel Scandinavië is ‘kindercultuur’ een begrip geworden. Omdat kinderen nog meer dan volwassenen beïnvloedbaar zijn, wordt er nauwkeurig gelet op expliciete en impliciete waardeoordelen in deze boeken.
De Scandinavische literatuur voor kinderen en jongeren is niet alleen omvangrijk maar ook van hoge kwaliteit. Het is geen toeval dat vooral kinder- en jeugdboeken via vertalingen hun weg naar andere landen vinden. De meest gelezen Scandinavische auteur van dit moment is ongetwijfeld de Zweedse Astrid Lindgren. Maar er zijn vele andere schrijvers wier kinderboeken de moeite waard zijn: de Denen Cecil Bødker en Halfdan Rasmussen, de Noren Alf Prøysen en Tormod Haugen, de Zweedse Maria Gripe, de Zweeds-Finse Tove Jansson, om maar enkele te noemen.
Opvallend is de opkomst van de taboe-doorbrekende jeugdroman, die de idylliserende jongens- en meisjesboeken is gaan vervangen, en van het politieke kinderboek, waarin kinderen geconfronteerd worden met de mondiale, landelijke of regionale problemen van onze tijd. Vooral de Zweed Sven Wernström heeft met een reeks knap geschreven jeugdboeken het politieke bewustzijn van de jeugdige lezers trachten te vergroten.
De ontwikkeling van modernisme naar realisme die in het proza te bespeuren was, treft men ook in de poëzie aan. Een grote hoeveelheid van de gedichten uit de jaren zeventig gaat over herkenbare, alledaagse situaties, vaak satirisch uitgebeeld om een probleem duidelijk te signaleren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de populaire gedichten over man-vrouw relaties van de Zweedse Sonja Åkesson en de Deense Vita Andersen.
Maar de poëzie uitte zich nu ook, onder invloed van de beat-, rock-, en punkcultuur, als zang, waarbij het opmerkelijk is dat terwijl men in de jaren zestig afhankelijk was van de oorspronkelijke Engelse teksten, men later in het Deens, Noors of Zweeds ging dichten/zingen. De teksten werden niet zelden als wapens
| |
| |
gebruikt waarmee het establishment onder vuur werd genomen. De naam van een van de vele rode zang-groepen uit deze tijd is symptomatisch: Agitpop.
Naast deze alternatieve of subculturele stemmen, bedoeld voor collectieve toehoorders, heeft de traditionele poëzie, voor de lezer bedoeld, zich weten te handhaven. Sterker nog, we kunnen nu wel constateren dat we, vooral onder de schrijvers van deze minder direct toegankelijke poëzie, gedichten van blijvende waarde vinden. Dat geldt voor de polyfonische gedichten van Klaus Rifbjerg, de centrale figuur in de Deense literatuur van de laatste decennia, met een produktie die de omvangrijkste is van alle moderne Scandinavische auteurs en die nagenoeg alle genres omvat. Dat geldt ook voor de nestor onder de jonge Deense dichters, Hendrik Nordbrandt, die met grote precisie en musicaliteit eeuwige problemen in laconieke gedichten weergeeft.
In Noorwegen is in deze periode de poëzie minder opvallend dan het proza, maar Jan Erik Vold heeft met zijn zeer persoonlijke, speelse gebruik van de taal een vernieuwende werking gehad.
In Zweden is de situatie veeleer omgekeerd. Hier lijkt de poëzie van de jaren zeventig interessanter en oorspronkelijker te zijn dan het proza. Naast de nu internationaal beroemde Tomas Tranströmer hebben vooral Lars Norén en Göran Sonnevi zich als vooraanstaande dichters geprofileerd. Noréns ‘ziekterapporten’ zijn tegelijkertijd rapporten van de toestand in de wereld. Sonnevi's abstract-concrete gedichten - hij begint vaak met een zintuiglijke waarneming die veralgemeniseerd wordt - hebben veel te danken aan Chomsky, zowel de onderzoeker van taalkundige als van politieke ‘structuren’, een woord dat centraal staat in Sonnevi's pöezie. Met zijn lijvige dichtbundel Det omöjliga (Het onmogelijke, 1975) boekte Sonnevi een groot succes, zowel onder de critici als onder de lezers. Poëzie blijft een centrale positie in Zweden innemen.
De grote belangstelling onder schrijvers van de laatste decennia om met ‘het volk’ in aanraking te komen is niet alleen een uiting van een democratische zienswijze. Het is ook een uiting van een sterke behoefte om in het mediatijdperk mee te tellen, om je eigen bezigheid als zinvol te ervaren in een tijd waarin de literatuur een marginaal verschijnsel dreigt te worden.
In dit kader moeten we de opbloei van het toneel in de jaren zestig zien. Want in tegenstelling tot televisie, betekent live theatre een ontmoeting tussen acteurs en publiek, een mogelijkheid tot dialoog, waarbij de schrijver zich ook indirect betrokken kan voelen. Vooral in Zweden en Denemarken begon het vanaf 1965 te krioelen van de ‘vrije toneelgroepen’, die hun publiek op brechtiaanse wijze wilden uitdagen tot nadenken en stellingname. De nieuwe ideologie en werkwijze drong soms ook de geïnstitutionaliseerde theaters binnen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de stadsschouwburg in Gothenburg, waar een team van acteurs en schrijvers voor een reeks opmerkelijke ensceneringen zorgde, die in heel Scandinavië weerklank vond: Flotten (Het vlot, 1967), een allegorische uitbeelding van het roerloze Zweden, Hemmet (Het tehuis, 1968), een kritische uiteenzetting van de Zweedse verzorgingsstaat; de dubbelzinnige titel slaat op een slogan van de sociaal-democraten: Zweden moet een tehuis voor het hele volk worden.
Verwant met de maatschappijkritische geest van deze stukken is die in de stukken van de Noor Jens Bjørneboe, tevens een van de interessantste moderne prozaïsten.
De snelgroeiende invloed van de tv betekende dat toneelschrijvers een nieuwe mogelijkheid kregen, die gauw benut werd, het effectiefst door de Deen Leif Panduro en de Zweed Ingmar Bergman.
Een belangrijk aspect van het toneel uit deze tijd, kwalitatief zeer gevarieerd, is dat men zich bewust werd van een nationale traditie. Voor het eerst in de toneelgeschiedenis van de Scandinavische landen werd veel aandacht besteed aan inheemse stukken.
| |
| |
| |
Enkele eigentijdse scandinavische werken in nederlandse vertaling
Denemarken
Andersen, Vita, Bek houden, mooi zijn (Hold kaeft og vaer sund)
Brøgger, Suzanne, Crème fraiche
Nielsen, Hans-Jørgen, De voetbalengel (Fodboldengelen)
Rifbjerg, Klaus, Anna (ik) Anna (Anna (jeg) Anna)
Thorup, Kirsten, Baby
Trier Mørch, Dea, Winterkinderen (Vinterbørn)
| |
Finland
Jansson, Tove, Pappa Moem en de mysteriën van de zee (Pappan och havet)
Tikkanen, Märta, Het liefdesverhaal van de eeuw (Århundradets kärlekssaga)
| |
Noorwegen
Bjørneboe, Jens, Het ogenblik van de vrijheid (Frihetens øyeblikk)
Faldbakken, Knut, Avondland (Aftenlandet)
Vik, Bjørg, Is het al zomer geweest? (bloemlezing)
| |
Zweden
Delblanc, Sven, Speranza
Enquist, Per Olov, Geen asiel voor legioensoldaten (Legionärerna)
Gustafsson, Lars, Het eigenlijke relaas over de heer Arenander (Den egentliga berättelsen om herr Arenander)
Jersild, P.C., Het huis van Babel (Babels hus)
Lindgren, Astrid, De gebroeders Leeuwenhart (Bröderna Lejonhjärta)
Linqvist, Sven, Wu Tao-tzu. Een mythe (Myten om Wu Tao-tzu)
Sjöwall en Wahlöö, De vrouw in het Götakanaal (Roseanna)
Sundman, Per Olov, De expeditie (Expeditionen)
Wernström, Sven, De vergeten hacienda (Befriaren)
De jaren tachtig worden in West-Europa, en ook in Scandinavië, gekenmerkt door economische achteruitgang en gevoelens van onmacht en desillusie. In een wereld waar de totale vernietiging van de mensheid nagenoeg dagelijks in de pers gesignaleerd wordt, lijkt het een decennium zonder toekomstperspectief te zijn.
De literatuur weerspiegelt deze situatie. De schrijvers die tot de nieuwe generatie in Scandinavië behoren stellen zich bescheiden op. Ze vormen geen groeperingen, kondigen geen luidruchtige manifesten aan. De voornaamste drijfveer om literatuur te produceren is noch te vinden in een esthetiserende houding à la l'art pour l'art, noch in een sociaal bewogen poging om via de literatuur een betere wereld op te bouwen. Het gaat veeleer om een verdediging van het eigen ik, een manier om zich te verzetten tegen de dehumanisering die overal om zich heen grijpt, om het menszijn te bewaren in een gecomputeriseerde wereld.
Een van de romans die het nieuwe decennium inluidt draagt de titel Speranza (1980). Het lijkt een zeer ironische titel, want de jaren tachtig zijn alles behalve hoopvol. Het boek, geschreven door een van de belangrijkste Zweedse schrijvers van nu, Sven Delbanc, en onlangs in het Nederlands vertaald, gaat over een schip dat in 1794 op weg is naar de Nieuwe Wereld, de wereld van Vrijheid en Broederschap. De naam van het schip is ‘Speranza’. Aan boord bevindt zich een jonge graaf, die met veel pathos de ideeën van de Franse revolutie verkondigt. Maar het schip is een slavenschip. Zodra er tekenen zijn dat de comfortabele situatie van de graaf in gevaar is, handelt hij in strijd met zijn eigen verlichte ideeën: de mannelijke slaven worden afgemaakt, de vrouwelijke worden door hem bevrucht.
Delblancs roman draagt de ondertitel ‘Een eigentijds relaas’, en het is duidelijk dat het slavenschip ‘Speranza’ de dubbele moraal van de westerse samenleving uitbeeldt. Het opmerkelijke is dat de kritiek niet toegespitst wordt op de onmenselijke slavenhandel, zoals bij Hansen, maar op de progressieve schijnheiligheid van de jonge graaf. Hieruit blijkt dat het ideologische klimaat sinds de jaren zestig aanzienlijk is veranderd. De barricadebouwers uit die tijd worden nu zelf onder vuur genomen. Delblancs allegorische relaas kan gelezen worden
| |
| |
als een veroordeling van het gemak waarmee linkse Scandinavische schrijvers zich meer moeite hebben getroost om hun mooie ideeën aan anderen over te dragen dan ze zelf toe te passen.
Uit de voorafgaande schets moge blijken dat de hier gesignaleerde trends mutatis mutandis ook in andere Europese landen terug te vinden zijn. Anderzijds kan gesteld worden dat de (inheemse) literatuur een centralere plaats inneemt in Scandinavië dan in vele andere landen en dat wat zich in de eigentijdse literatuur afspeelt daardoor nog steeds grote groepen raakt. Een teken hiervan is dat boeken uitvoerig gerecenseerd worden in de dagbladen.
Verder kan gesteld worden dat er in de laatste decennia een ontwikkeling heeft plaatsgevonden van modernisme naar verschillende vormen van realisme. Misschien zijn we nu op weg naar een nieuwe modernisme. Het sociale bewustzijn heeft geresulteerd in een opmerkelijk groot aantal maatschappijkritische werken. Daar de Scandinavische samenlevingen vaak als voorbeeldig worden (werden?) beschouwd, lijkt mij deze kritiek vanbinnen uit ook voor niet-Scandinaviërs interessant.
|
|