landen. Er was hier nooit zoveel sprake van gekruide polemiek over het probleem als elders.
Ik sta hier speciaal bij stil om mijn mening te motiveren, dat opwinding over buiten-Europese zaken in Nederland pas een forum, een tribune en een daarop aansluitend vocabulaire hebben gekregen, nadat de grondwetsherziening van 1848 Indië tot een publieke aangelegenheid en daarmee tot een publiek onderwerp gemaakt had. De gedachtenontwikkeling, die tot de afschaffing van het cultuurstelsel zou leiden, later tot de theorie van de ereschuld en tot de ethische politiek, moet begeleid zijn door een taalontwikkeling, die lexicografisch en anderszins goed moet zijn te volgen. Bij mijn weten bestaat zo'n studie niet maar ik kan mij, wat dat betreft, van hieruit gemakkelijk vergissen.
Sjaalman verdient daarin in elk geval een sleutelpositie. Maar het onderzoek naar de taalontwikkeling terzake van de buiten-Europese historische en actuele betrekkingen zou zeker tevens, zonder enig aantasten van de kracht van de stijl, het geweld van enige van zijn woorden relativeren.
Ten derde en tenslotte: ‘De misdaden der Europeeërs buiten Europa’ - in Sjaalmans denken sloeg dat toch waarschijnlijk niet op Cortez of Pizarro; maar het sloeg wel op méér dan alleen de koffiebelangen van de Nederlandse Handelmaatschappij. Toch, het behoorde niet, het kon nog niet behoren, tot het netwerk van schuldgevoelens, zelfverwijt en boetvaardigheid van honderd jaar later; niet tot het emotioneel verwarde ideeëncomplex over onszelf, Europa, de wereld en de geschiedenis, dat de Westeuropese samenleving van na de Tweede Wereldoorlog zou kenmerken.
Tussen toen, 1860, en nu ligt het gehele moderne imperialisme, zijn opgang, zijn culminatie en zijn snelle afbrokkeling na de Tweede Wereldoorlog. Een eeuw, of zelfs nog maar een halve eeuw geleden stond tegenover alle kritiek op de Europese wereldhegemonie en haar negatief geachte effecten voor inheemse bevolkingen, een stabiel Westers zelfbewustzijn op grond van, zoals men dat zag, een historische roeping. Het voedde zich aan taakfilosofieën en geloof in culturele en capacitorische superioriteit. Op de kaart van de wereld lag Europa in het natuurlijke centrum: op de plaats haar door de historie aangewezen.
Een eeuw na Sjaalman boog datzelfde Europa deemoedig het hoofd en trad het de snelle dekolonisatie van Azië en Afrika, primair opgeroepen door het eigen machtsverlies, geografisch gedesoriënteerd tegemoet; vindend dat men niet Hitler kon hebben bestreden en zelf de koloniale ongelijkheidsverhouding verdedigen en continueren; vindend, dat de apocalyptische ervaring der oorlogsjaren tot hoge prioriteit van ethiek in politiek moest leiden; en, althans in Nederland, op nogal ruime schaal denkend, dat Multatuli dit allemaal al had voorzien.
Maar de gelijkenis van 1860 en 1960 was slechts oppervlakkig, veel oppervlakkiger dan soms gretig gedacht is.
Maar, niet om de gelijkenis verdient Sjaalman dat wij al zo lang met hem bezig zijn en dat ook willen blijven - maar gewoon: parce que c'est lui.