Johan Polak
Over de wetten van Solon, Lykurgus, Zoroaster en Confucius
Bijna een ieder die is school gegaan, groeide op met de - het lidwoord bij de vertrouwde naam, op zichzelf overbodig, vooronderstelt de algemene bekendheid en geliefdheid van het boek - Max Havelaar, deze meeslepende aanklacht tegen het onrecht de Javanen door de Nederlanders aangedaan. Wie herinnert zich niet, al is het maar vagelijk, Batavus Droogstoppel, dat ‘ellendige produkt van vuile geldzucht en godslasterlyke femelary’, of ‘die Sjaalman en zyn vrouw’, mitsgaders de vele anderen die zich door het verhaal bewegen, de liefelijke Saïdjah en Adinda, Slijmering, en tenslotte Multatuli zelf, de pen van Droogstoppel, Stern en Sjaalman overnemende en de makelaar van de Lauriergracht wegvagend met een kort maar krachtig ‘stik in koffie en verdwijn!’... Aan het begin van de roman doet de sjofel geklede Sjaalman Droogstoppel, die hij puur toevallig enkele dagen tevoren in de Kalverstraat had ontmoet, een pak geschriften toekomen, inhoudende opstellen, brieven, gedichten, varia. De titel van een der verhandelingen luidt: Over de wetten van Solon, Lykurgus, Zoroaster en Confucius. Een ogenblik dringt zich de wat oneerbiedige gedachte op aan een ander, volgens wijlen de historicus J. Presser niet bestaand, boek, genaamd De tribus impostoribus (Over de drie bedriegers, Mozes, Jezus en Mohammed). Noch van de ene noch van de andere schriftuur is meer dan de titel tot ons gekomen. Hoe graag zouden wij willen weten, wat nu juist Multatuli ons te zeggen zou hebben gehad over het door hem genoemde viertal.
De zesde eeuw voor de aanvang van onze jaartelling mag met enig recht een wondereeuw genoemd worden: de pre-sokratische wijsbegeerte verkrijgt er vorm en gestalte, zowel de duistere Heraklitus als Zeno van Elea waren van die eeuw, maar ook Confucius werd toen geboren en naar de Perzische traditie Zoroaster, zij het wat te vroeg. Voorts leefden in deze jaren Solon, de wijze staatsman, die op zijn sterfbed nog een gedicht van Sappho wilde leren om beter te kunnen sterven (ook zij, de grootste dichteres aller tijden, een kind van die eeuw), en misschien Lykurgus, de mythische wetgever van Sparta. Wat bond deze mannen te zamen in de ogen van Multatuli? Hun verlangen naar rechtvaardigheid, hun overtuiging dat de machten van het kwaad het zouden afleggen tegen de krachten van het goede?
Solon blijkt een duidelijk omlijnde, historische figuur. Uit de van hem bewaard gebleven verzen valt veel omtrent zijn staatkundige verrichtingen af te leiden. Geboren in de zevende eeuw uit een zeer aanzienlijke familie, ervaart hij van nabij de verschrikkelijke klassentegenstellingen, welke geregeld op moord en wederzijdse vernietiging uitlopen. Hij ziet hoe de kleine boeren schuld op schuld stapelen, die niet meer kunnen aflossen en daardoor tot lijfeigenschap vervallen. Na als dichterlijk heraut zijn mede-Atheners tot de verovering van het naburige eilandje Salamis te hebben opgeroepen, wordt hij in het prille begin van de zesde eeuw tot archont gekozen en voorzien van onbeperkte volmachten om de geschillen tussen adel en volk bij te leggen. Hij voert met terugwerkende kracht de ‘seisachtheia’ in, zodat zij, die tengevolge van hun schulden de burgerrechten verloren hadden, deze kunnen herkrijgen, en hij verbiedt schuldverhoudingen die opnieuw tot verlies van vrijheid kunnen leiden. Hij brengt een landverdeling en een indeling in maatschappelijke klassen tot stand, breidt de bevoegdheden van de hoogste rechtbank, de ‘Areopagus’, uit en stelt de raad van vierhonderd leden in. Na zijn wetgevende arbeid verlaat hij Athene gedurende tien jaar om te reizen. Hij doet de burgers zweren dat zij dit decennium niets aan zijn wetgeving zullen veranderen. Hoewel tijdens zijn afwezigheid de twisten weer oplaaien en uiteindelijk Pisis-