Michel Korzec
Over de geheime genootschappen der Chinezen
1. Een vriend van ons, een Peking-mens, legde mij uit waarom er geen dissidenten en andere geheime genootschappen in China bestaan: ‘Op het eerste gezicht leven we allemaal binnen de kuang. Maar het echte leven speelt zich buiten de kuang af. Overal, van hoog tot laag, zijn Chinezen op vlucht uit de kuang.’
2. Het teken voor kuang is het teken voor koning gesloten in een omheining die slechts aan een kant open is.
‘Ik ben een koning! Dit is mijn koninkrijk!’ krijste Ma Dasheng, een niet officiële schilder, toen ik hem voor het eerst ontmoette. Hij was kreupel en had na het voordragen van een gedicht een vreugdedans uitgevoerd. Zijn koninkrijk bestond uit een soort kolenhok met een lamp van 20 watt. Het rook er naar vies ondergoed en beddelakens en verse schilderverf.
Met een radicaal-teken ‘boom’ betekent kuang: cirkel, lijst, restrictie, gewoonte, regel, voorschrift.
Met een radicaal-teken ‘taal’ betekent kuang: bedriegen, een dubbelspel spelen.
3. De grootste kuang is natuurlijk China zelf. Het dromen over de ontsnapping naar een niet-Chinees heelal is een onderdeel van zowel het Chinese dagbewustzijn als het Chinese nachtbewustzijn. Veel buitenlanders trekken daaruit de conclusie dat China een gevangenis is, of de grootste mensenvalkuil uit de geschiedenis van de beschaving, of zelfs het grootste concentratiekamp op aarde. In deze visie is geen plaats voor hetgeen onder punt 4. naar voren wordt gebracht.
4. Voordat ook zij toegaven aan de behoeften en begeerten van de door hen bewierookte en in het geheim gevreesde ‘massa's’, hadden de Chinese communisten de ‘wet van de verminderde aspiraties’ zo perfect in de praktijk gebracht als niemand voor hen ooit zelfs maar heeft geprobeerd. Deze wet (oorspronkelijk geformuleerd in een gedicht van Czeslaw Milosz uit 1950) zegt onder andere dat zelfbeperking in de vorm van uitwendige dwang een illusie in het leven roept. De illusie dat zonder deze dwang er geen beperking zou bestaan en de mens een niet-gekortwiekte adelaar zou zijn. Dit visioen heeft natuurlijk niets met een gezond en fatsoenlijk anticommunisme te maken, maar is een getrouw spiegelbeeld van allerlei gekkigheid omtrent vervreemding en het opheffen daarvan.
5. De Peking-mens had niet helemaal gelijk. Een paar jaar geleden waren er een paar echte dissidenten in Peking. Een van hen, geheten Wei, schreef: ‘Marxisme is zwendel.’ (Een kenmerk van dissidenten is dat zij soms marxistische krachttermen als zwendel of bankroet of fascisme gebruiken) ‘Het belooft een maatschappij waarin elke menselijke hoop en elk verlangen bevredigd zal worden.’ Hij kreeg vijftien jaar.
6. Het verlaten van de kuang neemt meestal weinig dramatische vormen aan: ritselen op de zwarte markt, onwettige seks, het schrijven van denunciaties en zelfmoord. Over zelfmoord werd me te weinig verteld. Over het ritselen te veel om op te noemen.
7. Misschien waren mijn Pekinese vrienden niet representatief voor de Chinese jeugd. Ze waren geobsedeerd door psychoanalyse. Ze vroegen mij niet om casetterecorders en horloges als ik naar Hong Kong of Taiwan ging maar om de werken van Freud in het Chinees. Met elkaar onderhielden ze niet-monogame betrekkingen en bespraken uitgebreid alle boeiende permutaties van liefde, haat en trei-