stand hielden, zich beroepen op de officiële kerken en op de eeuwenlange christelijke theologie. In de politiek betekent ‘christelijk’ nog altijd ‘bescherming van staat en leger’. De uitzonderingen bevestigen de regel: de ideologie van de paus en van de president van Amerika.
Multatuli wees erop dat ‘elk kind is bestemd z'n ouders te overtreffen’. Hij zei: ‘Op elke nieuwe generatie rusten nieuwe plichten. Ook hierin, gelyk altoos, is stilstand achteruitgang.’ En hij ging voort: ‘En... we stonden stil. We gingen achteruit! De achttien eeuwen die verliepen sinds Augustus werden slecht besteed. Van de eerste zes-, achthonderd jaren weten we weinig, en dit weinige is bedroevend. Het eerste rechtstreekse gevolg van 't christendom was barbaarsch. De daarop volgende duizend jaren zyn zoo vol hemelsche zaken, dat de tegenwoordige Mensheid - ik spreek van 't beschaafd en christelyk Europa - niet behoorlyk te eten heeft. Met al onze Industrie, met onzen Stoom, met onze Werktuigkunde, met onze fabriekmatige verdeeling van den arbeid, lydt het meerendeel des volks gebrek. Gebrek aan vermaak, aan uitspanning, aan genot, aan geluk, aan brood... dat is tevens, alles saamgenomen: gebrek aan Deugd. Niets is onzedelyker dan armoed, heeren hemelmoralisten! Indien uw God daarover anders denkt - en 't is wel mogelyk, want hy is tot het zotste in staat - dan noem ik hem 'n barbaar, d.i. alweer: géén God.’ (Idee 914)
Goed, zo zult ge zeggen, maar dit alles betreft de vorige eeuw. Daarin dwaalt ge, wat Europa betreft, want hoger welstand is in het Westen daarvan nog zeer jong en alweer bedreigd. En daarbuiten, in de christelijke wereld van Zuid-Europa, van Zuid-Amerika, de Filippijnen, Zuid-Afrika... daar geldt nog altijd dat het christendom slechts berusting voor de armen heeft gepredikt en alle emancipatie en sociale vooruitgang heeft verijdeld of vertraagd. Dit was begrijpelijk, want als de almachtige God regeert, is altijd het bestaande geheiligd, hij heeft het geschapen of geduld of gewild. Als God goed is en heerst, kan er geen kwaad zijn. Cultuur echter is: genezen van het kwaad, erkennen dat het bestaat en bestreden en overwonnen moet worden. De medische wetenschap, het sociale idealisme en de bevrijding van de bewuste persoonlijkheid hebben zich ontwikkeld in strijd met het christendom.
Maar naast het paulinische christendom, dat negentien eeuwen heeft overheerst, was daar immer het Evangelische geloof. Het hield verband met de Messias-verwachtingen van het Oude Testament, maar het was internationaal en niet meer gebonden aan de joodse natie, die overigens na de verwoesting van de tempel (in het jaar 70) en de verstrooiing niet meer bestond. En terwijl de joden zich nog de verlossing hadden voorgesteld als een concreet feit in Palestina, was het koninkrijk Gods voor de christenen een bovenaardse utopie. De wereldse orde zou te gronde gaan, een duizendjarig hemels rijk zou ontstaan, en daarin zouden de gelovigen onsterfelijk zijn. De Evangeliën nu zijn slechts begrijpelijk tegen de achtergrond van de ‘eschatologie’, de verwachting van de ondergang, van ‘het laatst der dagen’. De mens is dus slechts tijdelijk op aarde om voort te leven in ‘het koninkrijk der hemelen’ of hoe het ook heten moge. Alle verachting voor rijkdom, voor macht, voor aards gezag, enzovoort, die uit de Evangeliën te putten zou zijn, bedoelt niet op aarde revolutie te maken. De machtigen mogen door Gods gezag rijk en sterk zijn, hun is het komende Godsrijk ontzegd. Dat was hun echter een zorg, ze hadden hun priesters om de onnozelen wijs te maken dat dezen in een rijk, dat niet van deze aarde was, zalig zouden wezen. Op aarde waren de vorsten, rijken en gewapenden de baas. Deze perverse ideologie is eeuwenlang beschermd gebleven, door kettervervolging en dictatuur gehandhaafd. Het wereldse gezag parasiteerde op het geloof aan de hemelse zaligheid. In de Minnebrieven heeft Multatuli op felle wijze gehekeld, hoe huichelachtige lieden profijt trokken van dit aspect van het christendom. ‘“Doodt de zinnen!” roepen zy die gaarne wat willen genieten