Het toneel
Gesprek met Albert Boadella
Hier volgen enkele fragmenten uit een interview van Jordi Coca met Albert Boadella. Jordi Coca constateert dat de theatergroepen ‘Els Joglars’, ‘Els Comediants’ en ‘Albert Vidal’ gemeen hebben dat zij nooit op zoek zijn gegaan naar een tekst van een actuele Catalaanse auteur. Hij informeert daarom bij Boadella naar de reden van deze loskoppeling van theater en literatuur.
Boadella: ‘[...] ik heb de literaire auteur nooit nodig gehad, want het belang van de literatuur bij “Els Joglars” is zeer relatief. Ik moet echter ook signaleren dat het nooit bij enig auteur is opgekomen zich als gewoon lid aan onze groep te verbinden en te trachten zijn dramatische capaciteiten te botvieren op een fenomeen dat zo belangrijk is voor het stuk: het beginnen vanaf nul. [...] Bovendien geloof ik, eerlijk gezegd, dat er sprake is van een overwaardering van de tekst en vooral van woorden en belangrijke theses. [...] Ik bedoel dat ik nooit genegen ben geweest conventionele ideeën in mijn spel op te nemen, zoals het idee dat mensen zeer belangrijke dingen op het toneel zouden moeten zeggen. Als ik literatuur opneem in mijn werken, dan gaat het eigenlijk om het meest gewone taalgebruik, het gaat erom schoonheid op te offeren, evenals een perfecte en uitgebalanceerde constructie. Zo hebben wij er in M-7 Catalònia en Laetius naar gestreefd dat het woord niet gekunsteld zou zijn. Je begrijpt hoe ik reageer als er een auteur naar mij toekomt die me een zeer goed geconstrueerd plot begint uit te leggen in een Catalaans dat geen mens spreekt... [...] Bovendien is het Catalaans een rampzalige taal voor het toneel, erg moeilijk; het is een afschuwelijk moeilijk instrument. Ik heb altijd de haren uit mijn hoofd getrokken om het feit dat ik niet in Italië geboren ben. Je laat de personages met een masker op een potjesitaliaans praten en de maskers beginnen te leven. Het Italiaans is als een masker. Daarentegen lukt het nooit met maskers die Catalaans spreken. Ik vind dat het Catalaans een droge taal is, dat men in de wereld van het intellectuele toneel geen Catalaans gebruikt dat interessant is. [...] Het woord heeft een grote dosis magie verloren. Voor het publiek dat toentertijd Shakespeare ging zien, moet het woord zoiets geweest zijn als nu het Latijn tijdens de mis; dat wil zeggen
iets dat je niet helemaal begreep, maar waarvan je wist waar het om ging. Die magische waarden leidden ertoe dat je ze graag hoorde. En ik geloof dat dit nu niet meer het geval is. Daarom probeer ik in mijn theater enige magische waarden te bewaren; het is uiteindelijk een zeker ritueel. Ik houd me vast aan de laatste dingen, aan het gebaar dat een veel abstractere waarde is; aan de snelheid van begrip. [...] Aan de andere kant heeft niet alleen deze traditie bestaan, de literaire toneeltraditie. [...] Ik bedoel dat er, parallel aan de literaire traditie een andere heeft bestaan die in de vergetelheid is geraakt, hoewel deze blijkbaar superieur geweest moet zijn. Dat wil zeggen, het individu, alleen, op het toneel, schept zijn eigen universum en zijn eigen ritme, de ene keer gebruikt hij een stok, de andere keer een geluid, dingen die altijd absoluut onmisbaar moeten zijn. Wanneer het individu alleen op het toneel staat, naakt, wanneer hij geen enkel hulpmiddel heeft, als hij dan een woord gebruikt, is dit woord immens.’
Vertaling: Marga Demmers