De Gids. Jaargang 146(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 799] [p. 799] Joris Iven Zwarting ‘Gegenstand’: onbestemde veer in de hand lopen dragers over het brugje naar meneer die hen in scherpte brengt en aanvaardt. Varens in de uithoeken krijgen een kans, de al zo brede glimlach wordt breder, vervormd in vlugge afstandsoverbrugging. Hij heeft het lachende meisje gedood, haar as over de emulsielaag gestrooid, het licht van haar beroofd geregistreerd. Enigszins verveeld kijken omstaanders toe. Wat in de tuin tegenover hem stond strijkt hij in het donker de ogen open. [pagina 800] [p. 800] Bruidsruiker, van achter een rug geworpen, zoekend naar een hand die hem op zal vangen, blijft hangen in de lucht; dat beeld en wat zich ermee vermengt: een regen van rijst, de worp nog, de gespannen kinderhandjes, hun ovale vorm, dat - het beslissende moment wordt keurig gekozen. Nu, wat haast vergeten is, verleden - het is waterpas en loodrecht gehangen, het wordt bespot en stom aangekeken. [pagina 801] [p. 801] Ook de gewaarschuwde bezoeker wordt daar verrast door vleugelslagen, eerst één oorverdovend, dan honderden tegelijk, had de bewaker gezegd. En nu in het zwart, netjes gekleed, tussen hagen tegenover geringde duiven, de poten met touw gebonden, wordt vleugelgeklap met volle lach gemengd. Hij stilt het geluid in de trommel: wat rest is uitdrukking en gebaar alsof er niet meer was dan dat. [pagina 802] [p. 802] Zij beheersten het gebeuren, of wat daarvan overbleef. Zij vonden de eendeveren en wezen alle richtingen uit, zij renden over het bruggetje, hen achterna kwam de roep. En later de herinnering aan hun ongeduld, de kusjes waar zij toen om vroegen en tenslote het grote doek, beloning voor gewillige overgave. Nu slaan vermoeide kinderogen gade het pijnloze proces van verzinning, van belichting, zwarting en fixatie. Ze rusten en onherkenbaar zijn ze geworden, opgenomen in een verzonnen ruimte, thuis. [pagina 803] [p. 803] Daders worden in een oogwenk vermande handen, bloedrood en rechtop staande haren, tot rust gebracht op het papieren tafelkleed. En nu zoals hij dat alsmaar wilde: hij stelt op, hij stelt af, wat beweegt wordt bedaard, de bloemruiker dichterbij geschoven. Tussen wat gevangen ligt en wat daarop gericht is, de zang en het geklap om meer, de nuchtere vaststelling dat dit het laatste is, hiertussen legt de veranderlijkheid zich neer. Hij neemt ze op, hij neemt ze mee: eerste bladzij voor het oog van de gast. Vorige Volgende