trotse bezit van eenen Hooft, eenen Vondel, eenen Bilderdyk, eenen Tollens, geenerlei reden onze buren het bezit van die twee titanen te misgunnen: Schiller immers heeft zelf de Duitschers het volk genoemd, dat niet hier in de politieke werkelykheid doch in het ryk des geestes zyne woning bouwt. Goethe had, zoals u lezer wellicht bekend is, weinig op met het luide en somwylen wat onbesuiste en onbeschaafde patriottisme van de Burschenschaften.
Hy schreef: ‘Zur Nation euch zu bilden, Ihr hofft es Deutsche vergebens!’ alsof hy het jaar achtenveertig had voorzien!
Neen, indien men oostelyk van onze grenzen Schiller en Goethe tot leermeesters en voorbeeld kiest, zoals thans lykt te geschieden, hebben wy als buren weinig te duchten. In tegendeel: Schiller heeft niet slechts in zyn ‘Das Lied von der Glocke’ een loflied gezongen op de deugden en plichten van den verlichten burgerman, heeft de arbeid en het gelukkige gezin bezongen, heeft niet enkel in zyne balladen en zo gevierde theaterstukken gelyk Don Carlos, de Maagd van Orleans, Maria Stuart en den reeds genoemden Tell, telkenmale de eeuwige stryd tusschen de machten van het licht en die der duisternis uitgebeeld, de worsteling tusschen vryheidszin, idealisme, onbaatzuchtige vaderlandsliefde, edelmoedigheid en wrede tyrannie, machtswellust, eerzucht en leugens... hy heeft - hetgeen u lezer wellicht minder bekend is - in zyne historische verhandelingen juist onzen tachtigjarigen worstelkryg tegen Spaansche dwingelandy gloedvol beschreven en aan zyne landgenooten ten voorbeeld gesteld, zodat wy er ons, op de keper beschouwd, op zouden mogen beroemen niet geheel onschuldig te zyn aan zynen roem en de pennevruchten van zyn genie. Hy heeft daarenboven in zyne ‘Ode an die Freude’ het ‘Alle Menschen werden Brüder’ als hoogste en meest verheven doel van 's menschen bestemming bezongen. Hy heeft zoomede een schoon visioen van de toekomst ontworpen. Laat hy de Duitschers aansporen met de machtige klanken van zyne lier aldus hun bydrage te leveren aan de zedelyke verheffing der naties en aan den grooten algeheelen vooruitgang, waarvan ons tydsgewricht reeds het ochtendglooren aanschouwt. Immers, de yzeren wegen, de ontluikende stoomvaart brengen de volkeren steeds sneller en dichter tot elkander. Zy kunnen op hun geheel eigen wyze de door Schiller gevierde verbroedering der gehele beschaafde mensheid helpen voltooien. Van Schiller kan de Duitsche burger leren dat patriottisme, mensheidsliefde en zedelyk besef niet alleen
kunnen doch behoren zaâm te gaan, dat zy ene hogere eenheid vormen. In veelerlei opzicht zoude men hem den Duitschen Tollens kunnen noemen; wellicht nog dieper en vuriger van gemoed, nog breder van geest. In meenige zin maant de vereering van zyne landgenoten ons aan onze eigen, niet altyd naar behoren vervulde, verplichtingen.
Goethe zal onze Oosterburen in dit opzicht een minder sprekende wegwyzer en leermeester zyn. In hem vereeren zy, en terecht!, bovenal den zuiveren poët, die hen de schoonste, warmste liefdesliederen in hunne taal heeft geschonken, welke, door beroemde toonkunstenaars verklankt, het gemoed verkwikken en ontroeren. Hy blyft de dichter van het intieme, persoonlyke en tevens met zyn machtig ondoorgrondelyk Faust-drama de wijsgeer, die vanuit olympische hoogte het warrige gebeuren overziet, ‘uitlacht met een lodderoog’, om het met onzen grooten Vondel te zeggen. Hy verpersoonlykt de comtemplatieve, verinnerlykte trek in de Duitsche ziel, zoals die ander haar dadendrang en neiging tot extase en vervoering. Beider vereering en invloed zyn aldus uitermate geschikt om de groote doch in zichzelf verdeelde rustelooze Duitsche natie en burgery in de rechte banen te houden en in een toestand van innerlyk evenwicht, waar ook wy eenig belang by hebben.
Niet precies zo, maar misschien ongeveer zo zal een stukje over de twee Weimaranen en hun Duitse bewonderaars uit het pak van Sjaalman er hebben uitgezien. In de grote woningen, die de grote geesten bouwen, verdwaalt het volk