J.P. Guépin
Over galanterie
De Fransen vinden het zelf: in de achttiende eeuw is de poëzie dood; en de revolutie kon alles omverwerpen behalve de cesuur in de alexandrijn. En dat is gek, als we denken aan de enorme reputatie van de Franse cultuur in die tijd in heel Europa, en aan de roem die niet alleen Voltaire zich verwierf met zijn epos, zijn tragedies en zijn lyriek, maar ook zovele anderen, die meteen na hun dood vergeten werden. Zelfs de epigrammen vind ik niet grappig, vergeleken met de antieke of die van de Italianen uit de Renaissance. Is dat nu de Franse esprit: man door een slang gebeten, slang dood?
Er is een uitzondering, Dorat (1734-1780), want die was al tijdens zijn leven mislukt. Hij ruïneerde zich om de schouwburg vol te krijgen voor zijn tragedies, hij sierde zijn dichtbundels op met fijne gravures om de verkoop te bevorderen, hij wilde meer zijn dan de geparfumeerde dichter van ‘les riens galants’ waarmee hij wél succes had. Ik interesseerde me indertijd voor Dorat omdat hij de Kusgedichten van Janus Secundus vrij heeft bewerkt. Ik ben toen door gaan lezen, niet in zijn Verzamelde Werken in twintig delen, maar in de vier deeltjes Poésies de Dorat, Genève, 1777. Tout y est faux, ook in de ‘poésie fugitive’, waar hij zo in uitblonk; plat zelfs wanneer hij zich als man aanbiedt, bijvoorbeeld ‘A une jolie femme qui n'est pas dans les vrais principes’.
Alles, behalve dan één billet, dat zelfs ver uitsteekt boven de hele Franse galante poëzie.
Ik heb de titel veranderd in mijn vertaling. Ik vind een overdreven reactie leuker, en ik stel mij dus voor dat de jongedame Dorat in alle onschuld heeft uitgenodigd een tijdje op het familiekasteel te komen logeren. Het is aardig om te zien hoe van zo'n ruwe afwijzing door middel van de clichés van de wrede maîtresse een compliment gemaakt wordt. Het gedichtje doet me een beetje aan Propertius denken, die ook met zo'n uitbarsting kan beginnen.