waarin de bisschop spot met de wiskundigen uit zijn tijd die de fluxieleer van Newton gebruikten, wat later de differentiaalrekening zou heten, en daarbij allerlei logisch zeer aanvechtbare methodes gebruikten. Wiskundige, zei Berkeley, u die neerkijkt op de religie, omdat die niet zou steunen op een onontkoombare argumentatie, maar slechts op geloof, kijk liever naar jezelf, jullie goochelen met vaag gedefinieerde begrippen, in een ijdel geloof dat alles op den duur wel in orde zal komen, en dat de uitkomst wel zal kloppen ondanks de kreupelheid van de redeneringen. Berkeley had er wel gelijk in dat de wiskundigen uiterst slordig waren, maar de differentiaal- en integraalrekening heeft hij toch niet kunnen weglachen.
Ik ben bang dat Multatuli ook zo'n soort verhandeling in gedachten had over de dwaasheid van imaginaire getallen, met veel lawaai over de ‘vakmannen’, waar nooit een verstandig woord en alleen maar onzin uit kon komen. In tegenstelling tot Berkeley zou hij er ook geen tijdelijk gelijk mee hebben gehad, want de theorie van de imaginaire getallen was al aan het eind van de achttiende eeuw met onberispelijke logische strengheid uiteengezet.
Het lijkt me dat Multatuli weinig affiniteit met de wiskunde had. In zijn Millioenenstudien waagde hij zich er zelf aan. Het boek gaat over van alles en nog wat, maar vooral over casino's, roulette en kansberekening. Multatuli wil bewijzen dat geen enkel systeem dat door de roulettespeler wordt toegepast het voordeel van (bijna) 3%, dat de bank ten opzichte van de speler heeft, ongedaan kan maken. Dat ziet hij ongetwijfeld juist, maar zijn uiteenzetting is wel het tegendeel van wat een wiskundige fraai en elegant zou noemen. Hij verzint ingewikkelde voorbeelden en gaat die te lijf met moeilijke berekeningen, die het de lezer al gauw doen duizelen. Bij al zijn berekeningen wekt hij de indruk dat alle systemen eigenlijk één pot nat zijn en dat er niets zinnigs mee bereikt kan worden. Dat is niet juist.
Er zijn, grof gezegd, twee soorten roulettesystemen. Bij de ene soort kan de speler de kans dat hij na een avond spelen verloren heeft zeer veel kleiner maken dan de kans dat hij wint, maar de hoeveelheid geld die hij bij verlies moet inleveren is ook vele malen groter dan het bedrag dat hij kan winnen. Bij de tweede soort is het net andersom, de kans op winst is zeer klein, maar het bedrag dat dan gewonnen wordt is navenant groot, net als bij loterijen, waar het voordeel van de bank overigens zeker tien keer zo groot is als bij roulette. Dit kan op twee of drie blaadjes duidelijk uiteengezet worden, maar Multatuli rekent maar door, vele tientallen bladzijden achter elkaar. Het vreemde is, dat hij zelf niet erg in zijn berekeningen schijnt te geloven, want ergens komt hij opeens met de opmerking dat de bank ook zonder zijn voordeel van 3% goede zaken zou doen, naar ik aanneem vanwege de dwaasheid van de speler, die geneigd is net zo lang door te gaan tot hij bankroet is. Het is een veel voorkomend misverstand, het idee dat er weliswaar geen slimme manieren van spelen mogelijk zijn, maar wel domme. Van iemand die net heeft uitgelegd dat alle inzetten altijd gelijkwaardig zijn, en dat de bank iedereen even graag ziet, is het wel heel curieus.
In een van de aantekeningen maakt Multatuli een merkwaardige opmerking over de activiteit van de wiskundige. Het is alles alleen maar het toepassen van de grondregels van de rekenkunde, maar dan heel vaak herhaald. Dat geeft een wel heel verkeerd beeld van de wiskunde, maar het is wel van toepassing op zijn eigen geploeter, dat in zijn wijdlopigheid en vruchteloosheid doet denken aan de inspanningen die verspild zijn aan de kwadratuur van de cirkel.