K. Schippers
Over bosgeluiden
Een bos maakt geen geluid.
't Zijn zij die er zich mee bemoeien,
kolf, hoefslag, klapwiek, regen en wind.
Op een van die tochten door het bos begon het te regenen, niet hard maar terughoudend, zachte druppels die eerder de mogelijkheid van een regenbui leken te willen schetsen dan dat zij zich sterk maakten voor een stortbui waarop je alleen met een snelle vlucht kunt antwoorden. Het was een beleefde regen waaruit ik mij niet in een uitspanning hoefde terug te trekken, en een regen die eerbiedigde dat ik hier liep.
Ik hield stil op een viersprong bij een bosvijver en keek om mij heen, ofschoon kijken te veel richting uitdrukt. Het ging mij niet om al die stammen en bladeren of de net niet donkergrijze wolken met hun gouden randen die ik zag als ik mijn hoofd ophief.
Het tikken van de regen tegen de bladeren? Ook daarop was ik niet alleen uit. Ik wilde geen keuze doen, maar het hele bos tegelijkertijd tot mij laten doordringen. Ook de regen had geen voorkeur voor de plekken waar zijn afzonderlijke druppels terechtkwamen. De druppels wezen naar alles: het is overal.
Wonderlijk licht werd het in mijn hoofd, even was het of de regen het denken van mij had overgenomen. Dat duurde kort, het was weer mijn beurt voor een gedachte. Hoe drong de regen tot mij door? Er schoot mij geen andere vraag te binnen.
Ik kreeg het vermoeden dat ik de regen niet alleen hoorde en zag maar dat die op de meest uiteenlopende manieren aan mij kenbaar wilde maken dat hij in deze ogenblikken bestond. Ik moest opschieten, de hemel werd lichter, nog even en ik zou op mijn herinnering moeten afgaan.
Ik keek gerichter. De kringen in de bosvijver overlapten elkaar. Nu ik mijn blik had vernauwd, merkte ik dat er allerlei andere voorvallen plaatsvonden die zonder de regen zouden zijn uitgebleven. Ik hoorde niet alleen het tikken op de bladeren, maar ook hoe de regen ruiste zonder iets aan te raken.
Ik strekte een arm uit, hield mijn vingers dicht bij elkaar. De druppels vielen stuk op mijn hand. Pas nu de regen op een door mij gekozen deel van mijn huid viel, voelde ik hoe nat mijn haren waren, hoe mijn voorhoofd en wangen door het water waren verkoeld. De druppels op mijn uitgestoken hand maakten mij ervan bewust dat de regen al aan plekken van mij had geraakt die eerder aan hem waren blootgesteld. En ik dacht dat ik alleen maar had gekeken, geluisterd.
Ik deed mijn tong tussen mijn lippen, het water was dikker dan thuis. Het was of de regen geuren aan het bos wist te ontlokken die bij