De Gids. Jaargang 147
(1984)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Fenna van den Burg
| |
1. De Vrije Katheder, waarin opgenomen De Vrije Kunstenaar (1945-'50)De Vrije Katheder. Bulletin ter verdediging van de universiteiten, werd in november 1940 opgericht als een studentenverzetsblad, door een aantal communistische studenten aan de Gemeente- | |
[pagina 56]
| |
lijke Universiteit van Amsterdam.Ga naar eindnoot1. Het was een particulier initiatief. De cpn als zodanig had er niets mee van doen. In een latere fase richtte het blad zich tot intellectuelen en kunstenaars in het algemeen en werd de politieke basis van het blad verbreed door ook niet-communisten erbij te betrekken. Na de oorlog werd De Vrije Katheder als weekblad voortgezet en fuseerde het met De Vrije Kunstenaar, een uit het kunstenaarsverzet voortgekomen periodiek. Naast mensen als Bertus Willebrands (met Bart Riezouw en de in Auschwitz vermoorde Tilly de Vries oprichter van het blad) Albert Mellink, Hans Katan (die werd gefusilleerd) behoorden onder anderen Bertus van Lier, Paul Sanders, Pim Eldering, Theun de Vries, Arie de Froe, Annie Romein-Verschoor, Henri Wiessing, Theo van Raalte, Lex Metz, Lucas van der Land, Leo Braat, Marius Flothuis, Dick Elffers, Willy Pos tijdens of na de oorlog tot de redactionele staf. Meik de Swaan, die over veel contacten in de kunstenaarswereld beschikte, werd na de oorlog directeur van het blad. Talloze kunstenaars en intellectuelen tekenden of schreven in De Vrije Katheder. Op artistiek gebied nam men veelal een avantgardistisch standpunt in. Vele medewerkers zou men later in belangrijke sectoren van de Nederlandse maatschappij weer tegenkomen. Het aantal toekomstige hoogleraren onder hen was groot. Het overgrote deel van redacteuren en medewerkers was afkomstig uit Amsterdam. Het politieke decor van het blad werd gevormd door een stad waarin de cpn bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 32% en de pvda 31% behaalde. Meer dan 40% van de abonnees was eveneens woonachtig in Amsterdam. Driekwart daarvan in het welgestelde Amsterdam-Zuid en in buurten waar veel studenten en kunstenaars woonden. Een rijke gemeente als Wassenaar, kunstenaarsdorpen als Bergen en Laren, radiostad Hilversum, scoorden hoog op de lijst van abonnees. De Vrije Katheder was een blad voor een links-radikale elite, niet voor het proletariaat. Zoals in veel links-politieke verzetskringen, overheerste tijdens de oorlog de gedachte dat men niet alleen vocht tegen de Duitsers, maar tevens voor een betere naoorlogse samenleving. Deze kon, zoals Marx had aangetoond, geen andere zijn dan een socialistische. Een dergelijke samenleving werd door een groot deel van het Nederlandse volk al even zeer gewenst. Men zou niet terug willen naar de chaos van het kapitalistische stelsel, verantwoordelijk voor de crisis van de jaren dertig, de opkomst van het fascisme en de oorlog. De maatschappelijke ontwikkeling was in een stroomversnelling geraakt. De vooroorlogse politieke en economische structuren waren ondermijnd. Een geest van vernieuwing had zich van het Nederlandse volk meester gemaakt. De bedoeling van de redactie was dan ook, de naoorlogse Vrije Katheder te maken tot een discussieplatform van communistische en niet-communistische progressieven, die elkaar tijdens het verzet hadden gevonden. Dit ter bevordering van een linkse samenwerking of misschien wel de vorming van een linkse volkspartij, zodat ernst kon worden gemaakt met de omvorming van de maatschappij. De cpn, die meer dan enige andere groepering haar sporen had verdiend in het verzet, hoorde daar in de ogen van iedere progressieve Nederlander vanzelfsprekend bij. Een dergelijke constellatie kon rekenen op een breed draagvlak in de Nederlandse maatschappij. De voorstellingswereld van het verzet bleek echter niet te sporen met de realiteit. Er gaapte een kloof tusssen visioen en werkelijkheid. De breuk met het verleden was geringer, de continuïteit groter dan verwacht. Op velerlei gebied toonde zich, in de woorden van redactrice Eldering, ‘de heerschappij der traditie’. Er mochten dan na de bevrijding bijeenkomsten worden gehouden met vertegenwoordigers van Sikkel en Hamer en die van het Kruis, sdap- en later pvda-lid ds. Buskes kon in openbaar debat gaan met de hoofdredacteur Koejemans van De Waarheid, de spraakmakende politieke gemeente - en die bleek weinig te verschillen van | |
[pagina 57]
| |
die van voor de oorlog - moest weinig hebben van samenwerking met de cpn, ondanks haar uitstekende staat van dienst in het verzet. Al in september 1945 distantieerde de sdap zich scherp en principieel van de cpn en de Sovjetunie. Zij had haar eigen vernieuwingsplannen en speelde ter wille daarvan meer op rechts dan op links en wenste zich eens en voor al te ontdoen van haar revolutionaire stigmata. Ook de vernieuwingswil van het Nederlandse volk bleek een tamelijk efemere aangelegenheid. De verkiezingen van mei 1946 toonden aan hoe weinig het politieke beeld, vergeleken met dat voor de oorlog, zich had gewijzigd. Van de doorbraak, voorgestaan door de pvda, kwam weinig terecht. Alleen de cpn, die 10,6% van de stemmen kreeg, kon spreken van een verkiezingsoverwinning. Maar uitgerekend zij werd met grote vanzelfsprekendheid buiten de onderhandelingen over de kabinetsformatie gehouden. Al spoedig moest de redactie tot de erkenning komen dat het politieke klimaat in Nederland niet stond naar een linkse samenwerking. Na een veelbelovend begin preekte zij in belangrijke mate voor eigen parochie. Een van haar belangrijkste doelgroepen, sociaal-democraten die bereid waren tot samenwerking met de cpn, bleek nauwelijks te bestaan en voor zover wel, schrompelde die doelgroep ineen. De radikale stellingname zowel van de cpn als die van Vrije Katheder-redacteuren in de Indonesische kwestie, een probleem waar zelfs vele progressieve Nederlanders geen weg mee wisten, was daar overigens mede debet aan. De artikelen in het tijdschrift over de naoorlogse politieke ontwikkeling in Nederland vormen dan ook een dramatisch relaas van teleurgestelde verwachtingen. Men was bitter teleurgesteld in de pvda, aan wie men het bij uitstek verweet dat er in het naoorlogse Nederland geen sprake was van vernieuwing, maar slechts van herstel. Het aantal abonnees van het tijdschrift liep terug. In februari 1948 moest de redactie een beroep doen op haar lezers om financiële bijstand. ‘Bitter heeft het ons teleurgesteld te moeten vaststellen, dat anderen, personen zowel als periodieken, bewust of onbewust steeds meer concessies deden aan de hand over hand toenemende behoudzucht en reactie en dat zij niet meer aan onze zijde staan in vraagstukken, waarbij in 1945 nog grote overeenstemming in uitgangspunt viel te constateren.’Ga naar eindnoot2. De oproep van de redactie om hulp werd echter doorkruist door de communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije in februarimaart. Deze ontketende een politieke strafexpeditie jegens de cpn. Vertegenwoordigers van deze partij werden geweerd uit belangrijke Kamercommissies, in gemeenten als Amsterdam en Rotterdam werden ze (in strijd met de wet) uit de colleges van Burgemeester en Wethouders gezet. Ze kreeg geen politieke zendtijd meer. Er kwam een beroepsverbod voor communistische ambtenaren. Verschillende particuliere organisaties verklaarden een lidmaatschap van de cpn onverenigbaar met dat van hun vereniging. Het idee van een linkse samenwerking kon worden bijgezet in het graf waar reeds andere illusies uit het verzet waren begraven; en De Vrije Katheder werd uit financiële nood gedwongen in mei 1948 over te gaan van een weekblad op een maandblad.
Er was nog een tweede vooronderstelling waarop het bestaan van het blad was geënt: die van een blijvende samenwerking tussen de communistische en niet-communistische bondgenoten uit de oorlog. Evenals de cpn was de Sovjetunie in de ogen van de redactie-leden met een groot prestige (voor sommigen met een hernieuwd prestige) uit de oorlog te voorschijn gekomen. Ze had een zeer groot aandeel in de bevrijding van de wereld van het fascisme gehad. Hoe verschillend men ook over dit land kon denken, het was ondenkbaar dat burgers, die op een dergelijke heroïsche wijze hun vaderland hadden verdedigd als in Rusland, dit hadden gedaan voor een regime dat hun niets anders te bieden had dan armoede en terreur. Oost en West konden in onderling contact van elkaar | |
[pagina 58]
| |
leren. Politieke vrijheid en sociale rechtvaardigheid moesten tot een synthese worden gebracht. De vrede kon slechts blijvend gewaarborgd, indien het bondgenootschap uit de oorlog in stand bleef. Maar ook deze vooronderstelling bleek op drijfzand te berusten. Er kwam geen vrede in de wereld maar een situatie van scherpe Oost-West rivaliteit, die men koude oorlog ging noemen. Al in een zeer vroeg stadium constateerde men in De Vrije Katheder dat de ontwikkeling de verkeerde kant opging. De hoop dat de tegenstellingen tussen de grote mogendheden alsnog konden worden overbrugd, gaf men echter slechts langzaam prijs. Nog voordat Churchill in maart 1946 zijn beroemde ‘ijzeren gordijn-rede’ hield in Fulton, rapporteerde Mellink, in septemer 1945, dat Churchill in het Britse Lagerhuis had gesproken van een ‘stalen gordijn’ dat dwars door Europa liep. En verontrustender nog: de nieuwe Labour-minister van Buitenlandse Zaken, Ernest Bevin, zei het hem na.Ga naar eindnoot3. Toch meende Mellink eind 1946 dat nog steeds kon worden gesproken van ‘aanwezige en toenemende mogelijkheden van internationale samenwerking der democratische staten in de gehele wereld.’Ga naar eindnoot4. Eind 1947, toen de tweedeling van de wereld al praktisch een feit was en Paul de Groot op het Kerstcongres de cpn opriep zich op een harde nationale en internationale strijd voor te bereiden (en in de maand daarop de hoofdredacteur van De Waarheid de laan uitstuurde omdat hij daarvoor te zacht was) hoopte redacteur Willebrands nog dat het gezonde verstand zou zegevieren en achtte hij overeenstemming tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten in tal van brandende kwesties nog heel wel mogelijk.Ga naar eindnoot5. Aan deze laatste illusie maakte de communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije eveneens een einde.
De gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije werden door verscheidene redacteuren becommentarieerd. Ze gaven echter tevens aanleiding tot iets waartoe Vrije Katheder-redacteuren zich in het algemeen niet lieten verleiden. Ging men achter de schermen vaak heftig met elkaar in debat (met name over de interne ontwikkeling van de Sovjetunie) in de kolommen van het blad onthield men zich daarvan. De gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije waren echter schokkend en verwarrend genoeg om een uitzondering te maken op deze regel. Daarbij ging het vooral om de vraag of de te constateren aantasting van de geestelijke vrijheid in Tsjecho-Slowakije wel van tijdelijke aard was, dat wil zeggen moest worden beschouwd als een verdwijnend verschijnsel in een revolutionaire overgangssituatie. De veronderstelling dat dit niet zo zou zijn ging sommige communistische redacteuren recht door het hart. Men was er toch niet helemaal gerust op. In september 1948 belegde de redactie een lezersconferentie onder de titel Gemeenschapsbinding en Geestelijke Vrijheid. Hoewel het woord Tsjecho-Slowakije op de conferentie niet viel, ging het daar wel over. De marxistische hoogleraar in de wijsbegeerte, H.J. Pos, hield de hoofdinleiding.Ga naar eindnoot6. Ze had een troostend effect op diegenen die het met de ontwikkeling in Tsjecho-Slowakije moeilijk hadden. Volgens Pos stond vast dat de wereld in een overgangssituatie verkeerde. Tevens dat er in de worsteling tussen een oude en een nieuwe maatschappijstructuur geestelijke waarden en vrijheden werden geschonden, dat er vergissingen werden gemaakt en dat edele en innerlijk-vrije mensen ten offer vielen. Diegenen die in een dergelijke worsteling partij moesten kiezen stonden dan ook voor een tragische maar onverbiddelijke keuze: ‘De een zegt: liever een onrechtvaardige structuur dan aantasting van de volstrekte waarden van persoon en geweten. De ander: eerst dient de structuur veranderd, zodat ze in beginsel beter is, desnoods ten koste van vrijheden.’ Pos verwachtte echter dat bepaalde waardevolle geestelijke waarden, gegenereerd door het kapitalistische stelsel, in een socialistische maatschappij op een hoger plan weer tot gelding zouden komen. Dit nam echter niet weg dat men er vooralsnog van uit moest gaan dat de zich in | |
[pagina 59]
| |
het socialisme realiserende vrijheid, niet was verzoend met de vrijheden die in de westerse, kapitalistische samenleving waren verworven. ‘Waar gehakt wordt vallen spaanders’, zo vatte H. Ritsema (pseudoniem voor Sem Davids, medewerker van De Groene Amsterdammer) de rede van Pos in waarderende zin in De Vrije Katheder samen.Ga naar eindnoot7. In cpn-kringen was men er minder over te spreken. Vooral toen Pos in een artikel in het tijdschrift uiteen had gezet dat in de heersende situatie van oplopende spanning tussen Oost en West, waarin oorlogsgevaar dreigde, het de plicht van de intellectueel was om, los van enig eigenbelang, het gehalte van de westerse en Sovjetrussische systemen te bepalen en beide stelsels tegen elkaar af te wegen.Ga naar eindnoot8. Maar volgens Vrije Katheder-medewerker J. van Santen, voorzitter van de cpn-fractie in de Eerste Kamer, werden er in Tsjecho-Slowakije geen burgerlijke vrijheden geschonden. Dat kon gewoonweg niet omdat de burgerlijke vrijheden al in een langdurig proces waren ‘gefasciseerd’. Slechts in een socialistische maatschappij kon de vrijheid echt worden verwezenlijkt. Aan een contemplatieve afweging van beide stelsels was geen behoefte. ‘The proof of the pudding was in the eating.’ Duidelijk was dat het oorlogsgevaar overwegend zetelde in het Amerikaanse imperialisme.Ga naar eindnoot9. Pos bleek over deze ‘zelfverzekerde en tragiekloze heilsverwachting’, die van geen schending van waarden wilde weten, verdrietig en teleurgesteld. Het noopte hem tot een stap terug. ‘De sociale vrijheid zonder vrije waarheid? Het offer zou te groot zijn. Dan maar liever voorlopig gewoond in eenzaam Niemandsland, want ook terugkeer is niet mogelijk, en afgewacht.’ Al was niet uitgesloten dat er een moment kwam waarop voor objectieve beschouwingen en genuanceerde oordelen geen plaats meer was en de ‘keuze tussen twee kwaden op grond van een vast geloof in het betere’ moest worden gemaakt.Ga naar eindnoot10. Men deed er over Tsjecho-Slowakije verder het zwijgen toe. Over een andere pijnlijke kwestie, de uitstoting van Joegoslavië uit de Kominform, eveneens. Aan de binnenlandse ontwikkeling van beide landen had men zich in Vrije Katheder-kring gespiegeld. In beide landen - zo was men van oordeel - was sprake geweest van een eigen weg naar het socialisme. De recente gebeurtenissen toonden aan dat dit niet langer werd getolereerd. De Sovjetunie schreef opnieuw, dwingend, de koers voor. Aan de periode waarin aan de nationale communistische partijen een marge van ‘eigen richting’ was toegestaan, was een einde gekomen. En het was deze marge waarvan een blad als De Vrije Katheder, met zijn weliswaar met het communisme sympathiserende, maar toch onafhankelijke aanhang, het moest hebben.
Dit laatste brengt ons op de relatie van De Vrije Katheder tot de cpn. Weliswaar was ze een van de cpn onafhankelijk blad, maar dit verhinderde uiteraard niet dat de partij haar ontwikkeling nauwkeurig volgde. Aanvankelijk leverde de onderlinge verhouding weinig moeilijkheden op. Men streefde dezelfde doeleinden na: een linkse samenwerking en een positieve benadering van de Sovjetunie. Met het toenemen van de internationale spanningen kwam de relatie tussen Vrije Katheder en partij echter in een kritische fase. In september 1947 vond in Polen de oprichting plaats van de Kominform, die ten doel had de communistische gelederen tegenover de kapitalistische wereld te sluiten. Op het daarop volgende Kerstcongres van de cpn beschuldigde Paul de Groot de ‘cpn in oorlogstijd’ ervan dat ze in de laatste fase van het verzet, de fase van samenwerking met andersdenkenden, zich onvoldoende het verschil in eigen doelstellingen en die van de linkse burgerlijke verzetsgroepen had gerealiseerd. Een fout die haar duur was komen te staan, gezien het feit dat deze burgerlijke groepen zich onmiddellijk na de bevrijding ontpopten als anticommunisten.Ga naar eindnoot11. Het was een verwijt dat de communisten van De Vrije Katheder zich in het bijzonder konden aantrekken (en dat zijn schaduw naar het in 1958 te publiceren Rode Boekje vooruit- | |
[pagina 60]
| |
wierp). In steeds sterkere mate oefende de cpn druk op hen uit het beleid van het blad meer in overeenstemming met de confrontatiepolitiek van de partij te brengen. De partij had redenen te over om zich aan de inhoud van het blad te ergeren. Want al bond de redactie zich terwille van het voortbestaan van het tijdschrift in, men kon en wilde niet iedere vorm van kritiek op de Sovjetunie uit zijn kolommen bannen. En in de ogen van de cpn was iedere vorm van kritiek, als ‘de reactie in de kaart spelend’, taboe. Kritiek kwam voornamelijk uit de artistieke hoek.Ga naar eindnoot12. Hetgeen niet hoeft te verbazen gezien het avantgardistische karakter van het tijdschrift en de pogingen in de Sovjetunie kunsten en wetenschappen, na de relatieflankmoedige oorlogsperiode, weer onder strenge censuur te plaatsen.Ga naar eindnoot13. Redacteur Flothuis oefende kritiek uit op de partijresolutie die begin 1948 een aantal ter naam en faam bekend staande Sovjetrussische componisten ervan beschuldigde dat hun werk de decadente geest van het Westen ademde. Hij raakte in een geprikkeld debat met een communistische medewerker, die aan de inhoud van composities kon aflezen of ze tot stand waren gekomen in het ten ondergang gedoemde avondland, dan wel in het naar vreugdevolle hoogten opstijgende Rusland. Braat maakte beleefd maar resoluut korte metten met de Sovjetrussische slogan dat het verval van de beeldende kunst in het Westen zich had ingezet sinds Cézanne: de ontwikkeling in de Sovjetunie liep gewoon achter. Men was daar niet in staat om over de beeldende kunst in het Westen te oordelen. Karel van het Reve vroeg aandacht voor ‘Poesjkin de dissident’ in plaats van voor de als radikaal opgepoetste dichter. Op wetenschappelijk gebied kon redacteur Willebrands er, ondanks zijn lidmaatschapskaart van de cpn, niet omheen op de onwetenschappelijke aspecten van de leer van Lysenko te wijzen.Ga naar eindnoot14. Het was echter uiteindelijk toch de internationale ontwikkeling, die dynamiet onder de verhouding cpn-De Vrije Katheder legde. Een van de reacties van de Sovjetunie op de internationale ontwikkeling was het mobiliseren, via de nationale communistische partijen, van de publieke opinie in het Westen. In 1948 werd de aanloop gedaan tot de oprichting van een Wereldvredesbeweging, de latere Wereldvredesraad. In april 1949 werd in het kader daarvan een groot congres in Parijs gehouden. Willy Pos ging er voor De Vrije Katheder naar toe. Hij kwam er ietwat onthutst over het tentoongespreide fanatisme en de eenzijdigheid van terug. Na een uitgebreid verslag van de conferentie in het tijdschrift van een buitenstaander, werd door De Vrije Katheder uiterst spaarzaam over de vredesbeweging-in-opbouw gerapporteerd. Dit ontsnapte niet aan de aandacht van de cpn. In De Waarheid van 21 december 1949 publiceerde Marcus Bakker, belast met de organisatie in Nederland, een artikel waarin hij zich afvroeg of de ‘progressieve beweging’ in De Vrije Katheder een vriend dan wel een vijand bezat. In essentie kwam zijn artikel neer op een opsomming van wat er wel en niet in het tijdschrift moest worden gepubliceerd. Als belangrijkste taak voor het tijdschrift zag hij - een taak die schromelijk door de redactie werd verwaarloosd - het bijeenbrengen van Nederlandse kunstenaars en intellectuelen in ‘de strijd tegen de Amerikaanse fascisering, en voor de vrede’.Ga naar eindnoot15. Zijn artikel was nog maar nauwelijks geschreven toen J. Ritsema (Sem Davids) in De Vrije Katheder de Nederlandse pers aanviel over haar schandelijk onjuiste voorlichting over de Sovjetunie. Maar, zo voegde hij eraan toe, hij werd ook misselijk van het beate gekir tegen Stalin. Een opmerking die sloeg op het feit dat er ter ere van diens zeventigste verjaardag, pagina's vol zwijmelende gelukwensen in De Waarheid verschenen. ‘Wie de betekenis van de Sovjetunie en van Stalin voor onze tijd en voor latere tijden werkelijk hoog aanslaat, kan zich over zoveel goedkope stroopsmeerderij alleen maar bedroeven.’Ga naar eindnoot16. Dit was voor het Dagelijks Bestuur van de Partij het sein om in te grijpen. Het artikel van Ritsema werd ontmaskerd als een verkapte | |
[pagina 61]
| |
poging tot ideologische oorlogsvoering en de communisten in de redactie werd verweten dit niet te hebben doorzien. Ze werden beschuldigd van ‘fractionering’, een van de ergst denkbare zonden in communistische kring. In de praktijk hield de uitspraak van het Dagelijks Bestuur het consigne aan partijgenoten in niet langer in het blad te schrijven of het te lezen, tenzij een beleid kon worden verwezenlijkt conform de eisen van de partij.Ga naar eindnoot17.
Bovengeschetste ontwikkeling betekende het einde van het blad. De publikatie ervan werd opgeschort. Na enkele maanden onderhandelingen achter de schermen kwam in mei 1950, precies vijf jaar na de bevrijding, het laatste nummer van het tijdschrift uit. De cpn nam met niet minder genoegen dan met een blad dat zich onomwonden achter het Russische standpunt schaarde. De niet-communisten weigerden te accepteren dat een externe instantie hun voorschreef hoe en wat ze moesten schrijven. De ‘raad’ van Paul de Groot aan zijn partijgenoten-redacteuren, de niet-communisten dan maar uit de redactie te gooien en te vervangen door een williger soort, werd niet opgevolgd. Loyaliteit aan collega's en aan de uitgangspunten van het blad, won het van partijdiscipline. Indien De Vrije Katheder niet langer een platform kon zijn voor communisten en niet-communisten, dan was het maar beter het op te heffen. De opheffing ging vergezeld van een drietal redactionele verklaringen.Ga naar eindnoot18. Eén van communistische zijde, één van niet-communistische zijde en één van de onafhankelijke communist Wiessing, als altijd in de contramine. Zijn verklaring was de kortste en meest simpele: De Vrije Katheder moest blijven bestaan als discussie-orgaan voor een ieder wie de vrede lief was. Uit de beide andere verklaringen blijkt dat de standpuntbepaling in de Oost-West tegenstelling het knelpunt vormde. Een knelpunt waarmee de redacteuren wel, maar de cpn niet kon leven. Volgens de ‘communisten-verklaring’ waren er geen aanwijzigingen dat de vrede van de kant van de Sovjetunie bedreigd werd. Integendeel. Er was opnieuw sprake van het aanbrengen van een ‘cordon sanitaire’ rondom dit land, terwijl de Verenigde Staten zich op ongehoorde wijze bewapenden en overal in de wereld militaire allianties aangingen. De nietcommunistische verklaring verwierp de gedachte dat er in de bestaande situatie slechts één alternatief was: een ondubbelzinnige keuze voor de Sovjetunie. Een dergelijke keuze impliceerde vijandschap jegens de Verenigde Staten. Het was bovendien onjuist de vrede in de wereld te koppelen aan het beleid van één mogendheid. In de verklaring werd er de nadruk op gelegd dat de gehele gang van zaken rondom De Vrije Katheder illustreerde dat we in een gespleten wereld leefden. Een wereld waar er in beide kampen klaarblijkelijk alles aan gelegen was de eigen rijen ‘te zuiveren van wat zij als hun politieke tegenstanders beschouwen’.
Zo kwam er een einde aan De Vrije Katheder. De cpn wenste aan haar flanken zelfs geen mild kritisch blad, waarover zij geen zeggenschap had, te tolereren. Hoe hoog ze de zaak opnam blijkt uit het royement van de redactrice Eldering, die zich in de Vrije Katheder-zaak klaarblijkelijk het meest halsstarrig had gedragen. De hoofdschuldige aan de ondergang van het blad was volgens de cpn echter Annie Romein-Verschoor. Dat zij geen keuze had willen doen die ‘vijandigheid jegens Amerika impliceerde’ wees erop dat ze het blad had willen handhaven om de Amerikaanse oorlogsstokerij te kunnen blijven verdedigen. Van iemand die in een financiële verhouding tot de vara stond (zij nam deel aan het forum Radio Olympus) kon ook niet anders worden verwacht.Ga naar eindnoot19. Dat zij eind 1951 een van de ondertekenaars was van het manifest waarmee de vredesbeweging De Derde Weg in de openbaarheid trad, kan de cpn-leiding slechts in haar oordeel hebben bevestigd. De meeste andere redactieleden likten voorlopig hun wonden. Het proces van desillusie over het ‘reëel existerende socialisme’ had een | |
[pagina 62]
| |
aanvang genomen. Geen van de communistische redactieleden blééf (voor zo ver ik kon nagaan) communist. Zij werden óf geroyeerd óf traden vroeger of later uit de partij. Bijna alle oud-Vrije Katheder redacteuren bleven overigens ‘links’. Voor sommigen werd de pvda, voor de meesten de in 1957 opgerichte psp de partij van hun keuze. En er zullen weinig oud-redacteuren zijn die in oktober 1983 niet, al was het maar in de geest, aanwezig waren op de vredesdemonstratie in Den Haag. | |
2. De Vlam. Socialistisch Weekblad voor Vrijheid en Cultuur (1945-'52)De Vlam was eveneens een blad met wortels in het verzet. Het was de voortzetting van De Vonk, orgaan van de Internationale Socialistische Beweging, een verzetsblad dat eind 1940 door een aantal radicale socialisten werd opgericht. Vertegenwoordigers van antimilitaristische groeperingen en van het blad Bevrijding, het religieus-socialistische, antimilitaristische blad rondom Bart de Ligt, waren eveneens bij De Vonk betrokken. Verscheidene medewerkers van De Vonk en De Vlam waren te eniger tijd lid geweest van de Communistische Partij. Op grond van uiteenlopende ervaringen - de keer die de revolutie in de Sovjetunie had genomen, de daar heersende terreur, haar rol in de Spaanse burgeroorlog - hadden zij reeds voor de oorlog het communisme definitief de rug toegekeerd. Zij waren in het algemeen ook van een oudere generatie dan die van De Vrije Katheder. Hun radicale visie op het maatschappelijk gebeuren hadden zij echter behouden. Naast het uitgeven van een blad hield de verzetsgroep rondom De Vonk zich bezig met het verschaffen van bonkaarten en persoonsbewijzen aan (vooral Duitse) politieke vluchtelingen en met hulp aan joodse en niet-joodse onderduikers. Tom Rot, Eddy Wijnkoop (die, evenals vele andere Vonk-medewerkers, zijn verzet tegen de Duitsers met de dood moest bekopen), Dirk Schilp, Jef Last, Henriëtte Roland Holst, Richard Jokel, Piet Meertens, Wim Storm, Ria de Korte waren onder meer bij De Vonk en De Vlam betrokken. Na de oorlog verleenden mensen als H. Wielek, Bernard van Tijn, Sam de Wolff, Frits Kief, Lies van Weezel, Maarten Kulk, Frans Kempers, ds. J.J. Buskes jr. hun (redactionele) medewerking. De naaste medewerkers van het blad vormden een bont gezelschap van anarcho-syndicalisten, raden-communisten, religieus-socialisten, marxistisch-socialisten en wat er nog meer aan radikaal-socialisten in de wereld voorhanden was. Voor zover mensen uit de naaste omgeving van De Vlam lid waren van de Partij van de Arbeid, behoorden zij overwegend tot het in 1946 opgerichte (eerste) Sociaal Democratisch Centrum, een radikale oppositiegroep binnen de partij. Al treft men onder de regelmatige medewerkers ook de namen aan van meer gematigde pvda-ers als Joop Voogd en K. van Gerth (waarachter Vrije Volk-medewerker Klaus Schreiner schuil ging). De Vlam-groep was typisch een ‘club van verenigde individualisten’, waarbinnen menigeen er aan hechtte onverkort op zijn ideologische ponteneur te blijven staan en waarin de ruzies dan ook niet van de lucht waren. Vooral toen de eigengereide, fanatiek-anticommunistische Frits Kief in 1947 hoofdredacteur werd. Toen in het najaar van 1951 De Vlam in ernstige financiële nood raakte en opheffing dreigde (evenals De Vrije Katheder werd ze op den duur teruggeworpen op een kleine kern van geestverwanten) schreef de redactie: ‘Terwijl wij buiten de engere kring van onze geestverwanten weinige vrienden bezaten zijn er voor en na binnen deze kring ernstige conflicten gerezen, die niet altijd in der minne werden opgelost en een enkele keer ook tot wijziging in de redactie hebben geleid. Het is een tragedie van elke politieke beweging dat ter wille van het beginsel het grotere beginsel der solidariteit en der liefde zo dikwijls wordt geschonden. Ook wij van “De Vlam” hebben ons daaraan schuldig gemaakt.’Ga naar eindnoot20. Evenals De Vrije Katheder beoogde De Vlam een links discussieplatform te zijn ter stimule- | |
[pagina 63]
| |
ring van een radikaal-socialisme. Zij het - in tegenstelling tot De Vrije Katheder - vanuit een anticommunistische optiek. Men hoopte dat het blad zou kunnen fungeren als het geweten van de pvda, met haar verwaterd-socialistische beginselen. Ze hield het twee jaar langer uit dan De Vrije Katheder. Er was geen partij die haar voortijdig een stok tussen de benen stak, al werd wel herhaaldelijk in pvda-kringen tegen het blad gefulmineerd. In het najaar van 1952 was men echter door financiële tekorten en gestaag abonneeverlies genoodzaakt de publikatie van het blad te beëindigen.
Ondanks een principiële afwijzing, van meet af aan, van elk totalitair systeem, inclusief het Sovjetrussische, spraken diverse auteurs in De Vlam zich tijdens het eerste bevrijdingsjaar uit voor een opening van de sdap en later de pvda, naar ‘links’, in casu de cpn. Ook de Vlam-groep was in de ban van de eenheidsgedachte en streefde naar de vereniging van alle ‘echte’ socialisten. De blijmoedige uitkomst van een analyse van Sam de Wolff, begin 1946, was, dat de eenheid der arbeidersbeweging ‘van Schermerhorn tot Brandenburg, van Vos tot Koejemans onderweg is’.Ga naar eindnoot21. Na de teleurstellende uitslag van de eerste naoorlogse verkiezingen beantwoordde W. Romijn de vraag Wat nu? met: ‘Partij van de Arbeid en cpn samen in de regering - of samen in de oppositie’.Ga naar eindnoot22. Maar deze stellingname kwam niet zo zeer voort uit communistische sympathieën, dan wel uit de overtuiging dat bij een meer radikale koers van de pvda vele communistische stemmers voor de sociaal-democratie konden worden gewonnen. En volgens Jef Last kon een socialistisch-communistische combinatie met dezelfde opportunistische argumenten worden verdedigd als (soms) een ‘katholiek-socialistisch monsterverbond’.Ga naar eindnoot23. Al spoedig werd echter duidelijk dat voor De Vlam geen brugfunctie was weggelegd tussen de pvda en cpn-stemmers: ‘Van het begin af aan hebben wij op twee fronten moeten strijden: enerzijds tegen de heersende opvattingen in de pvda, anderzijds tegen het communisme’, schreef de redactie najaar 1951 in het hierboven reeds geciteerde artikel.
Als een rode draad loopt door de ideeënwereld van de groep rondom De Vonk en De Vlam de gedachte van de vorming van een Socialistisch Verenigd Europa, los van het kapitalistische Amerika en het communistische Rusland. Het was geen gedachte die eerst opkwam met de Oost-West tegenstelling in de wereld. Van meet af aan distantieerden verscheidene Vlam-medewerkers zich zowel van het Amerikaanse als het Sovjetrussische systeem. En ze bléven dit doen. Onder de noemer van een Socialistisch Verenigd Europa werd ook steeds een positieve en humane houding jegens Duitsland bepleit. Het uitbannen van oorlogsgevaar van deze kant betekende niet dat het Duitse volk zijn trekken thuis moest krijgen. Wel dat de kapitalistische structuur van het land moest worden vernietigd en dat het moest worden opgenomen in een Verenigd Europa. De afwezigheid van enige vorm van Duitsland-haat in de kolommen van De Vlam is opvallend. Aanvankelijk prevaleerde de gedachte dat een socialistisch Europa een soort brugfunctie kon vervullen tussen de kapitalistische en de communistische wereld. Spoedig daagde echter het inzicht dat een Verenigd Europa zich een weg tussen de grote mogendheden zou moeten bánen. Het jaar 1948, waarin zich de communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije voltrok, was voor deze constatering doorslaggevend. In een redactioneel commentaar werd de coup in niet mis te verstane termen veroordeeld. De ontwikkeling in Tsjecho-Slowakije was kenmerkend voor het ‘Stalinistisch bedrog’, dat niets meer te maken had met de oorspronkelijke socialistische bedoelingen van Lenin en de zijnen. Dit bedrog werd echter - zo werd beklemtoond - in de hand gewerkt door het ontbreken bij de westerse arbeidersbeweging van een eigen, op structurele wijziging gerichte politiek, door het ‘gebrek aan vertrouwen in eigen kracht en niet in het minst door zich terug te | |
[pagina 64]
| |
trekken [...] op de positie van het Amerikaanse imperialisme’.Ga naar eindnoot24. Dit laatste sloeg op de houding van pvda-er Jacques de Kadt. Al minstens een jaar voor de staatsgreep in Tsjecho-Slowakije had deze gepleit voor (militaire) samenwerking met de Verenigde Staten. Een idee waar menig pvda-er aan moest wennen, maar waarmee men zich na de staatsgreep in toenemende mate vertrouwd maakte. Niet echter de Vlam-redactie. Voor haar waren de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije eens te meer het signaal: ‘tegen het Stalinistische en tegen het Amerikaanse imperialisme, vóór een Verenigd Socialistisch Europa!’ In de periode na Praag, die zich kenmerkte door een versnelde militaire blokvorming in de wereld, werd in diverse artikelen in het tijdschrift ervoor gewaarschuwd zich niet te laten meeslepen door de bewust door Amerika en de Sovjetunie aangewakkerde oorlogspsychose. Men moest in het belang van vrede en socialisme blijven ijveren voor een onafhankelijk socialistisch Europa. Geheel in deze lijn werd door verscheidene auteurs de navo, voorjaar 1949 opgericht, verworpen. De Vlam-groep behoorde daarmee tot die kleine minderheid in Nederland die, hoewel uitgesproken anticommunistisch, toch het Atlantisch Pact verwierp. Maar hoewel het in het tijdschrift aan analyses van de internationale verhoudingen niet ontbrak, was deze afwijzing toch eerder ideologisch dan analytisch gemotiveerd. De meeste auteurs waren voor een socialistisch Europa en tegen het kapitalisme, dat men imperialistisch en belichaamd in de Verenigde Staten meende. Velen schreven vanuit een antimilitaristische achtergrond. Al deze overwegingen sloten haast per definitie aanvaarding van een militair bondgenootschap met Amerika uit.
Het is niet verbazingwekkend dat in een tijdschrift, dat het streven naar een onafhankelijk Europa op het program had staan en dat zich geplaatst zag voor de vorming van twee antagonistische blokken, het idee van Europa als een Derde Macht opgeld ging doen. Vooral toen landen als Joegoslavië en India in de richting van een niet-gebonden buitenlandse politiek koersten en men zich ging afvragen of een naar het socialisme strevend Europa in Azië niet een natuurlijke bondgenoot bezat. Begin 1951 staken een aantal mensen, waaronder de directeur van De Vlam, Dirk Schilp, de koppen bij elkaar teneinde de mogelijkheid af te tasten van de vorming van een vredesbeweging, gericht tegen de aan de gang zijnde militaire blokvorming in de wereld. Uit dit initiatief resulteerde eind december 1951 de zogenoemde vredesbeweging De Derde Weg, een beweging die zich nimmer een massale aanhang zou weten te verwerven, maar wel mede aan de wieg stond van de Pacifistisch Socialistische Partij, die in 1957 werd opgericht. De Derde Weg weigerde, zo stond in het manifest waarmee ze in de openbaarheid trad, ‘het vonnis van de tweedeling’ dat zich bezig was in de wereld te voltrekken, te aanvaarden, in de overtuiging dat ‘deze tweedeling niets anders dan een derde wereldoorlog ten gevolge kan hebben’.Ga naar eindnoot25. Bij Dirk Schilp speelde tijdens het voorafgaande beraad de gedachte mee, dat de kwijnende Vlam wellicht kon worden omgezet in een periodiek van De Derde Weg. Zover kwam het echter niet. Wel fungeerde het tijdschrift een tijdlang als orgaan waarin de voors en tegens van een dergelijke beweging en de vorm die zij diende te krijgen, werden bediscussieerd. Men bleek het er niet over eens te zijn. Zo pleegde Gerard van het Reve senior (later actief in De Derde Weg) heiligschennis - een familietrek blijkbaar - door te stellen dat men bij het streven naar een ‘derde macht’ er van af moest zien daaraan een socialistische inhoud te willen geven. In de huidige situatie was het doel ‘hoe de oorlogsdreiging kan worden afgewend’ belangrijker dan te proberen een maatschappelijke ideologie te verwezenlijken. Iedereen die zich niet door de bewapeningspolitiek van de Sovjetunie en Amerika op sleeptouw wilde laten nemen, behoorde bij zo'n ‘derde macht’, welke ook zijn politieke voorkeur. Inclusief de vredelievende krachten in de Sovjetunie en de | |
[pagina 65]
| |
Verenigde Staten zelf. Vrede was op dit moment belangrijker dan socialisme.Ga naar eindnoot26. Een ernstig redactioneel conflict ontstond toen Jef Last zijn visie op een Derde Macht gaf. Geheel in de antimilitaristische traditie van het blad ging men er vanzelfsprekend van uit dat een Europa als een Derde Macht een onbewapend Europa zou zijn. De Derde Weg stelde ook nadrukkelijk dat er in naam van de Derde Weg-idee geen militaire machtsvorming mocht worden bepleit. Jef Last vroeg zich echter af of een onbewapend Europa, dan wel een keuze voor een van beide blokken, de enige alternatieven waren. Hij meende van niet en beriep zich daarbij op onverdachte bron: ‘Tito gelooft het niet. Hij is van mening dat de oorlog ongewenst is, dat zij zal uitblijven en... bewapent zich. Nehru meent van niet. Hij weigert tussen beide partijen te kiezen, en... bewapent zijn land. Indonesië meent van niet, blijft neutraal en... koopt wapens. Palestina wenst geen oorlog met de Arabieren, maar gaat niet de weg der ontwapening. Zij allen staan op het standpunt van... de derde macht.’ Met andere woorden, zo betoogde Last, Europa is pas in staat een oorlog tussen Amerika en de Sovjetunie te verhinderen als het over wapens beschikt en pas dan kan er strijd worden geleverd voor een socialistisch Europa.Ga naar eindnoot27. Hoofdredacteur Kief moest om een andere reden weer niets van De Derde Weg hebben. Hij was bang dat de beweging zich niet krachtdadig genoeg van het communisme en de Sovjetunie zou distantiëren en dientengevolge beide in de kaart zou spelen. De voorstanders binnen de redactie van het idee om De Vlam tot spreekbuis van de nieuwe beweging te maken bleken dan ook ‘op onverwacht harde tegenstand’ van zijn kant te stuiten en de zaak ketste af.Ga naar eindnoot28. Het is overigens de vraag of mensen als ds. Krijn Strijd van Kerk en Vrede en Jef Suys, redacteur van De Nieuwe Stem, die tot de initiatiefnemers behoorden veel zouden hebben gevoeld voor een verenigingsorgaan waarin Kief een belangrijke rol speelde. Hoe zeer overigens het Derde Weg-idee in Vlam-kringen populair was blijkt uit het feit dat zich onder de eenenvijftig ondertekenaars van het oprichtingsmanifest dertien (ex) redacteuren en medewerkers van De Vlam bevonden. Bovenstaande ontwikkeling hield in dat De Vlam haar publikatie moest staken. Op 27 december 1952 verscheen het laatste nummer van het tijdschrift. Het zal wel geen toeval zijn dat dit tijdstip ongeveer samenviel met de uitgifte door De Derde Weg van een eigen orgaan. Overigens bleek men binnen De Derde Weg zelf nog lang niet uitgepraat over het hoe of wat van die vredesbeweging. De discussie in De Vlam was slechts een inleiding. | |
3. De Nieuwe Stem. Maandblad voor Politiek en Cultuur (1946-'67)In tegenstelling tot de beide vorige tijdschriften was De Nieuwe Stem geen voortzetting van een tijdens de bezetting ontstaan illegaal blad. De oprichting ervan werd in de laatste fase van de oorlog voorbereid op initiatief van dr. N.A. Donkersloot, betrokken bij het kunstenaarsverzet en ex-redacteur van het in 1940 opgeheven De Stem. Na enkele wijzigingen ging de redactie er als volgt uitzien: N.A. Donkersloot, O. Noordenbos, H.J. Pos, Jan Romein, J. Suys, Victor E. van Vriesland, W.F. Wertheim. Het lag in de bedoeling te komen tot een maandelijks tijdschrift voor politiek en cultuur. Een blad dat, evenals De Vrije Katheder, aantrekkingskracht vermocht uit te oefenen op een breed scala van progressieve intellectuelen. Mensen die bereid waren zich in te zetten voor politieke en culturele vernieuwing vanuit een maatschappelijk geëngageerd humanisme. De Nieuwe Stem kon aanvankelijk inderdaad putten uit een gevarieerd medewerkersbestand. In tegenstelling tot De Vrije Katheder niet op enigerlei wijze gelieerd aan de communistische beweging, kon haar politiek draagvlak breder zijn. Naast artikelen van marxistische auteurs treft men er artikelen in aan van mensen als Tammes, Geyl, Brugmans en Josseling de Jong (die het eerste jaar nog in de redactie zat). Toch | |
[pagina 66]
| |
kwam het tijdschrift in de loop van de tijd in een zelfde soort krachtenveld terecht als De Vrije Katheder. Een snel wegebbend eenheidsideaal en vernieuwingselan, de Indonesische kwestie en de ontwikkeling van de Oost-West verhouding waarover de meningen uiteen gingen lopen, deden het medewerkers- en abonneebestand afbrokkelen. Uit het medewerkersbestand valt nog iets anders op te maken. Kwam uit de Vrije Katheder-kring menig toekomstig hoogleraar voort, De Nieuwe Stem werd het blad van de radikaallinkse hoogleraar uit de periode van na de bevrijding.
Papierschaarste verhinderde een onmiddellijke start na de bevrijding. Bladen voortkomend uit de illegaliteit gingen bij de papiertoewijzing voor. Pas in januari 1946 kwam het eerste nummer uit. Toen was er reeds voldoende voorgevallen om Donkersloot te nopen aan zijn reeds voor de bevrijding geschreven introductie enkele markante passages toe te voegen: ‘Wij zijn sinds de bevrijding reeds menige ervaring rijker, maar ook menige illusie armer,’ schreef Donkersloot. ‘Achter ons ligt een totale oorlog, die is afgesloten met een explosie waarover de wereld nog dagelijks haar verbijstering uit: de atoombom [...]. Achter ons ligt de verschrikking van een verdelgingsregime, dat culmineerde in de gaskamer, voor ons ligt een toekomst gespannen door de dreiging van het wantrouwen der wereldmachten, waarvan men zich nu heeft af te vragen hoeveel of hoe weinig tussen hen nog over is van de geest van bondgenootschap waarmee de vijand der mensheid is ten val gebracht. Wat hiertegenover staat, het is te weinig, gezien bij dit alles beheersende wereldprobleem. Ook in ons land zijn er vele verschijnselen van matheid, reactie en slapheid, die de bevrijdingsvreugde temperen.’ Het door Donkersloot reeds voor de bevrijding geconcipieerde gedeelte, waarin redactioneel program en beleid werden geschetst, ving trouwens evenmin met juichkreten aan. De bevrijding was een verheugende gebeurtenis, maar: ‘Nooit is de crisis onzer beschaving ernstiger, de terugval in het voorgoed overwonnen gewaande dieper geweest dan in de afgelopen jaren.’Ga naar eindnoot29. Deze geconstateerde crisis, die de vraag opwierp of de vooroorlogse ondergangsvoorspellingen, die meestal werden toegeschreven aan een burgerlijk-conservatieve gedachtenwereld, niet toch serieus moesten worden genomen, bleek vele auteurs in de periode vlak na de bevrijding bezig te houden. Zelfs voor een marxistisch historicus als Jan Romein was de vooruitgang geen wetmatigheid. Moderne sociologische inzichten leerden dat ‘de vooruitgang ener beschaving geen wetmatigheid, niet eens een waarschijnlijkheid, maar slechts een mogelijkheid is’. Een mogelijkheid die tot werkelijkheid kon worden als de mensheid er - à la Toynbee - in slaagde een adequaat antwoord te geven op de uitdaging waarvoor ze zich gesteld zag: het overwinnen van de sociale en nationale tegenstellingen. Als een van de grootste opgaven bij het oplossen van de ‘sociale kwestie’ in zijn ‘proletarische’ en ‘internationale’ aspecten, zag Romein het vinden van een evenwicht tussen de twee belangrijkste waarden uit het verleden - vrijheid en individueel burgerschap - en die van de toekomst - ordening en gemeenschapsgedachte.Ga naar eindnoot30. Het werd hem door vele in het tijdschrift publicerende auteurs nagezegd.
Aan de internationale ontwikkeling werd in de eerste twee jaar relatief weinig aandacht besteed. Dat veranderde met de communistische staatsgreep in Praag, februari-maart 1948. Deze werd becommentarieerd door L. de Jong. Hij noemde de staatsgreep een klassiek voorbeeld van de wijze waarop in het communisme de dictatuur van het proletariaat zijn beslag kreeg. Hij plaatste hem op één lijn met voorafgaande gebeurtenissen in Oost-Europa. Wat zich in Tsjecho-Slowakije had afgespeeld ‘verschilde in geen enkel opzicht essentieel van hetgeen zich in de afgelopen jaren in Polen, Hongarije, Roemenië had voorgedaan’.Ga naar eindnoot31. Toch | |
[pagina 67]
| |
waren het de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije die een schokeffect teweeg hadden gebracht. Aan de angst die zij veroorzaakten viel toe te schrijven dat er nu plotseling overeenstemming kon worden bereikt tussen de westelijke geallieerden over Duitsland en dat het Pact van Brussel tussen de Benelux, Frankrijk en Engeland kon worden afgesloten. Opvallend in het licht van zijn latere opvattingen is dat De Jong zelf de communistische staatsgreep niet relateerde aan agressieve Sovjetrussische bedoelingen jegens het Westen. Hij ‘paste geheel in het kader der Russische wereldpolitiek, welke er sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog op gericht is geweest, het defensieve glacis aan de grenzen van de Sowjet-Unie zoveel mogelijk uit te breiden’.Ga naar eindnoot32. De voornaamste Russische motieven in dit verband vond De Jong weergegeven in een ingezonden stuk in de Manchester Guardian, dat hij als volgt citeerde: ‘De Russen zijn er van overtuigd dat het kapitalisme, wil het blijven bestaan, expansionistisch en imperialistisch zijn moet. Dat verklaart hun angst en hun wantrouwen jegens kapitalistische landen. Voeg daarbij de vijandelijke instelling dier landen jegens de Sowjet-Unie en het communisme tussen de twee wereldoorlogen; het Amerikaanse monopolie van de atoombom; de Amerikaanse bezetting van bases in de Pacific, uitsluitend geschikt voor agressie; de anti-communistische Kruistocht; de komende crisis in de Verenigde Staten, welke alleen door terugkeer naar een oorlogseconomie voorkomen kan worden; de reactionaire politiek in Duitsland; de Engels-Amerikaanse machtspolitiek in het Nabije Oosten etc. - tel al deze factoren op, en het zal U niet moeilijk vallen, het Russische optreden te verdedigen.’Ga naar eindnoot33. Met deze opsomming van de Sovjetrussische motieven gaf De Jong een overheersende opinie in de Nieuwe-Stem-kring weer. Het was echter een in het Westen allerminst populaire zienswijze. Algemeen werd de rol van de Sovjetunie in de staatsgreep kenmerkend geacht voor haar agressief-imperialistische bedoelingen. Zoals reeds eerder is vermeld sloeg de staatsgreep een sterk emotioneel getinte protestactie los. In een dergelijk klimaat kon de redactie zich niet van een stellingname onthouden. Ook in haar midden deed zich de vraag voor of de staatsgreep, hoe betreurenswaardig ook, niet toch tevens moest worden getoetst op zijn merites als een stap in de richting van een socialistische maatschappij. In een commentaar volgend op het artikel van De Jong hekelde de redactie ‘de soms tot hysterie gestegen protestactie, waartoe ook velen hunner zich hebben laten verleiden die het socialisme oprecht willen’.Ga naar eindnoot34. Als een ‘probaat middel’ daartegen beval zij het stellen van een drietal problemen aan: ‘1e in hoeverre mag of moet de formele democratie tijdelijk of zelfs blijvend worden opgeofferd aan de verwezenlijking van de materiële; 2e is, en zo ja in hoeverre, de doorvoering van het socialisme onverenigbaar met het behoud van de geestelijke vrijheid; en 3e dient het gebeurde wel het socialisme en de materiële democratie inderdaad?’ De redactie stelde diegenen aan de kaak die zich wél geroepen voelden de geestelijke vrijheid te verdedigen indien die van linkse zijde wordt bedreigd, maar ‘zich volkomen op hun gemak voelen wanneer dit van rechts gebeurt’. Zij sloot zich dan ook aan bij een protest van het Algemeen Bestuur van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers, waarin onvoorwaardelijke afkeuring werd uitgesproken ‘over de bedreiging en beknotting van de geestelijke en universitaire vrijheid overal ter wereld, waar zij plaats vindt - in Tsjecho-Slowakije zo goed als in Spanje, Griekenland, China en Argentinië’. In deze motie werd tevens de wetenschappelijke onderzoekers gevraagd ‘hun hoofd koel te houden en zich niet te laten meeslepen in een stemming waarin een nieuwe oorlog als onvermijdelijk en zelfs nuttig wordt beschouwd’. Dat de publieke opnie zich zou laten meeslepen in een polarisatieproces werd de redactie in toenemende mate een zorg. Zij had overigens reeds eerder doorgeklonken. Tsjecho-Slowakije mocht dan een katalyserend | |
[pagina 68]
| |
effect op de openbare mening hebben, de grondslagen voor een koude oorlog tussen Oost en West waren reeds gelegd. In mei 1947 hield Jef Suys een lezing voor het Comité voor Actieve Democratie, die in De Nieuwe Stem werd afgedrukt. Hierin constateerde hij een toenemende wederzijdse uitsluitingsbehoefte op internationaal niveau.Ga naar eindnoot35. De Sovjetunie leed aan omsingelingsangst en gedroeg zich steeds isolationistischer. In het Westen kwam een anti-Russische campagne op gang, getuige de in kringen van de pvda positief ontvangen publikatie van J. de Kadt: Rusland en wij. Hoe redden wij de vrede (1947). Hierin bepleitte De Kadt militaire machtsvorming op grote schaal tegen een imperialistisch Rusland en speelde hij volgens Suys met de gedachte van een preemptieve oorlog. Suys daarentegen achtte het zowel in het belang van de vrede, de westerse democratie, als van de doordringing van de Russische regeringsvorm met politieke vrijheid, dat het Westen bleef streven naar internationale samenwerking, dat het - in plaats van zich voor te bereiden op een confrontatie - alles in het werk stelde om de Russische angst te doorbreken. - Een jaar nadat Suys deze lezing hield werd hij het slachtoffer van het klimaat van angst en onzekerheid, opgeroepen door de communistische staatsgreep en opgeklopt door diegenen die vonden dat er nu maar eens snel ideologische orde op zaken moest worden gesteld. In november 1947 werd Suys nog door de Gemeenteraad van Amsterdam waardig bevonden om voorgedragen te worden als hoogleraar politicologie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. In juli 1948 moest hij, als behorend tot ‘de kliek van Jan Romein’, het veld ruimen voor een politiek betrouwbaarder geacht persoon. De man die in bovengenoemde rede tevens had betoogd dat het socialisme achterhaald was en als economisch systeem niet had bewezen dat het tot een hoger welvaartspeil voor de massa leidt dan het min of meer geordend kapitalistisch systeem, en die van mening was dat besluiten eerst dan democratisch waren als zo veel mogelijk mensen er hun instemming mee hadden betuigd (de zogenaamde consensusgedachte, door hem unanimiteitsbeginsel genoemd), werd in de Gemeenteraad en ver daarbuiten als een dubieus democraat en fellow-traveller afgeschilderd.Ga naar eindnoot36.
De reactie op Praag in De Nieuwe Stem en het artikel van Suys wijzen erop dat de opvattingen die in het tijdschrift naar voren werden gebracht af gingen wijken van het zich vestigende algemene patroon. De wijze waarop tegen Suys werd opgetreden was een indicatie hoe negatief dit door de politiek spraakmakende gemeente werd beoordeeld. De oprichting van de navo in 1949 bracht de definitieve scheiding der geesten. Het bondgenootschap werd in De Nieuwe Stem als gevaarlijk voor de vrede afgewezen. Dit gebeurde onder meer in een tweetal artikelen van Arthur Lehning (die ook wel artikelen in De Vlam publiceerde).Ga naar eindnoot37. Hij deed dit niet op grond van enige (verborgen) sympathie voor het bolsjewistische stelsel. Met de illusie dat er zich in de Sovjetunie in 1917 een geslaagde socialistische revolutie had voltrokken (een illusie waaraan sommige Nieuwe Stem-redacteuren zich ondanks alles bleven vastklampen) had deze anarcho-syndicalist al ten tijde van Kroonstad, in 1921, afgerekend. In zijn artikelen in De Nieuwe Stem rekende hij af met een andere illusie. De oprichting van het Atlantisch Pact leverde het bewijs dat de Verenigde Naties als vredeshandhavend orgaan hadden gefaald en dat machtspolitiek nog steeds de motor van het internationaal gebeuren was. Het Pact was, hoe men het ook wendde of keerde, tegen de Sovjetunie gericht en deze kon zich terecht er door bedreigd voelen. Lehning verwierp de navo om een aantal redenen. Ten eerste geloofde hij niet dat de Sovjetunie van plan was het Westen onder de voet te lopen. Daarentegen constateerde hij wel agressieve impulsen in het Westen. Ten tweede was hij van mening dat een eventuele opmars van het communisme niet te stuiten viel door middel van een bondgenootschap met | |
[pagina 69]
| |
reactionairen en hele en halve fascisten. Dit bracht de westerse democratie alleen maar in diskrediet. De dreiging uitgaande van het communisme, de aantrekkingskracht die de bolsjewistische mythe nog steeds bleek uit te oefenen, was slechts te pareren door revolutionaire tactiek of socialistisch beleid. Ten derde verwierp hij de gedachte dat de navo de vrede diende. De oprichting was de beslissende stap op weg naar een verdeling van de wereld in twee blokken met een daaruit voortkomende wapenwedloop, die een derde wereldoorlog onvermijdelijk zou maken. Om deze te voorkomen bepleitte Lehning voor Europa een van Amerika en de Sovjetunie onafhankelijke koers. Daarbij was het absoluut noodzakelijk zich ondubbelzinnig te distantiëren van het communisme, inclusief zijn vredescampagnes. Het probleem blijft ‘hoe houdt men de Russen tegen zonder oorlog’. ‘Voor West-Europa’ - aldus Lehning - ‘is het inderdaad een levensbelang dat het niet wordt gerussificeerd, maar toch óók dat het niet wordt geatomiseerd. De zaak van de vrede zou er mee gediend zijn, indien de niet-communistische wereld Amerika's Tito werd.’Ga naar eindnoot38. Bij een onafhankelijke Europese koers hoort het beklemtonen van een eigen Europese identiteit. Ook in deze zin trof men artikelen aan in De Nieuwe Stem. Getuige bijvoorbeeld een bijdrage van Charles Timmer, waarin overeenkomsten in culturele stijl constateerde tussen de u.s.s.r. en de u.s.a.. Landen niet voor niets aangeduid met namen ‘die aan chemische of mathematische formules doen denken’.Ga naar eindnoot39. Het was de cultuur van een collectivistische, industriële massamaatschappij, waarin de enkeling ‘als eenheid en zelfstandigheid’, met een eigen smaak en een eigen, niet slechts aan de omgeving ontleend waardenpatroon, werd uitgeroeid. Wilde Europa zijn eigen cultuur handhaven en die naar eigen wetten kunnen blijven ontwikkelen, dan moest stelling worden genomen tegen zowel ‘het Sovjetisme als Amerikanisme’. Als gemeenschappelijk kenmerk van dit Amerikanisme en Sovjetisme zag Timmer een staatsgedachte, die de maatschappij beschouwde als een gigantische, naar overwegend boekhoudkundige maatstaven te administreren naamloze vennootschap. Zowel het democratisch gehalte van het Sovjet- als het Amerikaanse systeem was twijfelachtig. In beide landen werd zonder oppositie geregeerd. Weliswaar vonden in Amerika eenmaal in de vier jaar ‘massale plaatsverwisselingen’ plaats en in Rusland helemaal niet meer, maar zeker in Russische ogen was dit verschil niet groot. Andere overeenkomsten vond Timmer onder andere een hang naar het kolossale en theatrale, een streven naar topprestaties en records en het gevoel het centrum van de wereld te zijn en een daarmee samenhangend utopisme en zendingsdrang. Het waren artikelen als de hierboven aangehaalde die De Nieuwe Stem in de marge van het denken over de internationale politiek deden belanden. De Kadt, een van de architecten van het buitenland-beleid van de pvda in de koude oorlog, typeerde in 1949 De Nieuwe Stem in Libertinage als ‘het maandblad van de meelopers van Moscou en van de meelopers dier meelopers’.Ga naar eindnoot40. De Nieuwe Stem werd helemaal als het blad van de meelopers beschouwd toen de zevende jaargang (1952) bleek te openen met het manifest van de zojuist opgerichte nieuwe vredesbeweging De Derde Weg, dat door de gehele Nederlandse redactie ondertekend was. Hiermee was het eindpunt van een bepaalde ontwikkeling bereikt. Begonnen met een politiek vrij breed samengestelde groep auteurs ‘links van het midden’, had er een duidelijke schifting plaats gevonden. De Nieuwe Stem was geworden tot het blad van die linkse intellectuelen, die de noodzaak van een militaire confrontatiepolitiek jegens de Sovjetunie ontkenden, deze bedreigend vonden voor de wereldvrede en die weigerden zich voor een van beide blokken uit te spreken.
Wat De Derde Weg zelf betreft, deze werd aanvankelijk vrij positief in de communistische | |
[pagina 70]
| |
pers ontvangen, hetgeen menig ‘zie je wel’ in anticommunistische kring ontlokte. Wél schreef De Waarheid dat de beweging nu snel moest kiezen, hetzij voor het kapitalisme van Wallstreet, hetzij voor de eerlijke krachten belichaamd in de Nederlandse Vredesraad. Maar de relatief gunstige beoordeling sloeg om in verguizing toen bleek dat De Derde Weg zich principieel distantieerde van de (communistische) Vredesraad en zich op het standpunt stelde dat een lidmaatschap van de cpn onverenigbaar was met deelname aan de Vredesbeweging. In de niet-communistische pers was de reactie overwegend negatief. De Derde Weg speelde de Russen in de kaart en was levensgevaarlijk. Het Vrije Volk schreef over ‘een kampeerterrein, terzijde van een der bestaande wegen, waar men zich terugtrekt in afwachting van de loop der geschiedenis’.Ga naar eindnoot41. Een andere reactie was die van Karel Bralleput (pseudoniem voor Simon Carmiggelt):
De vrijheid is, als op het stil verraad
van louche proffen en humane heren,
die onze weerstand zalvend wegmasseren,
in dit beschaafde land geen celstraf staat [...].
En dat we hardop zeggen ‘neen’
tegen McCarthy en zijn wilde hysterie,
maar ook tegen die zwendelbende, die
de vrede preekt door Moskous vuurmond heen.Ga naar eindnoot42.
Deze strofen geven een vrij algemeen oordeel uit de jaren vijftig weer. ‘Derde Weggers’ werd collaboratie dan wel verraad aangewreven. Soms werden ze zonder meer in het kamp van de vijand geplaatst. Hun opvattingen riepen woede op. De moeite van het bediscussiëren werden ze echter niet waard bevonden. |
|