De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |
Buitenlandse literatuurDe rubriek Buitenlandse literatuur wordt verzorgd door Christel van Boheemen, Piet Calis, Jan van Geelen, Klaus Siegel, Maarten Steenmeijer en Willem G. Weststeijn. | |
Fins
| |
[pagina 818]
| |
mun tuttuni tulisi’ (Als de mij bekende zou komen). In de weergave van Potgieter klinkt het als volgt:
Kwam hij maar, mijn welbekende!
Kwam hij maar, mijn graagst geziene!
'k Zou zijn mond een kusje ontstelen,
Schoon er wolvenbloed aan kleefde;
'k Zou de hand hem hart'lijk drukken,
Ook al had een slang ze omkronkeld!Ga naar eind2.
Waar' den wind verstand gegeven,
Konden lentezuchtjes praten,
Heen en weder zouden ze ijlen,
Woorden wisselen, bodes strekken
Tusschen twee opregt-verliefden! -
Eer verzaak ik lekk're spijzen,
Eer 't gebraad dat Priesters smullen,
Dan ik afzie van mijn liefste;
Dien ik aanlokte in den zomer,
Dien ik tam maakte in den winter.
Elf jaar hierna werd het boek van de Duitser F. Rühs over Finland in het Nederlands gepubliceerd. Ook hij besteedt aandacht aan de Finse volkspoëzie. Het is aannemelijk dat beider belangstelling hiervoor zich gevormd heeft onder invloed van de Romantiek en dat ze in Finland contact gehad hebben met kringen waar men hierin ook zeer geïnteresseerd was. Hun boeken zeggen evenwel niets over de belangstelling van de Nederlanders voor de Finse volkspoëzie, want beide schrijvers zijn buitenlanders en hun werken zijn zeker ook (of vooral) om andere redenen dan dat er iets instond over volkspoëzie vertaald. Dit blijkt ten overvloede uit het feit dat het nog bijna een halve eeuw zou duren, voordat een Nederlander over dit onderwerp zou schrijven. Curieus is in dit verband het reisverslag van Gerard Keller uit 1860. Een zomer in het Noorden schetst in de eerste plaats een beeld van Noorwegen, maar hier en daar maakt de auteur een uitstapje naar Finland. Als hij van Husum naar Hoeg reist, uit hij de veronderstelling dat Väinämöinen, een van de hoofdpersonen uit de Kalevala, wel eens in deze streken rondgezworven zou kunnen hebben.Ga naar eind3. Omdat hij niet aanneemt dat zijn lezers Väinämöinen kennen, vermeldt hij dat deze een van de eigenaardigste figuren uit de Finse mythologie is. Even verder vertelt hij van diens geboorte en hoe hij de wereld schiep. Dit laatste wordt ook zo voorgesteld in de oorspronkelijke volkspoëzie en in de versie van de Kalevala uit 1835, maar níet in de definitieve van 1849.Ga naar eind4. Keller zegt niet waar hij zijn informatie vandaan heeft, noch maakt hij ergens melding van de Kalevala.
De Kalevala wordt in 1854 voor de eerste maal in een Nederlandse tekst genoemd: dan verschijnt er in de Algemeene Konst- en Letterbode een kort artikel over de Finse literatuur onder de kop ‘Zweden’. Kennelijk is het tot de anonieme auteur nog niet doorgedrongen dat Finland al vanaf 1809 als grootvorstendom deel uitmaakt van Rusland. Dit stukje, dat gebaseerd is op een artikel uit de Allgemeine Zeitung, maakt dankbaar gebruik van het pas verschenen Vorlesungen über die Finnische Mythologie (St. Petersburg 1853) van de beroemde Finse taalgeleerde M.A. Castrén. Maar er wordt ook terloops in gesproken over het verzamelen van volkspoëzie, een door de Romantiek aangewakkerde bezigheid, waar een volk, op zoek naar zijn eigen identiteit, zich vol overgave op wierp. Vanuit het huidige perspectief is het duidelijk dat de rijke oogst van deze verzamelwoede voor het zelfbewustzijn en de volwassenwording van Finland en zijn cultuur van immens belang was; niet in het minst omdat de grootste onder die verzamelaars, Elias Lönnrot, op basis van het bijeengebrachte materiaal de Kalevala compileerde. Dit epos vormt de hoeksteen van de Finse letterkunde. Uit de voorgaande feiten blijkt dat het epos een opvallende dualiteit bezit: aan de ene kant is het een voortbrengsel van eeuwenlange, mondelinge overlevering en daarmee een typisch collectief produkt van een volk; aan de andere kant is het echter een kunstwerk van een enkeling uit het tweede kwart van de vori- | |
[pagina 819]
| |
ge eeuw. Lönnrot heeft immers een keuze uit verschillende varianten gedaan en die met eigen verzen samengesmeed tot een geheel. In eigen ogen was hij een restaurateur, iemand die aan de hand van allerlei brokstukken het epos in de oude staat terugbracht. En hier treedt die merkwaardige dualiteit weer aan de dag. De verhalen die nu samen een geheel vormen, stonden vroeger namelijk gewoon op zichzelf; er heeft dus nooit een dergelijk epos bestaan! Dat men in de negentiende eeuw niet op die gedachte is gekomen, kan men zien als een indicatie voor de opvattingen van die (romantische) periode. Nog even terug naar de Konst- en Letterbode van 1854. De onbekende auteur noemt het werk van de verzamelaars kritiekloos, zonder methode en in alle opzichten gebrekkig. Volgens hem was het pas Lohnschrot (!) die er hier en daar in slaagde om uit de bijeengebrachte zangen enigermate een geheel te vormen. Hij maakt nog een vergissing als hij beweert de Castrén de eerste druk van de Kalevala (die van 1835 dus) in het Duits vertaalde. Het was in het Zweeds. Het eerste schaap was over de dam en er volgden er meer. Af en toe kon men nu in de pers de naam Kalevala tegenkomen, maar informatie over wat voor soort werk het was, bleef lange tijd gebrekkig. Vreemde opvattingen en wonderlijke onjuistheden laten (op hun best) een spoor van goede bedoelingen achter. Het eerste, werkelijk belangrijke artikel over de Kalevala verscheen in twee delen in De Gids in 1879. Daarin behandelt H.U. Meyboom de inhoud van het epos op basis van de Duitse vertaling van Schiefner uit 1852 en publiceert hij enkele proeven van vertaling in het Nederlands. Hij is zakelijk en een nauwkeurig lezer, terwijl hij ook kennis heeft genomen van het boek van Castrén over Finse mythologie. Een en ander heeft bij hem geresulteerd in een helder zicht op de samenstelling van de Kalevala: ‘(...) hier is sprake van zangen, uit den mond des volks opgeteekend en eenigszins kunstmatig tot een eenheid samengevoegd; van zangen, uit verschillende tijden en verschillend van inhoud, tot een heldendicht verbonden in een volgorde, die tot zekere hoogte toevallig heeten mag en zonder veel moeite door een andere kan worden vervangen.’ Meyboom geeft tamelijk precies de bruidverwervingstochten en de bruiloft van Pohjola weer. Dit is een centraal gedeelte in de Kalevala. Binnen het raamwerk van de schepping van de wereld in de eerste zangen en de geboorte van de zoon van Marjatta (Christus) in de laatste, gaat het verhaal ruwweg over de betrekkingen tussen twee volksstammen in vrede en oorlog. Een oorlog overigens, waarin men meer met woorden die een magische kracht bezitten dan met wapenen strijdt. De helden van Kalevala, het land van de Finnen, dingen naar de hand van de dochter van de vorstin van Pohjola, het land van het Noorden. Dit zijn de bruidverwervingstochten. Ilmarinen, de smid, is uiteindelijk de gelukkige, nadat hij onder andere de Sampo gesmeed had, een raadselachtig voorwerp dat geluk brengt aan de bezitter ervan. Deze zelfde Sampo vormt later evenwel de aanleiding voor de strijd die ontbrandt als de helden van Kalevala hem uit Pohjola terug willen roven. Hun opzet mislukt. Tijdens een gevecht breekt de Sampo en valt in zee. Slechts enkele scherven ervan komen verspreid op het land van Kalevala terecht en brengen de bewoners daar voorspoed. Volgens Meyboom wordt in deze verhalen een zinnebeeldige voorstelling van natuurverschijnselen gegeven, zoals de wisseling van licht en duisternis, dag en nacht, zomer en winter. Pohjola, naar zijn mening het latere Lapland, zou het rijk der duisternis zijn en Kalevala, nu Finland, dat van het licht. Niet alles verklaart hij zo; aan de basis ligt de realiteit. Mythologie en historie zijn op zonderlinge wijze dooreengemengd, zegt hij. De kwestie van het werkelijkheidsgehalte van het epos vormt later nog een belangrijk twistpunt tussen de verschillende onderzoekers. Er zijn dan twee scholen te onderscheiden: die van histori- | |
[pagina 820]
| |
sche verklaringswijze (zoals verdedigd door onder anderen Kaarle Krohn) tegenover die van de mythische uitleg, waar Jacob Grimm een belangrijk vertegenwoordiger van was. Meyboom neemt in zijn slotwoord in ieder geval een duidelijk standpunt in, als hij schrijft dat zowel de strijders als de minnaars gepersonifieerde natuurverschijnselen zijn. Ze zijn gestoken in Finse gewaden die echter zo doorschijnend zijn, dat het mythologische beeld er overal doorheen schemert. Wat de proeven van vertaling betreft, doet Meyboom zélf zijn lezers het verzoek om in gedachten te houden dat ze via het Duits tot stand zijn gekomen en waarschijnlijk meer van hun oorspronkelijke karakter hebben verloren dan de eraan ten grondslag liggende vertaling in het Duits. Inhoudelijk volgen de gegeven voorbeelden aardig het origineel. De vertaalfouten blijken over het algemeen niet op rekening van Meyboom, maar op die van Schiefner geschreven te moeten worden. Een voorbeeld van zo'n fout in commissie betreft het woord käki (koekoek), dat bij Schiefner Kuckuks-Kleeblad (klaverzuring oftewel oxalis) wordt en tenslotte in de Nederlandse tekst prijkt als een koekoeksbloempje (Lychnis flos-cuculi). In de Finse tekst (4e zang, regel 485-489) staat letterlijk:
op de top van iedere heuvel
groeiden drie berken,
in de kruin van iedere berk
[groeiden] drie gouden koekoeken.
De koekoeken begonnen te roepen.
Bij Schiefner staat:
Auf der Spitze jedes Hügels
Wachsen drei gar schöne Birken,
In dem Wipfel jeder Birke
Sitzt ein hübsches Kuckucks-Kleeblad
Fangen alle an zu rufen.
Meyboom heeft dit als volgt vertaald:
... waarin straks uit drie rotsen drie berken opschieten,
die haar kruinen omhoog zenden, prijkende ieder met een koekoeksbloempje. Die bloempjes verheffen dan hunne stemmen.
Roepende bloemen, een ongewoon verschijnsel. Vijftien jaar hierna, in 1894, verscheen eveneens in De Gids een ander opmerkelijk artikel over de Kalevala. De auteur, Max Rooses, was tien jaar tevoren in Finland geweest en had onder de titel ‘Brieven uit het Noorden’ zijn reisindrukken het licht doen zien in het tijdschrift Nederlandsch Museum. In een van zijn brieven schrijft hij op bewonderende toon over de Finse volkspoëzie, maar bovenal over de Kalevala en de Kanteletar. Deze Kanteletar is het resultaat van dezelfde verzamelwoede als die welke leidde tot het ontstaan van de Kalevala en verscheen in 1840-1841. De bundel bevat in totaal zeshonderdvijftig gedichten, lyrische en episch-lyrische, die een beeld geven van een volk dat dicht bij de natuur leeft. Het is ongekunstelde en directe poëzie, waarin vooral de toon van verdriet doorklinkt. Als Rooses schrijft over de totstandkoming van de Kalevala, kapittelt hij Lönnrot erover, dat deze uit angst iets weg te laten wat waarde had, teveel in druk liet verschijnen. Hij spreekt de wens uit dat een van Lönnrots volgelingen opnieuw de Kalevala onder handen zal nemen en beter zal schiften. Het zou het epos ten goede komen, meent hij. Toen Rooses zijn reisbrieven schreef, had hij al de vertaling van Schiefner gelezen en op basis daarvan zijn eerste vertaalpogingen ondernomen, waaruit als voorbeeld hier de beginregels van de Kalevala:
Van den lust word ik gedreven,
Van het verlangen aangewakkerd,
Om aan het zingen mij te begeven,
Om met spreken te beginnen,
Om het lied der vaderen te zingen,
De oude overgeleverde zangen.
| |
[pagina 821]
| |
Woorden smelten mij op de lippen,
Mijnen mond ontsnappen de tonen,
Zij willen mijne tong ontglippen,
Zij willen mijne tanden ontsluiten.
Het was vooral zijn bedoeling hiermee aan te geven hoe een van de belangrijkste prosodische kenmerken van de kalevalaanse poëzie, het parallellisme, functioneert. Deze stijlfiguur, waarvan men vermoedt dat ze al gebruikt werd in de tijd dat het Fins en Hongaars nog één taal vormden (ongeveer vierduizend jaar geleden), hangt samen met de wijze waarop de verzen werden voorgedragen. Twee zangers - een wat misleidend woord aangezien er meer van reciteren dan van zingen sprake was - namen om beurten een regel voor hun rekening, waarbij de tweede telkens de voorafgaande versregel variërend herhaalde. Men heeft weleens gedacht dat beiden tegenover elkaar zaten en elkaars handen vasthoudend al reciterend heen en weer ‘wiegden’. Dit is waarschijnlijk een fabeltje. Naast het parallellisme is in ‘technisch’ opzicht karakteristiek voor de Kalevala de alliteratie en de viervoetige trochee. Er is een groot poëtisch vermogen vereist om dit in vertaling te handhaven, zo het al überhaupt mogelijk is. Denkelijk komt de dichter-vertaler niet uit onder het dilemma om te kiezen tussen een letterlijke, naar proza neigende weergave en een waarin het behoud van de specifieke poëtische elementen gepaard moet gaan met een grote vrijheid ten aanzien van de zuivere betekenis. De praktijk tot nu toe bewijst dit ook. Het artikel van Rooses in De Gids van 1894 is voor het grootste deel gebaseerd op het boek van Domenico Comparetti uit 1892: Der Kalewala oder die traditionelle Poesie der Finnen. Rooses begint met een algemeen overzicht over de Finnen en hun taal. Helaas bevat het in zoverre opvallende overeenkomsten met veel andere overzichtjes dat het juiste en onjuiste informatie door elkaar geeft. Zo laat hij de Finnen afkomstig zijn uit Noord-Azië én Europa, signaleert hij verwantschap met de oude Scythen en schrijft hij dat de Kareliërs in het westen van Finland wonen. Dergelijke uitglijders zijn des te merkwaardiger als men weet dat Rooses een van die zeldzame Nederlanders is die in de Kalevala zijn geïnteresseerd én Finland lijfelijk bezocht hebben. Hij had dus in ieder geval uit eigen aanschouwing kunnen weten dat de Kareliërs in het oosten wonen. Uit zijn artikel wordt overigens niet duidelijk waar hij zijn gegevens over de Finnen vandaan heeft; het werk van Comparetti is in ieder geval niet de bron voor alles, want Rooses vermeldt feiten die Comparetti niet geeft. Met of op gezag van laatstgenoemde benadrukt hij het sjamanistische element in de Kalevala. De heidense priesters (de sjamanen) zijn zangers en wijzen, wier kennis van de oorsprong der dingen ook macht daarover betekent. De helden in het epos gedragen zich als die sjamanen: waar zij elkaar treffen, strijden zij niet met het zwaard, maar met liederen. Hun woord is hun kracht. Väinämöinen weet in zo'n tweestrijd bij voorbeeld een jongere, overmoedige tegenstrever het moeras in te zingen. Rooses spreekt niet ten onrechte van toverzangen. In dit opzicht vergelijkt hij de Kalevala met andere epen. Volgens hem is er in de Finse poëzie niets te vinden van de logica van, zoals hij ze noemt, arische dichters. De helden van de Kalevala zijn geen grote mannen, geen koene kampers, maar tovenaars die werken verrichten die naar menselijke maat gemeten onmogelijk zijn. Het bovennatuurlijke lijkt er een belangrijker rol in te spelen dan in de literatuur van de ‘beschaafde’ wereld, waarin menselijke drijfveren en menselijke krachten alleen het lot van de mens richting geven. Rooses erkent evenwel dat tegen deze regel gezondigd wordt. Achilles en Sigurd zijn onkwetsbaar, Aeneas en Paris zijn gunstelingen van de goden en de Cyclopen zijn zeker geen gewone sterverlingen. Ook elders ziet hij een wezenlijk verschil tussen de Kalevala enerzijds en het Germaanse en Griekse epos anderzijds. In het laatste heeft de hartstocht een veel grotere invloed op de | |
[pagina 822]
| |
gebeurtenissen. Dat er tussen de Finse helden geen echte strijd is, dat er in de Kalevala niet verhaald wordt van klassieke oorlogsgeschiedenis en gevechten, schrijft Rooses niet toe aan de Finse volksaard, maar hangt volgens hem samen met het feit dat de Finnen een onderworpen stam zijn geweest. Comparetti heeft hier enigszins een andere kijk op: ‘Wir sehen hier Kämpfe und Conflicte zwischen Individuen, in denen die mächtigste und am häufigsten gebrauchte Waffe nicht die Lanze oder das Schwert, sondern das Zauberwort ist. Das thut übrigens dem Charakter der Finnen keinen Abbruch, der, wenn auch nicht kriegerisch und unternehmend, doch edel angelegt und widerstandsfähig ist und die die Art und Weise eines bescheidenen, ruhigen und resignirten Volkes wiederspiegelt, das bis jetzt in der Geschichte mehr passive als active Rolle gespielt hat.’ In Rooses' opvatting heeft de Kalevala niet de heldere uitstraling die uitgaat van de Ilias, noch die felle hartstocht die het Nibelungenlied beheerst. Hij is milder van toon en melancholieker van sfeer, wat onder andere tot uiting komt in de gehechtheid aan de geboortestreek. Als een Finse zanger zich in een vreemd land de lieflijkheid van huis en haard herinnert, ziet hij die niet als een geheel, maar als een veelheid van details: de witte berken, de palen van de omheining, de hoorn die weerklinkt op de weide, enzovoort. De liefde, die in de Kalevala toch een voorname plaats inneemt, is niet vurig en beheerst de mens niet volledig, aldus Rooses.
In de tweede helft van de vorige eeuw verschenen dus verscheidene artikelen over de Kalevala, maar het epos zelf moest nog op zijn beurt wachten. Kinderen konden er als eersten van genieten, want in 1905 kwam een verkorte versie uit voor kinderen van twaalf jaar en ouder. De auteur is Nellie van Kol, die het geheel navertelde op basis van de Zweedstalige bewerking van Rafael Hertzberg. Zonder hier uitvoerig op in te gaan, is het toch aardig de aandacht te vestigen op een vertaalprobleem dat zij signaleert en dat ook bij anderen moeilijkheden oplevert. Van Kol gebruikt voor Väinämöinen de benaming runenvader, waar in het Fins het epitheton laulaja (zanger) staat. In een noot geeft ze de volgende verklaring: het woord betekent ‘zooveel als kenner der runen (= lettertekens) en schepper van nieuwe runen (= gedichten).’ Volgens haar beheerste Väinämöinen dus het runenschrift. Deze fout berust hierop, dat het Zweedse runa zowel ‘Fins volksdicht’ betekent alsook ‘runeteken’. Etymologisch gezien is dit woord hetzelfde als het Nederlandse rune. Nu hebben sommige schrijvers ook in onze taal het woord rune benut in de betekenis van ‘poëzie van de Kalevala’, op dezelfde wijze als in het Duits is gedaan. Dit was vanzelfsprekend niets anders dan het verspreiden van een afwijkend gebruik van het woord. Iemand die zich hier tegen heeft verzet, was D. Logeman-v.d. Willigen. Zij stond op het standpunt dat deze vertaling slechts geschikt was om verwarring te zaaien. Zelf gebruikte zij in haar artikel over de Kalevala (1910) het woord volkslied. Alle Nederlanders die voor 1910 over de Kalevala hebben geschreven, hadden hun kennis via het Duits of het Zweeds opgedaan. Finland was voor hen een ver, exotisch land, hoog in het noorden. Rooses uitgezonderd heeft nauwelijks iemand van hen het zelf bezocht. Logeman-v.d. Willigen breekt met deze slechte gewoonte; ze houdt van Finland (‘Ik heb dat eenzame land zelf liefgekregen’) en zijn bewoners en schetst er een beeld van op grond van haar eigen, subjectieve, ervaringen. Genegenheid moge een drijfveer tot schrijven geweest zijn, het stuk stoelt tevens op aanzienlijke kennis. Zij citeert de bekende Finse schrijvers J.L. Runeberg en Juhani Aho, zij noemt namen van figuren die wegbereiders voor de Kalevala waren alsook latere onderzoekers van het epos.Ga naar eind5.,Ga naar eind6. Zij somt vertalingen op, schrijft over de invloed van de Kalevala op de literatuur en beeldende kunst en noemt dan niet alleen namen van kunstenaars, maar beschrijft | |
[pagina 823]
| |
ook in het kort hun werken waarin die invloed tot uiting komt. Wellicht heeft menig lezer, duizelend van feiten, namen en details, haar artikel destijds terzijde gelegd. Hoewel Logeman-v.d. Willigen veel weet, vergist ook zij zich wel eens. Zij schenkt nogal wat aandacht aan magie en bijgeloof onder de Finnen, zoals dat onder meer naar voren komt in bezweringen en toverzangen in de Kalevala. Dit bijgeloof is nog lang niet uitgestorven, schrijft ze, en als voorbeeld noemt ze dat kinderen met kerstmis altijd nog lood in kokend water gieten en nieuwsgierig toekijken wat het voorspellen zal. Misschien heeft zij hiermee gedoeld op het tingieten op oudejaarsavond, dat zij, afgaande op haar beschrijving, dan zeker niet zelf heeft meegemaakt.Ga naar eind7.
In de jaren twintig verschenen er over de Kalevala twee artikelen waarvan de auteurs zich - zoals haast gebruikelijk - baseerden op de Duitse vertaling van de al eerder genoemde Schiefner. Aangezien er geen nieuwe gezichtspunten in naar voren worden gebracht, gaan we er niet verder op in. Na de verkorte uitgave van de Kalevala door Nellie van Kol duurde het langer dan twee decennia eer in het Nederlands een voor volwassenen bedoelde vertaling werd uitgegeven - en ook die was nog niet volledig. De vertaalster was Maya Tamminen, een Finse, die het boek in 1929 de titel meegaf Finsche mythen en legenden, maar deze, bij de tweede druk, in 1938 wijzigde in Kalevala, het Finsche volksepos. Bron was - voor de eerste en (voorlopig) laatste keer - de oospronkelijke Finse tekst. De lezers kregen een klein gedeelte aangeboden in versvorm, want het merendeel van het epos is in proza vertaald of, beter gezegd, naverteld. Maya Tamminen voorzag haar werk van een ruim zestig bladzijden tellende inleiding, waarin ze het Finse land en volk, zijn zeden en gewoontes, godsdienst en mythologie, alsmede de samenstelling van de Kalevala, de versmaat, enzovoort behandelt. Tegenwoordig zijn de door haar weergegeven gezichtspunten in veel opzichten verouderd, maar destijds sloten ze behoorlijk aan bij de bestaande opvattingen. Het laatste woord der wetenschap had ze evenwel niet overal gesproken, zoals Jan de Vries in een recensie (in Mensch en Maatschappij, 1929) van haar werk opmerkt. Hij zegt dat Tamminen een heel ander standpunt over het ontstaan van de kalevalaanse poëzie inneemt dan de grote onderzoeker en kenner Kaarle Krohn, wiens nieuwste boek Kalevalan kysymksiä (Vragen betreffende de Kalevala) zij ook nergens als bron opgeeft, in tegenstelling tot diens oudere Kalevalan runojen historia (De geschiedenis van de gedichten van de Kalevala). De Vries doelt hiermee op het feit dat Tamminen de inhoud van de poëzie van de Kalevala beschouwt als mythische fictie. Zij beweert dat het epos niet op een geografische of geschiedkundige werkelijkheid berust, maar dat bij voorbeeld de erin bezongen strijd tussen Kalevala en Pohjola veeleer op een mythische voorstelling van zaken gegrond is dan op een historisch gebeuren. Uitgezonderd dat wat bij het dagelijks leven hoort, is het enig werkelijk tastbare voorwerp in het epos de kantele, een vijfsnarig, typisch Fins instrument, enigszins vergelijkbaar met de citer. Deze kantele is volgens uit de volkspoëzie overgeleverde verhalen (het staat ook in de Kalevala) door Väinämöinen gemaakt uit de onderkaak van een reusachtige snoek. Helaas ging dit instrument verloren, zodat hij genoodzaakt was een nieuwe te vervaardigen. Dit keer bestond zijn materiaal uit het hout van een berk en (voor de snaren) de haren van een jong meisje. Als Väinämöinen aan het slot van het verhaal moet wijken voor de zoon van Marjatta, de koning van Karelië (dat wil zeggen de Christusfiguur), laat hij de kantele achter als een geschenk aan het Finse volk. Jan de Vries was echter van mening dat er wel degelijk historische gebeurtenissen aan de verhalen van de Kalevala ten grondslag lagen. Toen van Tamminens vertaling een nieuwe druk uitkwam, kreeg hij de gelegenheid om in een voorwoord zijn ideeën (en die van Krohn) | |
[pagina 824]
| |
daaromtrent te ventileren. Maar de opvatting die hij daar huldigt, is lang zo radicaal niet meer als in zijn bespreking van de eerste druk. Hoe komt dat? De verklaring ligt in het feit dat inmiddels de studie Sammon arvoitus (Het raadsel van de Sampo) van een van Finlands beroemdste geleerden, E.N. Setälä, was gepubliceerd. Deze Setälä toonde daarin aan dat de ‘Sampo’ vóór alles uit mythische elementen bestaat. De Vries was nu bereid te erkennen dat Krohns theorie over het historische fundament van de Kalevala, waar het de ‘Sampo’ betrof, misschien niet de hele waarheid was. De vertaling van Tamminen volgt tamelijk getrouw het origineel. De gedeeltes in dichtvorm - soms zelfs in de juiste maat - doen niet altijd helemaal recht aan de Kalevala, wat gezien het verschil in karakter tussen het Nederlands en het Fins niet hoeft te verbazen. De moedertaal van Tamminen was Fins, maar zou een Nederlander haar hebben kunnen verbeteren? Is het mogelijk dat karakteristieke metrum, de viervoetige trochee, de altijd aanwezige alliteratie in een zo compleet andere taal te behouden zonder de letterlijke betekenis geweld aan te doen? Maya Tamminen heeft gekozen voor een zo nauwkeurig mogelijke weergave en is daar over het algemeen ook in geslaagd, zij het soms ten koste van de dichterlijkheid. Foutloos is zij niet. Heel opvallend is bij voorbeeld dat ze bepaalde dieren in de fauna van de Kalevala heeft ‘ingevoerd’ die daar niet thuis horen, zoals de karper en het (edel-)hert. Het is aan te nemen dat ze dit opzettelijk heeft gedaan, met de bedoeling het begrip van de tekst voor de Nederlandse lezer te vergemakkelijken. Edelhert is de vertaling van het Finse woord hirvi, dat eland betekent. Maar zo'n beest komt bij ons buiten de dierentuin niet voor. En een hert nog wel. Dat er af en toe toch een eland de Nederlandse tekst binnensluipt, is een gevolg van het streven woordherhaling te vermijden. En ach, wie kent het verschil tussen een hert en een eland?Ga naar eind8. Tamminen staat met deze vertaalwijze niet alleen; ook anderen hebben de vrijheid genomen de flora en fauna van het epos te wijzigen. Het zou interessant zijn eens te onderzoeken hoe plant en dier in de Kalevala er in vertaling in verschillende delen van de wereld uit zijn gaan zien. Behalve het importeren van geheel vreemde dieren in haar tekst, heeft Tamminen ook een anderssoortige transformatie toegepast: ze heeft eenvoudigweg bepaalde dieren vervangen door andere die op zich ook in de Kalevala en Finse fauna voorkomen. Zo heeft zij de merel de plaats laten innemen van de mees en de pos veranderd in een gewone baars. In dit laatste geval moet men de verklaring waarschijnlijk weer zoeken in het streven naar het bekende: de Nederlander kent wel de baars, maar niet of nauwelijks de pos. Daarentegen zijn merel en mees beide even bekend, zodat de reden voor deze wijziging elders gezocht moet worden. Is het een kwestie van ritme - of is deze fout niet opzettelijk? Om een indruk te geven van het gedeelte van Tamminens vertaling in versvorm, het volgende fragment (Kalevala, 42e zang, regel 59-80):
Louhi, meesteres van Pohja,
vol van ergernis en woede,
riep hierop haar volk te wapen;
zwaard-omgorde jongelingen,
krijgers in metalen kolders,
dreigden 't hoofd van Väinämöinen.
Trouwe, grijze Väinämöinen
nam de kantele van snoekbeen,
zette zich die te bespelen,
hief een wonderschoonen zang aan.
Allen die zijn spel vernamen
hoorden toe met blij verbazen;
al de helden zich verheugden,
vroolijk lachten vrouwen-monden,
mannen-oogen stortten tranen,
knapen vielen op de knieën.
Moede werd het volk ten laatste,
afgemat werden de hoorders;
slaap kwam over al de lieden,
al de strijders zonken neder;
| |
[pagina 825]
| |
ouden sliepen, jongen sliepen
bij het spel van Väinämöinen.
In hetzelfde jaar als de tweede druk van bovengenoemde uitgave kwam de tweede Nederlandse vertaling uit: Wies Moens had de Duitstalige verkorte bewerking van Arthur Luther onder handen genomen. Deze Kalevala is van vijftig tot twintig hoofdstukken (ook wel zangen genoemd) geslonken in een zeer vrij vertelde prozaversie. De loop van de verhalen wordt de lezer in grote trekken wel duidelijk, maar van de geest van de Kalevala blijft niet veel over. Er zijn niet alleen veel dingen weggelaten, maar hier en daar is ook iets toegevoegd. Hoe zulke, soms kleine toevoegingen veel kunnen veranderen mag blijken uit het volgende, waarin Wies Moens de tweestrijd tussen Väinämöinen en Joukahainen beschrijft en laat zien hoe Väinämöinen kwaad wordt als Joukahainen beweert dat hij heeft meegewerkt aan de schepping van de wereld: ‘“Houd op met je drieste leugens! Je hebt noch de zee geploegd noch de maan haar baan gewezen. Niemand heeft je gezien, toen de bergen oprezen uit de grond en de sterren begonnen te stralen aan de hemel!” Beschaamd liet Joukahainen zijn hoofd zinken. Maar hij richtte zich terstond weer op en sprak: “Heb ik geen verstand genoeg, zoo heb ik nog mijn zwaard!” Beschaamd liet hij zijn hoofd zinken’ - maar bij de Joukahainen in de Kalevala past geen gevoel van schaamte of het laten hangen van het hoofd. In de tekst staat niets van dien aard en uit de opmerking die hij maakt valt zeker geen beschaamdheid, maar alleen eigenzinnigheid en overmoed te lezen. Zijn epitheton is nuori (jong). Moens' kleine dichterlijke ingreep verandert dus het karakterologische beeld van de held.
Een jaar later al kwam er maar liefst een derde Nederlandstalige Kalevala op de markt, ditmaal vertaald en bewerkt door de dichter-schrijver Jan Eekhout. Hij heeft de door Martin Buber verbeterde vertaling van Schiefner én de hierboven besproken vertaling van Maya Tamminen als uitgangspunt genomen. Ook Eekhout heeft flink in het epos gesneden: van de hele Kalevala is ongeveer de helft over. In een inleiding verantwoordt hij zich hiervoor: ‘Ik heb deze grondtexten niet op den voet gevolgd, doch mij, om met Joukahainen te spreken, “op de kernen gericht”, zonder aan het geheel werkelijke schade te berokkenen. Niet alles in de oorspronkelijke Kalevala is in staat de aandacht van den Nederlandschen lezer geboeid te houden, gelijk o.m. de uit folkloristische oogmerken zeer zeker interessante bruiloftsrunen welke echter door hun langdradigheid den voortgang van de feitelijke Kalevala-fabel in niet geringe mate remmen (nochtans heb ik aan de bruiloftsrunen m.i. ruimschoots recht laten wedervaren). Verder heb ik getracht naar psychologische verdieping [...] 't geen ik deed was zuiver een pogen het Kalevala-epos voor Nederland te herscheppen in volwaardige Nederlandsche poëzie.’ In zijn streven naar een dichterlijke vertolking is Eekhout geslaagd. In een recensie (Boekenschouw, 1939-1940) worden zijn vertaling en die van Tamminen vergeleken: ‘Beide bewerkingen vergelijkend valt op hoeveel poëtischer Eekhout's weergave is. Hier spreekt het epos voller en rijker tot den Nederlandschen lezer. Er staan in dit merkwaardige gedicht vaak fragmenten, die juweelen zijn van zuivere, primitieve natuurpoëzie [...].’ De lezer oordele zelf op grond van een tamelijk willekeurig gekozen fragment. Het is de laatste klacht van Aino vlak voor zij zichzelf verdrinkt. Aino is de zuster van de jonge Joukahainen die het in zijn overmoed tegen de oude Väinämöinen dacht te kunnen opnemen (vergelijk het citaat uit Moens' vertaling). Joukahainen wordt door zijn tegenstander het moeras ingezongen en daar pas weer uit bevrijd als hij Väinämöinen zijn zuster als bruid belooft. Aino is zo ontdaan door het vooruitzicht te moeten trouwen met de weliswaar be- | |
[pagina 826]
| |
roemde, maar oude held, dat zij zichzelf van het leven berooft (Kalevala 4e zang, regel 327-370). In Tamminens vertaling spreekt ze aldus:
Zoo verdween de duif voor immer,
zoo was 't einde van deez' arme.
Stervend zong zij nederzinkend,
toen haar voetsteun ging begeven:
‘'k Ging naar 't meer om er te baden,
maar verzonk er, teedre tortel,
'k moest er, arme vogel, sterven.
Nimmer moogt ge, lieve vader,
nooit in uw geheele leven,
werpen 't net in deze golven,
op dit wijde meer gaan visschen.
'k Ging naar 't strand om mij te baden,
naar het meer om er te zwemmen,
maar verzonk er, teedre tortel,
'k moest er, arme vogel, sterven.
Nimmer moogt ge, lieve moeder,
nooit in uw geheele leven,
voor het brooddeeg water scheppen
aan deze oever bij de woning.
'k Ging naar 't strand om mij te baden,
naar het meer om er te zwemmen,
maar verzonk er, teedre tortel,
'k moest er, arme vogel, sterven.
Nimmer moogt ge, lieve broeder,
nooit in uw geheele leven,
hier uw voorhoofd komen wasschen
aan de steiger bij de woning.
‘Van dit meer is al het water
't eigen bloed uit mijne aadren;
alle visschen, die hier zwemmen,
zijn het vleesch van dit mijn lichaam;
al de struiken langs den oever,
zijn mijn leên, mijn jong gebeente;
alle grassen, die hier groeien,
mijn war-doorweekte haren.’
Bij Eekhout klinkt de klacht als volgt:
Zoo stierf Aino, blond als koren,
Aino met de ronde borsten,
Aino met de blauwe oogen,
Aino, bruid van Väinämöinen; -
over haar de golven ruischten,
ruischten melodie en woorden, -
zongen golven, zongen nimfen:
Zeewaarts ging ik om te baden,
moest er sterven als een schaamle
kleine, moewe hemelvogel...;
o vang nimmermeer, mijn vader,
visschen uit den breeden zeevloed, -
nimmermeer, o moeder, moogt ge
met dit water brood bereiden, -
noch zult voortaan gij, o broeder,
uit de bocht uw strijdros drenken:
werd niet gansch dit groote water
waarlijk bloed uit mijne aderen?,
zijn niet alle visschen waarlijk
mij, vleesch van mijn vleesch geworden,
ál het oeverriet en álle
grassen haren van mijn hoofd...?
In zijn openingstoespraak op het jaarsfeest van de Kalevalavereniging op 28 februari 1931, merkte professor E.N. Setälä op dat er twee vertalers van de Kalevala aanwezig waren: een Fransman en een Nederlander. Deze Nederlander was Henrik Hartwijk, een katholiek geestelijke, die zich lange tijd al met Finland had beziggehouden en die - om de woorden van Setälä te herhalen - voor het eerst nu de hele Kalevala in versvorm in het Nederlands had vertaald. Hartwijk zelf hield op dat feest ook een voordracht, waarin hij uiteenzette hoe hij tot dat werk was gekomen en met welke problemen hij te kampen had gehad. Via de Duitse vertalingen van Schiefner en Paul was hij met het epos in aanraking gekomen en met zijn vertaalarbeid begonnen. Later ging hij ertoe over direct gebruik te maken van de orginele Finse tekst en nam, na gesprekken hierover met de vooraanstaande dichter Otto Manninen, ook de eerste acht hoofdstukken, die hij al klaar had, weer onder handen. Rond 1930 was de vertaling gereed. Er restte nog één moeilijkheid, zoals Hartwijk aan het eind van zijn toespraak vermeldde: het vinden van een | |
[pagina 827]
| |
uitgever. Omdat die nog steeds niet gevonden is, bestaat er van de enige complete Nederlandstalige Kalevala in dichtvorm slechts één exemplaar, het manuscript. Maar dit is nog niet het hele verhaal. In 1977 bezocht de Vlaamse dichter Marc Bruynseraede de toen drieëntachtigjarige vertaler in zijn woonplaats Brussel. Henrik Hartwijk vertelde bij die gelegenheid dat zijn manuscript (hij had er geen kopie van) tijdens de oorlogsdagen bij de uitgever was zoekgeraakt en geheel verdwenen. Hij vond de kracht om weer van voren af aan te beginnen en hij nam die beslissing omdat hij er vast van overtuigd was dat zijn vertaling gepubliceerd zou worden. In afwachting daarvan, of liever in het eindeloos wachten daarop, bleef hij zijn tekst bijschaven en verbeteren, zodat de Kalevala terecht zijn levenswerk genoemd kan worden. Een dergelijke trouw en vasthoudendheid verdienen beloond te worden. In de loop der jaren zijn verscheidene artikelen over de Kalevala en vertaalproeven eruit van Hartwijk verschenen. Ter illustratie hiervan de eerste regels van het epos, zoals die al eerder te lezen waren in het tijdschrift Roeping van 1951:
'k Word door mijn gemoed gedreven,
opgewekt door mijn gedachten,
om met zingen aan te vangen,
om mijn woorden wél te zeggen,
om de wijzen van een volksstam,
van een zeer oud ras te zingen.
Smelten in mijn mond de woorden,
vallen onverpoosd de spreuken,
naar mijn tong ze verder vloeien,
naar mijn tanden ze zich spoeden.
Dat Hartwijk inderdaad niet stil zat, blijkt uit de versie die Bruynseraede in 1977 van hem mee kreeg ter publikatie. De beginregels klinken dan zo:
Mijn gedachten willen zwerven
en mijn hersens zijn bewogen
Naast Hartwijk zijn er ook anderen geweest die na de Tweede Wereldoorlog over de Kalevala geschreven hebben. Van hen zijn S. Broersma en R.K. Broersma-Luomajoki het produktiefst geweest. Behalve enkele vertalingen van Finse literaire werken hebben ze ook een boek over de geschiedenis van de Finse letterkunde en enige artikelen over de Kalevala op hun naam staan. In 1979 rolde er een door een antroposofische vereniging bekostigde prozavertaling van de Kalevala (door J.C. Ebbinge Wubben) van de drukpers. Deze vertaling zou volgens de advertenties voor de eerste maal in Nederland niet verkort zijn. Sirkka-Liisa Hahmo was in Amsterdam aanwezig bij de gelegenheid waarop het eerste exemplaar van dit werk aan de Finse ambassadeur werd aangeboden. De vertaler lichtte de moeilijkheden en de langzame voortgang van zijn werk toe. Moeilijkheden ondanks het gebruik van de uitstekende Duitse vertaling van Lore en Hans Fromm als uitgangspunt, waarin natuurlijk al veel van de problemen waren opgelost die een vertaler op zijn weg vindt als hij werkt met twee talen die tot geheel verschillende families behoren. Het gebruik van het Duits als ‘tussentaal’ beschouwde Ebbinge Wubben niet als een hinderpaal bij het realiseren van een goede vertaling. Toen hij in een persoonlijk gesprek met Sirkka-Liisa Hahmo vertelde dat zijn arbeid ongeveer negen maanden in beslag had genomen, wat in zijn ogen - maar niet in de hare - veel was, ontstonden er echt twijfels over deze nieuwe prozavertaling. De titelpagina van het boek bevat enkele opmerkelijke gegevens: ‘Bewerking: Inge Ott. Vertaling: J.C. Ebbinge Wubben. Aan deze volledige bewerking van de Kalevala ligt ten grondslag de grote Kalevala-vertaling rechtstreeks uit het Fins (een deel tekst en een deel commentaar) van Lore en Hans Fromm, uitgegeven door Carl Hanser Verlag te München (1967).’ Het copyright berust bij Verlag Freies Geistesleben in Stuttgart. Deze feiten riepen enkele | |
[pagina 828]
| |
vragen op: wie is Inge Ott, wat is haar aandeel in dit werk waarvoor zij het nawoord heeft geschreven en waarom zijn de rechten in handen van een Duitse uitgever die niet de vertaling van Fromm had uitgebracht? De antwoorden waren te vinden in een folder waarin een Kalevala voor de Duitse jeugd werd aangekondigd, bewerkt door Inge Ott op basis van de vertaling van Lore en Hans Fromm. Een snelle vergelijking leerde dat Ebbinge Wubben letterlijk en zeer trouw die Duitse Kalevala voor de jeugd had vertaald. Alleen in het nawoord zijn enige veranderingen aangebracht met het oog op het Nederlandse publiek. Een kinder-Kalevala in vertaling, is dat wat er op de omslag bedoeld wordt met ‘het grootse Finse heldenepos in een volledige proza-uitgave’? Op de eerste de beste bladzijde zijn al meer dan honderd regels (de aanvangswoorden van de zanger) weggelaten en ook elders is de onvolledigheid gemakkelijk aantoonbaar.
Na het verschijnen van de Kalevala heeft het bijna vijfenveertig jaar geduurd, eer er hier enigszins deskundig over werd geschreven en bijna honderd jaar, eer er een behoorlijke vertaling, weliswaar voor het leeuwedeel in proza, van werd uitgebracht. Aan de andere kant, toen de kop er eenmaal af was, verschenen er regelmatig zowel artikelen over de Kalevala alsook vertaalproeven ervan. In deze artikelen ademt veelal een geest van dilettantisme. Soms krijgt men het gevoel dat de auteurs in hun geestdrift het epos hier bekendheid te geven, over het hoofd hebben gezien dat hun eigen kennis van zaken nog gebrekkig was en via een derde taal tot stand gekomen. Over het algemeen hebben tijdschriftartikelen de neiging snel vergeten te worden en zo verging het ook vele stukken over de Kalevala. Ook heel wat vertalingen van de Kalevala zijn uit het zicht verdwenen, sommige raakten onder het stof op de boekenplanken, maar het grootste gedeelte is spoorloos. Een paar jaar geleden hadden de meeste bibliotheken geen enkele Kalevala in hun bezit, of het moest een Duits- of Engelstalig exemplaar zijn. De vertaling van Eekhout bij voorbeeld is zeer zeldzaam en voor de enkele bibliotheken waar die nog in de kast staat, geldt ze als een bibliofiele kostbaarheid die niet uitgeleend mag worden. Het is een raadsel hoe een boek in slechts veertig jaar tijd, zo in het niets kan oplossen.Ga naar eind9. Tientallen jaren lag er geen enkele Nederlandstalige Kalevala in de winkels tot deze leemte in 1979 werd opgevuld door de vertaling van Ebbinge Wubben, die op dit moment waarschijnlijk tevens in veel bibliotheken aanwezig zal zijn. Omdat dit werk, zoals eerder aangetoond, bedoeld is voor de jeugd, moet men concluderen dat een echte, volledige vertaling nog steeds ontbreekt. Ontbreekt in druk, wel te verstaan, want ergens bevindt zich nog het manuscript van de inmiddels overleden Henrik Hartwijk. Het is de moeite waard te onderzoeken, hoe diens vertaling is en na te gaan hoe de kansen liggen (met overheidssteun van Nederland en Finland) op publikatie van zijn levenswerk. Misschien kan dan in 1985, als de Kalevala 150 jaar bestaat, de eerste volledige en in versvorm gegoten Nederlandstalige Kalevala aan de Finse ambassadeur aangeboden worden. In druk. |
|