De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 738]
| |||||||||||||||||
Peter van Zonneveld
| |||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||
gen die ik in dit artikel achtereenvolgens aan de orde wil stellen, om een beeld te krijgen van literatuur en samenleving in Nederland in 1830. | |||||||||||||||||
Nederland in 1830Na de val van Napoleon in 1813 werd Nederland onder koning Willem I weer een onafhankelijke natie. Op het Wener Congres werd, om Frankrijk in de toekomst in toom te houden, een sterke, middelgrote staat in het noorden wenselijk geacht. Dit resulteerde in de vereniging van Noord en Zuid. De grondwet van 1815 bepaalde dat er een Tweede Kamer zou komen, bestaande uit 110 leden; het Noorden en het Zuiden zouden elk 55 leden afvaardigen. De zittingen van de Tweede Kamer werden openbaar, de Kamer had het recht van initiatief, en de leden stemden zonder last of ruggespraak. De verkiezing van de leden verliep indirect; veel invloed konden de burgers op de samenstelling van de Kamer niet uitoefenen. Bovendien was er een Eerste Kamer in het leven geroepen, die 40 tot 60 leden zou bevatten, rechtstreeks benoemd door de koning. Veel liet deze zich niet aan de Staten-Generaal gelegen liggen: hij regeerde bij voorkeur met koninklijke besluiten. Ook zijn ministers hadden, zoals bekend, weinig in te brengen. Daarom kan men zeggen dat het staatsbestuur in belangrijke mate in handen was van koning-koopman Willem I.Ga naar eind3. De economische situatie liet na de Franse tijd nogal te wensen over, maar rampzalig was zij bepaald niet. Tot voor kort werd over een periode van stagnatie gesproken. Deze stagnatie was door sommige historici aan economische, door andere aan psychologische factoren (Jan Salie-geest) toegeschreven, terwijl in de ogen van een derde groep onderzoekers beide factoren een rol zouden hebben gespeeld.Ga naar eind4. Recent onderzoek heeft echter uitgewezen, dat in de jaren tussen 1825 en 1830 de eerste tekenen van economische groei zichtbaar werden.Ga naar eind5. Deze groei werd niet veroorzaakt door een industriële revolutie (het Zuiden was het Noorden op dit punt ver vooruit), maar had een meer gespreid karakter: het herstel tekende zich af in de agrarische sector, de nijverheid en de sector van handel en verkeer. Ook op dit terrein speelde Willem I een stimulerende rol: zo richtte hij in 1814 de Nederlandsche Bank op, in 1824 gevolgd door de Nederlandsche Handel Maatschappij, waardoor het geïndustrialiseerde Zuiden, het handeldrijvende Noorden en de economische politiek ten aanzien van de herkregen koloniën binnen één systeem werden verenigd. Door de aanleg van wegen en kanalen bevorderde hij tevens de infrastructuur, hetgeen voor de economie van grote betekenis was. Ook op sociaal gebied vonden verschuivingen plaats. De bevolking van Noord-Nederland nam tussen 1815 en 1830 sterk toe: van 2 tot ruim 2,5 miljoen; in het Zuiden van ruim 3 tot ruim 4 miljoen. De sociale ongelijkheid bleef groot, maar door de lichte economische groei nam de welstand van de verschillende bevolkingsgroepen toe, zelfs aan de onderkant van de maatschappelijke ladder: het percentage bedeelden nam in het Noorden af van 11% in 1817 tot 9% in 1828.Ga naar eind6. In 1818 was de Maatschappij van Weldadigheid opgericht, die door het stichten van landbouwkoloniën de armoede wilde bestrijden; erg doeltreffend bleek dit systeem niet te zijn. De sociale ongelijkheid van deze periode lag verankerd in een weinig flexibele standenmaatschappij; de mening dat dit standsverschil een uitdrukking was van Gods wil, bleek vrij algemeen. Omstreeks 1830 werden de termen ‘stand’ en ‘klasse’ min of meer als elkaars synoniemen beschouwd. In onze tijd heeft men getracht deze begrippen duidelijk van elkaar te onderscheiden. Op deze kwestie kan hier niet in details worden ingegaan; ik beperk mij tot de sociale stratificatie, zoals die door P.R.D. Stokvis in kaart werd gebracht.Ga naar eind7. Diens indeling ziet er als volgt uit:
| |||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||
Het ligt voor de hand, dat niet alleen het politieke, het economische en sociale, maar ook het culturele leven werd bepaald door de grote burgerij en de welgestelde (ontwikkelde) burgerstand.Ga naar eind8. Hiertoe behoorden ministers, volksvertegenwoordigers, regionale of locale bestuurders, ondernemers, kooplieden, doctoren, advocaten, notarissen, hogere militairen, geestelijken, hoogleraren, studenten en docenten op middelbaar niveau. Deze groepen lazen kranten (als de Opregte Haarlemsche Courant, het Algemeen Handelsblad en de Arnhemsche Courant) en tijdschriften (als de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Algemeene Konst- en Letterbode en het Algemeen Letterlievend Maandschrift); zij lazen, individueel of verenigd in leesgezelschappen, romans, poëziebundels, almanakken (in vele variaties), preken, reisverhalen, politieke beschouwingen en historische of anderszins wetenschappelijke werken. Zij bezochten toneelvoorstellingen, concerten en lezingen (van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen of andere regionale dan wel locale genootschappen). Zij waren actief in kerkgenootschappen, besturen van charitatieve instellingen (weeshuizen, armenhuizen, hofjes e.d.). Het behoeft geen betoog dat niet allen in gelijke mate deelnamen aan het culturele leven. Maar wanneer we ons nu gaan verdiepen in de verschillende wereldbeelden die omstreeks 1830 tegenover elkaar stonden, dienen we ons te realiseren dat de verschillende exponenten zich vooral tot deze groepen richtten. | |||||||||||||||||
Drie levensbeschouwingenNaar mijn mening wordt het culturele leven van omstreeks 1830 bepaald door drie levensbeschouwingen, die je kunt omschrijven met de termen Verlichting, Romantiek en Biedermeier. Allereerst moet worden opgemerkt dat het hier gaat om abstracties, vooral ontleend aan secundaire literatuur die betrekking heeft op het buitenland. Het is niet mijn bedoeling de cultuurdragers en hun volgelingen in drie kampen te verdelen. In de praktijk blijkt het vooral te gaan om mengvormen. Ik geloof echter dat je het complexe culturele leven het best in kaart kunt brengen door uit te gaan van drie ‘modellen’, drie lijstjes met zo eenvoudig mogelijk omschreven kenmerken. Zij zijn bedoeld als voorlopige oriëntatiepunten, die op elk gewenst moment kunnen worden bijgesteld. Bij de bespreking van deze drie ‘modellen’ komen, teneinde onderlinge vergelijking mogelijk te maken, steeds de volgende aspecten aan de orde:
| |||||||||||||||||
VerlichtingDe Verlichting is een cultuurbeweging, die haar oorsprong vindt in de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw haar bloeiperiode beleefde.Ga naar eind9. Haar invloed bleef ook na die tijd te bespeuren; men spreekt dan vaak van vroeg-negentiende-eeuws liberalisme (niet te verwarren met het liberalisme van Thorbecke c.s.).
| |||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
RomantiekDe Romantiek wordt beschouwd als een reactie op de Verlichting; zij vindt haar oorsprong in de achttiende eeuw, en beleefde in de eerste helft van de negentiende eeuw haar bloeiperiode.Ga naar eind10.
| |||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
BiedermeierHet begrip Biedermeier staat als het ware tussen de Verlichting en de Romantiek in; Biedermeier is tegelijk als een reactie op en een voortzetting van de Verlichting te beschouwen, terwijl er ook relaties zijn met de Romantiek.Ga naar eind11. De oorsprong ligt in de achttiende eeuw, de bloeiperiode in de eerste helft van de negentiende eeuw.
| |||||||||||||||||
Drie cultuurdragersDe drie hierboven geschetste wereldbeschouwingen laten zich voor een deel demonstreren aan de hand van de drie auteurs die zich meer dan wie ook in de bewondering van hun tijdgenoten mochten verheugen: Van der Palm, Bilderdijk en Tollens. Het gaat hierbij niet om hun literaire opvattingen; dat is een hoofdstuk apart. Evenmin is het de bedoeling, het wereldbeeld van elk der auteurs van het etiket Verlichting, Romantiek of Biedermeier te voorzien; de praktijk is veel gecompliceerder dan de bewust schematisch gehouden theorie. Wel is het drietal zo gekozen, dat elementen uit elk der wereldbeschouwingen aan bod komen, zij het niet in gelijke mate. De juistheid van de keuze lijkt te worden bevestigd door het oordeel van de tijd zelf; Te Winkel formuleerde het in zijn Ontwikkelingsgang aldus: ‘Als redenaar bereikte van der palm in dezen tijd het toppunt van zijn roem. Zijne geschriften leverden voor allen het modelproza, wat hem in aller oogen maakte tot hetgeen voor velen tollens, voor anderen bilderdijk was als dichter, tot den onovertrefbaren stilist, | |||||||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||||||
naast wien men zelfs geen buitenlander als gelijke wist te stellen.’Ga naar eind12. Op 5 juli 1830 besloot de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden een gouden medaille uit te reiken aan de twee mannen die zich voor de vaderlandse literatuur het meest verdienstelijk hadden gemaakt: Bilderdijk en Van der Palm.Ga naar eind13. Het was de hoogste onderscheiding die op dat moment in de republiek der letteren voorhanden was.Ga naar eind14. Een halve eeuw tevoren hadden Bilderdijk en Van der Palm als goede vrienden in Leiden gestudeerd. Nicolaas Beets, die beiden zeer bewonderde, schreef over die periode: ‘Zy schenen bestemd den weg des roems met tesamengeslagen handen op te treden en ten einde te wandelen.’Ga naar eind15. Vijftig jaar later stonden ze vrijwel lijnrecht tegenover elkaar. Het onderscheid werd door A. de Groot als volgt onder woorden gebracht: ‘Twee polen zijn ze van onze Nederlandse letterkunde en beschaving, van elkaar gescheiden door wederzijds onbegrip.’Ga naar eind16. Er bestaat op dit punt een opmerkelijke parallel met het verschil tussen beider aanleg en karakter. Nicolaas Beets heeft die tegenstelling treffend getypeerd: ‘Van der Palm bedaard, gematigd, zacht, gelijkmoedig, voorzichtig, byna tot achterhoudendheid toe; Bilderdijk hartstochtelijk, in uitersten, krachtig, grillig, moedig, en meestal overmoedig. Van der Palm bescheiden, de menschen liefhebbende en ontziende, niet altijd zonder het vermoeden van menschenvrees; Bilderdijk trotsch, stellig en met een somberen menschenhaat worstelende. Van der Palm plooizaam, somtijds aan zwakheid grenzende; Bilderdijk standvastig, niet zonder hoofdigheid. In het wetenschappelijke, van der Palm onderzoekende, Bilderdijk ontdekkende; van der Palm toepassende, Bilderdijk bespiegelende; van der Palm nauwgezet en geregeld, Bilderdijk ongedurig, alles te gelijk aanvattende, en wonderspreukig; van der Palm het oude vernieuwende; Bilderdijk hier het nieuwe bejagende, daar het oude ongewijzigd opdringende; van der Palm voor zijne meening pleitende; Bilderdijk strijdende voor de zijne. Voeg daarby nu het onderscheid van staatsparty en het verschil in lotsbeschikking. Van der Palm met gezondheid, voorspoed, huisselijk heil gezegend; bemind, geëerd, gevleid, zonder iemands tegenspraak van trap tot trap opklimmende; Bilderdijk ziekelijk, ongelukkig in zijn echt, in zijn kroost, van alle kanten gekweld, miskend, behoeftig, door teleurstelling op teleurstelling gegriefd.’Ga naar eind17. Het beeld dat hier van Bilderdijk wordt geschetst, vertoont romantische trekken: de hartstochtelijkheid, de onvrede met het bestaan, de verheerlijking van het verleden. In het portret van Van der Palm echter lijken zich Verlichting en, in mindere mate, Biedermeier te manifesteren: het verstandelijke, de tevredenheid met het bestaan, het vooruitstrevende, het harmonische, het bescheidene. Het zou echter onjuist zijn beide figuren alleen op grond van een karaktertekening een plaats te geven in het krachtenveld tussen Verlichting, Romantiek en Biedermeier: men dient uit te gaan van hun werk. De confrontatie van beider wereldbeschouwingen laat zich misschien het best demonstreren aan de hand van enige gebeurtenissen uit het jaar 1823. Op 10 en 11 juli werd te Haarlem het vierde eeuwfeest gevierd van Kosters (vermeende) uitvinding der boekdrukkunst. Dit ‘Feest der Verlichting’ werd door ‘heel liberaal Nederland’ bijgewoond.Ga naar eind18. Van der Palm voerde het woord. Uit zijn rede spreekt niet alleen de verdraagzame geest van de Verlichting, maar ook de zelfgenoegzame tevredenheid met de eigen situatie, met de als beschermend ervaren koestering van het eigen vaderland, hetgeen wijst in de richting van het begrip Biedermeier. Het slot van zijn alom gewaardeerde rede is welsprekend genoeg: ‘Gelukkig de landen, waar de vrije drukpers aan geen banden van menschelijke willekeur is gelegd; waar de wet geen gevoelens, maar misdrijven beteugelt; waar staatkundige en godsdienstige gewetens-dwang gelijkelijk balling zijn! Daar alleen zit waarheid op den | |||||||||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||||||||
troon; daar alleen wordt godsdienst in het hart geëerbiedigd; daar alleen woont waarachtig volks-geluk! Getuig dit, ô mijn Vaderland! zoo dikwijls de veilige schuilplaats der verdrukte onschuld; als zij, om gevoelens en woorden ten bloede toe vervolgd, in uwen herbergzamen schoot werd opgenomen en gekoesterd! Als zij van hier de moedige taal harer verdediging wijd en zijd deed klinken, en gij, wat elders het licht niet aanschouwen mogt, aan gansch Europa te zien en te lezen gaaft! Gelukkig Nederland, waar de vrijheid van schrijven, zoo wel als van denken en spreken, door de grondwet van Staat geheiligd, nog heiliger is aan het hart van Vorst en natie! Beschermd en gehandhaafd door een' geliefden Koning, wiens troon op regt en deugd gegrondvest, wiens bestuur, door wijsheid voorgelicht, door liefde gematigd, geen blinddoek behoeft, om het oog zijner volken te sluiten voor het gezigt van vernedering, van slavernij of ellende! Gelukkig Nederland! aloude zetel van godsdienst en burgerdeugd, van vrijheid en volks-geluk! Gij alleen waart waardig de geboorte-grond der edele Boek-drukkunst, waardig het vaderland van laurens janszoon koster te wezen!’Ga naar eind19. De verheerlijking van de rede, de hoogmoed en de zelfgenoegzaamheid, die uit Van der Palms redevoering spraken, ergerden Bilderdijk in hoge mate.Ga naar eind20. Deze had zich in 1817 te Leiden gevestigd als privaat-docent in de geschiedenis en het staatsrecht; in die hoedanigheid gaf hij op hartstochtelijke wijze uiting aan zijn afkeer van de moderne tijd. Zijn belangrijkste leerling was Isaäc da Costa, aan wie hij op 20 juli 1823, kort na het ‘Feest der Verlichting’ dus, het volgende schreef: ‘Ja, lieve Vriend, het is zoo: daar vormt zich eene afscheiding tussen Geloof en Ongeloof, 't geen zoo lang even zoo zeer uiterlijk als innerlijk in een wonderlijk amalgama geraakt was, maar door een nieuw vuur in de harten welke den Filozoofschen kwik doet vervliegen, ontbonden wordt. Gy zegt wel: Geve de Heiligende Geest ons moed, en volharding, en lijdzaamheid, en nederigheid, en die verfoeiing van ons-zelven, die zoo krachtig in 't Euangelie overgesteld wordt tegen den Farizeeuwschen hoogmoed, zich in een masker van dankbaarheid vermommende. Ja bidden wy, met innige verzuchting en sidderen wy steeds voor eigen sterkte, die niet dan verfoeilijke autolatrie is.’Ga naar eind21. Op 7 augustus 1823 verscheen Da Costa's bekende brochure Bezwaren tegen den geest der eeuw, waarin hij, geheel in het voetspoor van zijn leermeester, de Verlichting met ongekende heftigheid aanviel.Ga naar eind22. Da Costa verweet de predikers der Verlichting, dat hun godsdienst niet die van de Goddelijke Openbaring was, maar van de ‘kortzichtige Rede’ en van de ‘hemeltergenden Hoogmoed’, en van een ‘Natuurlijk Deismus’, dat de zedeloosheid in de negentiende eeuw oppermachtig was, en dat hun zogenaamde verdraagzaamheid op onverschilligheid berustte. De wetenschap der Verlichting zou zich tegen de Goddelijke Openbaring gekeerd hebben; zij ging immers uit van de rede, die het gevoel verkoelt, het hart bederft en het verstand met ijdelheden opblaast. De moderne grondwet was hem een gruwel; de koning is niet aan de ‘Oppermacht des volks’ maar alleen aan God verantwoording schuldig. De drukpersvrijheid was een gevaar voor de samenleving; het Verlichtingsideaal van de kennisoverdracht leidde tot hoogmoed. De eeuw der vrijheid en verlichting, waarin men zei te leven, was in werkelijkheid een eeuw van slavernij, bijgeloof, afgoderij (de Sint-Bavo te Haarlem achtte hij ontheiligd door het Kosterfeest), onkunde en duisternis. Maar volgens Gods Woord zou er in die duisternis weer licht gaan schijnen. Deze cultuurkritiek van Da Costa, die tal van romantische elementen bevat, deed een storm van verontwaardiging opsteken. De auteur werd van alle kanten aangevallen.Ga naar eind23. Bilderdijk, in wie men dadelijk de inspirator van de brochure herkende, viel zijn leerling in heftige bewoordingen bij.Ga naar eind24. Hij onderschreef elk bezwaar, en deed er dan nog een schepje bo- | |||||||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||||||
venop. Het is niet mogelijk, hier op de details van deze discussie in te gaan; de argumenten van beide partijen kunnen met behulp van de begrippen Verlichting, Biedermeier en Romantiek goed in kaart worden gebracht. Uit Bilderdijks toelichting wil ik slechts één zin citeren: ‘Van de eigenlijke zoogenaamde Verlichting heb ik sedert eenige jaren in mijne schriften genoeg gezegd.’Ga naar eind25. Bij deze laatste opmerking zal hij zeker gedacht hebben aan zijn Verhandelingen, ziel, zede-, en rechtsleer betreffende uit 1821. Hierin vindt men onder meer een aanval op ‘het zoogenaamde Verstand het geen men onder den naam van Reden verheft en vergoodt’.Ga naar eind26. Bilderdijk plaatst daar het gevoel lijnrecht tegenover: ‘Gevoel van het geestelijke, waartoe niet alleen alle de invloeden der Hooger wareld behooren, waarmede wy door en ten aanzien van onzen geest, even als aan de stoffelijke wareld door ons lichaam verbonden zijn, maar ook alle besef van zedelijkheid, alle beginsel van waarheid en overtuiging; deze onschatbaarste aller eigenschappen ons door den weldadigen Schepper meegedeeld, wordt op de onverschoonbaarste wijze miskend, onderdrukt, versmaad en verwaarloosd, ja dikwijls geheel ontkend en moedwillig verschroeid en als uitgeroeid, om aan het verstand geheel ons beheer niet alleen over te geven, maar zelfs alle besef by ons uit te wisschen van eenig ander vermogen dan dit.’Ga naar eind27. Hoe reageerde Van der Palm op de Bezwaren? Ook hij zag in Da Costa een naprater van Bilderdijk,Ga naar eind28. en liet het vooralsnog bij een terloopse opmerking in het voorbericht van een van zijn vele bundels leerredenen.Ga naar eind29. Nadat Bilderdijk zijn toelichting gepubliceerd had, ontweek hij hem in Leiden.Ga naar eind30. Op 28 januari 1824 hield Van der Palm in de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen een Verhandeling over het gezond verstand.Ga naar eind31. De tegenstander van het gezond verstand was een zieke, die zich bewoog ‘in den onzuiveren dampkring van verwarde begrippen en overdreven gevoelens.’Ga naar eind32. Hij schetste vervolgens een portret van deze zieke, in wie men zonder moeite Bilderdijk kon herkennen.Ga naar eind33. Het wordt tijd om de derde cultuurdrager in de beschouwing te betrekken: Hendrik Tollens. Hij had op het omstreden Koster-feest een feestzang uitgesproken met dezelfde strekking als de rede van Van der Palm: ‘Geen kroon zoo rijk als Haarlems kroon, Van Neerlands jubel geen gelijken!’Ga naar eind34. Ik beperk mij tot de weergave van één strofe:
De wijsheid zelf ontspant den geest;
Verlichting viert haar heiligst feest;
De kunsten luistren 't op met zangen;
Wat goed en schoon is juicht en looft;
De godsdienst treedt en juicht aan 't hoofd,
Een hemelglimlach op de wangen.Ga naar eind35.
Meer nog dan bij Van der Palm vindt men bij Tollens naast Verlichtingselementen de huiselijke tevredenheid van het Biedermeier-model. Zijn biograaf G.W. Huygens ziet in Tollens noch een romanticus, noch een (vroeg negentiende-eeuwse) liberaal: ‘Zijn verlichte geest had hem de richting kunnen uitdrijven van het liberalisme, de politieke consequentie van de Aufklärung, maar hij hield zich afzijdig.’Ga naar eind36. En: ‘De nationale romantiek ging langs Tollens heen.’Ga naar eind37. Tollens bewonderde Bilderdijk als dichter, maar voelde niets voor de ideeën van Da Costa.Ga naar eind38. G. Knuvelder zag Tollens opgenomen in ‘een trage, brede stroom van algemene mensenliefde, van optimisme, dat echter langzaamaan gaat om het lijntje niet te doen breken, van bezadigdheid, tevredenheid, dankbaarheid, over zóveel weldaden, door God de Heer de burger en dit volk geschonken’.Ga naar eind39. De kenmerken van het Biedermeier-model komt men al vrij vroeg in de poëzie van Tollens tegen. In 1808 verscheen het eerste deel van de Gedichten, met daarin ‘Huisselijk geluk’: het streven naar rijkdom en aanzien in de grote maatschappij wordt afgewezen, de nadruk ligt op de kleine, maar veilige kring van het | |||||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||||
gezin, waarbinnen de vader een dominerende rol speelt.Ga naar eind40. De laatste strofen luiden:
Knelt mij vaster, dringt mij nader,
Kindren van een zalig vader!
Moeder van een bloeijend kroost!
Kent ge, u strenglende om mij henen,
Tranen, die de smart doet weenen,
Zuchten, die de droefheid loost?
Zon van vrede, zon van liefde,
Die des levens nevel kliefde,
Waar hij ooit mij heeft ontrust!
Blink in luister, lonk in zegen,
Licht mijn effen voetpad tegen,
Waar 't genot mij zalig kust.
Gier' de storm dan vrij daar buiten,
'k Zal hem uit mijn wanden sluiten,
Waar de rust mij binnen wacht;
Laat dan vlaag en noodweer huilen,
'k Zal me in mijn gezin verschuilen,
Waar de zon mij tegenlacht.
Laat dan 't scheepje grafwaarts varen!
Rolt dan, snel vervloeide jaren,
Naar den eindpaal voortgestroomd!
'k Roep, bij d'afscheidsgroet aan 't leven,
Stervend van mijn kroost omgeven:
God, wat heb ik zoet gedroomd!Ga naar eind41.
In zijn volkslied ‘Wien Neerlandsch bloed’ (1817) vindt men de regels: ‘Bewaar den vorst, bewaar zijn huis, En ons, zijn huisgezin.’Ga naar eind42. Te Winkel merkt naar aanleiding van deze passage op: ‘Als zoodanig toch wilden tollens en zijne geestverwanten, die toen ver in de meerderheid waren, den koning gaarne vereeren en liefhebben, als een vaderlijk bestuurder, hoofd van het groote huisgezin der Nederlandsche burgers, zooals ieder vader hoofd in zijn gezin was.’Ga naar eind43. Ook dit vader-aspect is, zoals we zagen, bij uitstek een Biedermeier-kenmerk. Tenslotte nog een ander aspect van het Biedermeier-model: in de kleine dingen van het aardse leven wordt steeds het hogere zichtbaar. In het tweede deel van zijn Nieuwe Gedichten (1828) publiceerde Tollens ‘Aardsgezindheid’, met regels als: ‘o God! wat is uw schepping schoon, Wat zijn uw werken wonder!’Ga naar eind44. In de schoonheid van de natuur weerspiegelt zich Gods goedheid, hetgeen bij de mens tot tevredenheid leidt:
Heb dank! heb dank! ik smaak uw gunst,
Ik voel des levens waarde!
Zoo menig bloem versiert mijn baan,
En, heeft de roos ook doornen,
Het is mij goed op aarde.Ga naar eind45.
| |||||||||||||||||
BesluitBinnen dit kader konden de kenmerken van Verlichting, Biedermeier en Romantiek aan de hand van het werk van Bilderdijk, Tollens en Van der Palm maar zeer ten dele gedemonstreerd worden. Met enig voorbehoud kan men echter wel zeggen, dat qua levensbeschouwing bij Van der Palm de Verlichting, bij Bilderdijk de Romantiek en bij Tollens het Biedermeier-wereldbeeld domineert, al is het niet moeilijk in hun werk ook elementen van de andere modellen aan te wijzen. Bovendien staan Van der Palm en Tollens veel dichter bij elkaar dan bij Bilderdijk. In hoeverre weerspiegelt zich in hun geschriften de levensbeschouwing van hun tijdgenoten? Op grond van de overgeleverde getuigenissen valt aan te nemen, dat Van der Palm en Tollens dichter bij de ‘communis opinio’ staan dan Bilderdijk, al is dat moeilijk te bewijzen. Wel zien we de redenaar en de dichter tussen 1820 en 1830 meermalen te zamen optreden bij belangrijke gebeurtenissen: niet alleen bij het Koster-feest, maar bij voorbeeld ook bij het ‘lijkfeest’ van Elias Annes Borger in 1820.Ga naar eind46. Bilderdijk wordt weliswaar als dichter algemeen bewonderd, maar zijn romantisch-reactionaire levensbeschouwing, met verve door hem en de zijnen uitgedragen, vindt veel minder weerklank. Deze voorlopige conclusies | |||||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||||
zouden door nader onderzoek van hun werk en door een analyse van de belangrijkste tijdschriften uit deze periode getoetst moeten worden op hun geldigheid. Door het uitbreken van de Belgische Opstand in de zomer van 1830 ontstaat, zoals hiervoor werd aangegeven, een geheel nieuwe situatie, niet alleen in de samenleving, maar ook in de literatuur: er ontstaat een verhevigd nationalisme, dat afwijkt van het voorafgaande. Het lijkt me dat men ook die ontwikkelingen met behulp van de drie hierboven geschetste modellen wat duidelijker in kaart zou kunnen brengen dan tot dusver in de literatuurgeschiedenis het geval is geweest.
8 november 1983 |
|