wordt gesproken en geschreven. In satires is de christelijke godsdienst, zoals vrijwel alles wat burgers eens hoog in ere hielden, vogelvrij. Maar serieuze kritiek, zoals Multatuli die leverde, wordt nauwelijks meer uitgeoefend - niet op de christelijke godsdienst, en nog minder op de Islam, die een sterke herleving doormaakt, gesteund door staten in opkomst, en wiens aanhangers kenmerkenderwijs steeds minder worden aangeduid met de vanouds in Europa ingeburgerde maar henzelf onwelgevallige naam Mohammedanen.
Multatuli heeft in een van zijn Ideën aan de christelijke kerken de rekening gepresenteerd voor 1861 jaren van ‘ontzag, gehoorzaamheid en slavernij’. Christendom, en godsdienst in het algemeen, stond voor hem gelijk met bijgeloof of huichelarij, beide een beschaafd volk onwaardig. En hoewel hij de Javanen in menig opzicht meer beschaafd vond dan de Nederlanders, aarzelde hij niet om ook hun geloofspraktijken bespottelijk te noemen.
Dit laatste is niet meer bon ton. Iedereen mag tegenwoordig kritiek hebben op de vrijdenkerij en het positivisme van verlichte negentiendeeeuwers als Multatuli, maar niet op de godsdiensten van volken buiten Europa. Wie daarover iets opmerkt dat als minder vleiend geinterpreteerd zou kunnen worden, moet op zijn minst rekenen op het verwijt dat hij de ‘authentieke menselijkheid’ van deze volken miskent.
Het is eigenlijk een omkering van de Droogstoppel-mentaliteit. Voor Droogstoppel waren hijzelf en zijns gelijken beschaafde mensen, en was de rest van de wereld onbeschaafd. Voor de contra-Droogstoppels van nu zijn alle volken op hun eigen wijze ‘beschaafd’ en daarmee officieel aan elke vorm van kritiek van buitenaf ontheven; over hun zeden en gewoonten mag slechts met gepaste eerbied worden gesproken.
In hun grotere openheid voor buiten-Europese vormen van beschaving zetten de contra-Droogstoppels het programma van Multatuli voort. Twee andere, elkaar versterkende tendensen die zij volgen, zijn echter met dit programma in strijd: het ‘cultureel relativisme’ en het anti-Europeanisme.
In Multatuli's vocabulaire kwam het begrip ‘waardenvrijheid’ niet voor. Als hij schreef over ‘zeden’, maakte hij er geen geheim van dat hij zeden verafschuwde als een dwingelandij van gebruik, gewoonte en sleur die het gedrag aan banden legde en de gedachteloosheid in de hand werkte. ‘Geen wetgever zou durven bevelen wat nu de zeden voorschryven. En omgekeerd, wy buigen ons voor zeden die we niet zouden aannemen, als ze waren voorgeschreven door 'n wetgever, hoe machtig ook.’
Multatuli schreef dit in de wij-vorm. In de moderne sociale wetenschappen met hun onpartijdig bedoelde zij-perspectief is het begrip ‘zeden’ geworden tot een neutraal beschrijvende term. Het grote voordeel hiervan is, dat het een meer gedistantieerde en daardoor minder door vooringenomenheden vertroebelde kijk op het menselijk gedrag mogelijk maakt. Het gevaar is echter dat deze stap vooruit tot ‘eindpunt’ wordt, dat men niet verder komt dan tot deze neutralisering van het eigen oordeel. De weg terug van ‘zij’-perspectief naar ‘wij’-perspectief lijkt afgesloten, er is geen verbinding meer van ‘idee’ naar ‘ideaal’.
In de praktijk hebben de contra-Droogstoppels gewoonlijk veel minder moeite met dit probleem dan de theorie zou doen vermoeden. Zij peinzen er niet over een ebbehouten dwarsspalk in het uiteinde van hun penis te laten aanbrengen zoals degenen over wie Multatuli schreef in zijn notitie over de betrekkelijkheid van onze opvattingen over ‘beschaving’, en zij laten zich evenmin ringeloren door de dictaten van ayatollah's. Zij leven binnen het geriefelijke kader van burgerlijke vrijheden. Sommigen van hen zijn zelfs graag bereid zich in privégesprekken vrolijk te maken over de zeden van andere volken; maar hun officiële zondagse standpunt heet ‘cultureel relativisme’.
Vanuit dit standpunt stelt het negentiendeeeuwse ideaal van ‘beschaving’ niets meer voor dan een uitvinding van Europese kapitalisten en kolonisatoren om zichzelf omhoog te steken en hun eigen voorrechten te rechtvaardigen.