De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 664]
| |
Henk Schulte Nordholt
| |
[pagina 665]
| |
Prekoloniale politieke orde: strijd om mensen en middelenOfschoon in de prekoloniale tijd steeds de nadruk werd gelegd op harmonie, eenheid en de goddelijke herkomst van de macht van de vorst, die werd ondersteund door grootschalige publieke rituelen, stond de politieke praktijk in schril contrast ermee: onderlinge verdeeldheid, versplintering van macht en onveiligheid kenmerkten de dagelijkse gang van zaken in de oud-Javaanse rijken. Waar het koninklijk gezag als van god gegeven de indruk moest wekken van een buitenmenselijk verschijnsel, was het in werkelijkheid gefundeerd op de directe controle over grote aantallen mensen. In wezen was ieder sterk persoon al dan niet met vorstelijke waardigheid bekleed een man van aanzien als hij mensen aan zich wist te binden en over de nodige middelen kon beschikken, én indien hij tegelijkertijd zijn positie ritueel kon legitimeren. De ‘arena-staat’ (contest state) zoals dit prekoloniale politieke bestel in Zuidoost-Azië wel is genoemd, was een vroege fase van het staatsvormingsproces waarin het geweldsmonopolie van de sacrale vorst werd betwist door verschillende elites op verschillende niveaus.Ga naar eind4. Het was een strijd om de controle over relatief schaarse middelen als mankracht, voedsel, toegang tot handel, rijkdom én protectie. Vooral dat laatste, tijdelijke en relatieve veiligheid, was een van de schaarse goederen die een machtig man te bieden had. Onderling betwistten deze elites elkaars volgelingen en inkomstenbronnen, zodat de sociale banden tussen patroons en cliënten steeds opnieuw moesten worden vastgesteld. In dit dynamische krachtenspel waren de religieuze rituelen rond vorsten en heren niet slechts illusoire bezweringen van de chaos, maar dienden zij tevens als boodschappen aan de wijdere omgeving dat deze heer tot meer in staat was dan zijn concurrenten.Ga naar eind5. Onderlinge oorlogen waren er veelal niet op gericht dure mankracht te verspillen, maar dienden als middel om te imponeren en om zo efficiënt mogelijk het aanzien van de ander schade toe te brengen en daarmee het aantal eigen volgelingen te vergroten. Schermutselingen, rooftochtjes, veediefstal en het onklaar maken van naburige irrigatiewerken hadden hetzelfde doel. In deze staat van ‘vijandelijke coëxistentie’ lagen niet alleen vorsten en regionale potentaten met elkaar overhoop, ook de inwoners van dorpen en gehuchten betwistten elkaars bouwgrond, water en vee. Gevolg van dit alles was een permanente situatie van onveiligheid: sterk wisselende oogstresultaten, intimidaties en geweldpleging hadden invloed op de dagelijkse gang van zaken in de dorpen. De behoefte om bescherming was sterk aanwezig en krachtige leidersfiguren die in staat waren een netwerk van volgelingen op te bouwen maakten op de prekoloniale markt goede kansen. Zij garandeerden een betrekkelijk grote mate van veiligheid in ruil voor de arbeid van de bevolking. Geheel weerloos was de bevolking echter niet, want ze beschikte over een relatief sterke onderhandelingspositie. Voldeed een patroon of een heer niet aan zijn verplichtingen, dan was de kans groot dat de cliënten in kwestie hun heil bij iemand anders zochten, en in het uiterste geval was er nog altijd het effectieve wapen van een stil vertrek naar hopelijk veiliger streken. In dit bestel konden zich gemakkelijk mengvormen ontwikkelen van privé- en publiek geweld. De jago is daarvan het beste voorbeeld. | |
Ruraal leiderschapDe Indonesische historicus Onghokham heeft de aandacht gevestigd op de jago als ruraal leider in het Javaanse politieke bestel: de plaatselijke brutale krachtpatser die tevens beschikte over ‘magische’ kwaliteiten én in contact stond met regionale heren. Zelden maakte de jago deel uit van het officiële bestuur. Hem | |
[pagina 666]
| |
werd kebal toegeschreven, dat wil zeggen hij was onkwetsbaar in letterlijke zin, maar tegelijkertijd meende men ook dat hij de kracht bezat om van mensen hogerop iets gedaan te krijgen. Zijn optreden leek veel op dat van een lokale ‘uitsmijter’ die zijn domein beschermde tegen ongewenste lieden van buiten.Ga naar eind6. Zijn reputatie ontleende hij vaak aan de angst die de lokale bevolking voor hem had. Had hij eenmaal zijn kracht bewezen - en daarmee tegelijk zijn ‘magische’ eigenschappen - dan keek men wel uit hem te veel voor de voeten te lopen. Voor de officiële regionale bestuurders was de jago het instrument bij uitstek om de greep op hun gebied te versterken. Zo ontstond er naast de officiële hiërarchie van bestuurders een onmisbaar, informeel circuit, waarin de jago als agent van hogere instanties functioneerde. Anders dan de plaatselijke ‘goede held’ was de jago vooral een sleutelfiguur in het lokale krachtenspel. Hij kon wel erger voorkomen, maar deed niets om het lot van de bevolking te verbeteren.Ga naar eind7. | |
De koloniale staat en de lokale ordePas in de loop van de negentiende eeuw wijzigde zich de rol van de jago. De invoering van het Cultuurstelsel betekende in feite de vestiging van het geweldsmonopolie door de Nederlanders dat sindsdien (1830) niet meer serieus bedreigd is geweest totdat de Japanse bezettingsmacht er in 1942 een eind aan maakte. Tegelijkertijd introduceerde Nederland een hiërarchisch, bovenal bureaucratisch bestuurlijk apparaat dat vanuit Batavia werd opgezet, maar in de Javaanse samenleving zeker niet overal ingang vond. Zo reikte gedurende de hele negentiende eeuw het Europese koloniaal bestuur niet verder dan het regionale niveau. Voor de daar aanwezige Javaanse elite had dit een merkwaardige dubbelrol tot gevolg: de ‘traditionele’ volkshoofden aan wie de Nederlanders het gezag over de bevolking hadden overgelaten, vormden zich om tot regenten of districtsbestuurders, maar bleven in de praktijk afhankelijk van hun blanke superieuren. Anders gezegd, ‘de Javaanse krijgshoofden die leefden van de tributen van de bevolking, werden betaalde Maleis sprekende klerken, landopzichters en koloniale ordehandhavers’.Ga naar eind8. Een duidelijker breuk met het prekoloniale systeem is nauwelijks voorstelbaar. In de plaats van de lokale aanhang als belangrijkste machtsbasis van de regent, kwam het asal-bapak-senang-principe (‘als de chef of hogergeplaatste maar tevreden is’) dat voortaan bepalend werd voor succes. Ironisch genoeg verschafte de koloniale ideologie de regenten de middelen om hun ‘traditionele hoofdenrol’ te bestendigen en deze door middel van titels en decorum kracht bij te zetten. Met de ontwikkeling van de ‘theaterstaat’ als bijprodukt van de koloniale orde, verdween de ‘arena-staat’ en veranderde de verhouding tussen bevolking en ‘volkshoofd’ ingrijpend. In diezelfde koloniale ideologie paste ook de mythe van het Javaanse dorp.Ga naar eind9. De kern daarvan bestond uit een beeld van gesloten, min of meer harmonische gemeenschappen van landbouwers en niet-agrarische specialisten waarbinnen interne conflicten beheerst werden door de dorpsbesturen. Hoewel de koloniale machthebbers vast hielden aan deze fictie en zich bij voorbeeld niet bemoeiden met de samenstelling van het dorpsbestuur, dwongen zij de bevolking om belastingen, produkten en diensten af te staan. De meest geschikte instrumenten voor deze politiek bleken de regenten en dorpshoofden te zijn die, mits zij voldeden aan de koloniale belangen, over een ongekende macht konden beschikken. Niet langer immers was het de lokale bevolking die door weg te lopen of door andere patroons te kiezen een zekere invloed had op het gedrag van de hoofden, maar was het de koloniale staat die bepaalde wat er moest gebeuren en die de hindernissen opwierp om de hoofden politiek onder druk te zetten.Ga naar eind10. Kort samengevat kwam deze ontwikkeling voor de rurale samenleving op Java neer op | |
[pagina 667]
| |
een begrenzing binnen nauw omschreven lokale verbanden, een proces dat zich nog het beste met de term ‘omsluiting’ laat aangeven. Het op territoriale basis organiseren van het koloniale bestuur in districten en dorpen was daarvan het meest sprekende voorbeeld, maar ook in meer algemene zin bleven voor de bevolking in kwestie weinig middelen over om aan deze ‘omsluiting’ te ontsnappen. Zo maakten protesten tegen de steeds zwaarder wegende belastingdruk, waarbij collectief geweld werd aangewend, weinig kans tegenover een moderne, gewapende tegenstander. Dat echter ook de koloniale overheid niet bij machte bleek haar gezag tot op het laagste niveau te vestigen, was af te leiden uit het ontstaan van nieuwe machtsrelaties en nieuwe vormen van geweld die gedeeltelijk aan het oog van de Nederlanders onttrokken waren. In dit schaduwgebied ontstond een nieuwe rol voor de jago. | |
De jago in de schaduw van de koloniale staatWeliswaar was er voor de jago geen officiële plaats meer in een bestuur dat op Europese bureaucratische leest was geschoeid, maar hij bleef een onmisbare factor in de handhaving van de plaatselijke orde. Immers, het regionale en lokale bestuur was niet werkelijk in staat om op eigen gelegenheid de bestuurstaken te vervullen die hem door de koloniale overheid waren opgedragen. De vanouds bestaande netwerken van patroon-cliënt relaties waren doorbroken en er was geen redelijk alternatief.Ga naar eind11. Ondanks de toegenomen macht van regenten en dorpshoofden waren hun ambtsgebieden nooit volledig onder controle wegens het ontbreken van voldoende personeel of van een reguliere politiemacht. De handhaving van ‘rust en orde’ woog zwaar in de conduitestaat der Javaanse ambtenaren en als zij onrust en wanorde niet daadwerkelijk konden bedwingen, was het zaak dit buiten de aandacht van de Europeanen te houden, vooral als de aangewende middelen illegaal waren.Ga naar eind12. De regent als verantwoordelijk ambtenaar moest daarom tot een vergelijk komen met de in zijn gebied opererende jago's. Deze maakten op hun beurt daar dankbaar gebruik van, omdat ook hun domein in gevaar was gekomen doordat zij buiten de (koloniale) wet waren gesteld. Op die manier werd de jago het oog en oor van de regent in dit district en schrok hij er zelfs niet voor terug om de rol van de sterke arm te aanvaarden.Ga naar eind13. Naast de voordelen die de relaties met hoger geplaatste opdrachtgevers en beschermheren hem boden, kon de jago ruimschoots gebruik maken van de gebrekkige gezagsuitoefening op lokaal niveau. | |
Kediri omstreeks 1870Over het horizontale netwerk van jago's deed de al eerder genoemde tabaksondernemer C.A.A. Amand een boekje open. Uit deze en andere bronnen laat zich de kwestie-Kediri rond 1870 gemakkelijk reconstrueren. Dat het netwerk van jago's niet alleen tot dit gewest beperkt is gebleven, maar zeer waarschijnlijk over heel Java was verbreid, is uit diverse bronnen af te leiden. Een tijdgenoot die goed op de hoogte was van wat er zich op het Javaanse platteland afspeelde, was van mening ‘dat over geheel Java de misdadigers- en roversbenden verspreid zijn en als het ware één genootschap vormen waarvan de leden tenminste wat naam en woonplaats betreft aan elkander bekend zijn...’Ga naar eind14. Buiten de uitgebreide suikercultures die men in de negentiende eeuw in Kediri aantrof, verdient de hausse in de tabak speciale vermelding. Sinds zich in 1853 de eerste Europese ondernemer in dit gebied had gevestigd, was de tabakscultuur enorm toegenomen. Binnen luttele jaren telde alleen al het onderdistrict Blitar vijftien Europeanen. Deze ondernemers kochten de tabak op van de bevolking en verzorgden de bewerking ervan in droogschuren waarvan er in Blitar ongeveer driehonderd stonden. De tabaks-hausse bracht niet alleen | |
[pagina 668]
| |
grote geldbedragen binnen het bereik van de plaatselijke bevolking, er deelden ook arbeidskrachten uit Midden-Java in, van wie er ten tijde van de oogst jaarlijks tussen de twintigen dertigduizend kwamen. Europese rapporten meldden een ‘meerdere welvaart’ in Kediri, hetgeen op te maken was uit een toename van het veebezit onder de bevolking.Ga naar eind15. De bevolking leek er dus wel bij te varen. Deze schone schijn werd echter te niet gedaan toen aan het begin van de jaren zeventig aanhoudend tabaksschuren in vlammen opgingen en de veediefstal zo'n omvang aannam dat zelfs koloniale ambtenaren er niet langer omheen konden.Ga naar eind16. Niet zozeer armoede of koloniale economische uitbuiting waren hiervan de oorzaak, maar eerder de afwezigheid van een stringent doorgevoerd koloniaal bestuur. Hier bleek hoe in een rurale samenleving onder druk de sterksten zich tegen de zwakkeren kunnen keren. Hoe of waarom iemand in eerste instantie jago werd, is niet bekend, evenmin of jago-eigenschappen binnen een familie als erfelijk werden beschouwd. Ook is niet bekend of er uit bepaalde sociale groeperingen meer jago's kwamen dan uit andere. Ik vermoed dat individuele fysieke kracht, lef en ‘mystieke’ aanleg de primaire factoren waren. Men werd een ‘erkende’ jago na een leerperiode doorlopen te hebben. Deze leertijd bestond enerzijds uit het assisteren van volwaardige jago's bij hun diefstallen en andere ondernemingen, anderzijds - en belangrijker - ging men in de leer bij een guru of kiayi (leermeesters) die ngelmu (geheime kennis) onderwezen. Het in de leer gaan bij zulke meesters was overigens zeer algemeen onder jongeren en er bestonden voor zover ik weet dan ook geen speciale jago-leermeesters. Algemeen was ook dat jongeren zich in deze tijd bekwaamden in vechttechnieken zoals bij voorbeeld pencak silat. Wel kon men zich speciale ngelmu's eigen maken die een jago nodig had: bij voorbeeld het oproepen van de kwade geesten om bewoners van een huis dat men leeg wilde stelen in diepe slaap te dompelen, of de ngelmu om plotseling te kunnen verdwijnen of onkwetsbaar te worden. De leertijd van een jago in spe werd besloten met een periode van ascese en afzondering in de wildernis, gevolgd door een selamatan (een rituele maaltijd). De leertijd werd niet noodzakelijk bij één leraar doorgebracht want veelal trokken de jongeren van de ene naar de andere. Het rondtrekken in vreemde gebieden vormde de volgende fase. Men deed zo ervaring op en leerde op eigen benen te staan, én er werden al contacten gelegd met jago's uit de wijdere omgeving. Deze leerden hun jongere broeders de verdere kneepjes van het vak. Hier openbaart zich het netwerk van jago's en de gildementaliteit die er onder hen heerste. Nadat namelijk de eerste voorzichtige contacten waren gelegd, werd de onderlinge band bezegeld met een wederzijdse belofte/eed. Men dronk gezamenlijk uit een kruik water - soms vermengd met wat druppels bloed - en beloofde elkaar te zullen bijstaan. De eed kon zoveel omvatten als men zelf wilde. De sanctie bestond eruit dat het gedronken water in brandend gif zou veranderen wanneer een van de gezworenen verraad zou plegen. Afhankelijk van de omvang van zijn contacten en eedverbintenissen én van zijn faam als ervaren en gevreesde jago, kon iemand zo over een wijd gebied relaties hebben. Uit deze contacten kon hij de nodige helpers recruteren voor een bepaalde klus en kon hij desgewenst specialisten inhuren. Vaste bendes van jago's bestonden niet. Men werkte in principe individueel en alleen incidenteel op ‘contractbasis’ samen. Wel had een jago helpers of leerlingen onder zich. Dit netwerk van onderlinge contacten werkte zo goed dat het gouvernement niet in staat bleek het in Kediri op te rollen. De jago-wereld was gesloten, intern liep men elkaar zo min mogelijk voor de voeten, naar buiten sloot men de rijen.Ga naar eind17. En zo concludeerde ook Amand dat het netwerk van jago's ‘zijn schaduwen over geheel Java uitstrekt’. Nachtelijke | |
[pagina 669]
| |
inbraken in huizen - via het graven van een gat onder de muur - en vooral veediefstal vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de jago. Vaak hield men zijn vee 's nachts op het erf, doch jago's bleken zeer behendig te zijn in het vrijwel geruisloos ontvreemden van goederen en vee. Kennelijk werkte de slaap-ngelmu uitstekend. In veel gevallen zal de bestolene zich wijselijk stil hebben gehouden uit angst voor represailles én uit angst voor de macht van de jago. Soms zelfs gingen jago's overmoediger te werk en stalen op klaarlichte dag vee. Naast deze vormen van diefstal vormde de opiumsmokkel en de verkoop in het klein van dit ‘heulsap’ een lucratief terrein waar jago's zich veelvuldig op bewogen.Ga naar eind18. Voor wie overigens toch nog hoopte in de jago een Javaanse Robin Hood te herkennen, is het wellicht onthutsend te moeten vernemen dat het belangrijkste doelwit van de jago de gewone kleine boer was.Ga naar eind19. Het grote voordeel van de veediefstal was dat het gestolene zelf kon lopen en elders verhandeld veel geld opbracht. Tevens had de bestolene er veel voor over om zijn beesten terug te krijgen. Immers zijn vee was cruciaal bij de bewerking van zijn sawah (natte rijstveld) en zonder vee viel er weinig te ploegen en uiteindelijk weinig te eten. Opvallend was het dat vooral in de maanden van oktober tot december het aantal veediefstallen enorm toenam. De verklaring hiervan moet gezocht worden in de relatie tussen de jago en het dorpshoofd. Zoals gezegd, was de positie van het dorpshoofd in de 19e eeuw eenzijdig versterkt. Maar het regionale bestuur was dermate uitgedund, dat het onmogelijk in staat was ook maar de schijn van politietaken te vervullen.Ga naar eind20. Enerzijds trachtte men derhalve criminaliteit buiten het Europees-koloniale blikveld te houden, anderzijds rustte de praktische zorg voor ‘orde en rust’ grotendeels op de schouders der dorpshoofden. Zij losten dit probleem op door met de jago's een overeenkomst aan te gaan. Deze relatie dorpshoofd-jago bood beiden de nodige voordelen en resulteerde in een modus vivendi die elk der partijen de nodige ruimte gaf en waarvan de kosten werden afgewenteld op de zwakkeren. Amand zei het al: ‘hoe meer dieven in een desa wonen, des te voordeliger dat is voor de kepala’ (het hoofd). En zo woonden er in vrijwel elke desa in Kediri jago's ‘als gewone desalieden, onherkenbaar onder de bevolking, doch zeer gevreesd en geëerd’.Ga naar eind21. Vreemdelingen zouden de jago niet hebben kunnen aanwijzen, maar in het dorp wist iedereen over wie het ging. Hij hoefde niet in dat dorp geboren en getogen te zijn, maar kon zich er ook ‘vestigen’. Deze vestiging kreeg een definitieve status wanneer de jago een overeenkomst sloot met het dorpshoofd. De jago beloofde nimmer iets tegen het dorp te zullen ondernemen en naar beste kunnen het gebied tegen diefstal en geweldpleging te zullen beschermen. Dit laatste kon hij doen via de contacten met zijn eedbroeders die hij kon bewegen uit zijn dorp weg te blijven. Degenen met wie hij geen eedverbond had, konden echter vrij hun slag proberen te slaan. In ruil voor de door hem geboden diensten kreeg de jago van het dorpshoofd vrijdom van grondbelasting en een minimaal aandeel in de verplichte arbeid voor het gouvernement: hij werd een ‘vrijgestelde’. De jago kon dus in die zin een lokale held worden, omdat hij zijn eigen mensen doorgaans met rust liet. Wanneer hij op pad ging, bestal hij dorpen waarvan hij de jago niet kende, of waar geen jago was. Deze laatste categorie dorpen met ‘integere’ dorpshoofden werd al snel het doelwit van aanvallen van alle kanten. Ze waren immers ‘onbeschermd’. Zo ontwikkelde zich in snel tempo het netwerk van jago's, want elk dorp moest er wel een in zijn midden hebben. ‘Mij werd pertinent verzekerd dat er geen enkele desa is waar dien toestand niet bestaat,’ schrijft Amand. De relatie jago-dorpshoofd was subtiel. Ook het dorpshoofd had er baat bij. Zo kon hij een aandeel bedingen van de gestolen goederen die de jago in het dorp wilde verhandelen, bij voorbeeld per gestolen koe die geslacht werd, | |
[pagina 670]
| |
een achterpoot. Werd iemand in het dorp echter bestolen zonder dat de jago dit kon - of wilde - verhinderen, dan werd er een beroep op hem gedaan het gestolen vee - tegen forse betaling - terug te bezorgen. De jago kreeg van de gedupeerde reisgeld en opium mee voor onderweg en trok langs de opiumkitten in de omgeving, legde er zijn oor te luister en knoopte, zo het hem uitkwam, tegelijk nieuwe nuttige contacten aan. Meestal kwam hij onverrichterzake terug. Het vee was allang verdwenen of de jago wilde geen ruzie met een collega. Soms wist de jago de dader wel te vinden en dan bemiddelde hij tussen dief en bestolene om een losprijs te bepalen waarvan hij zelf ook provisie ontving. Officieel werd er bij een belangrijke diefstal onderzoek gedaan door de bevoegde autoriteiten, maar dit had meestal meer het karakter van een verplicht bureaucratisch ritueel dan van doeltreffend ingrijpen. In zo'n geval meldde het dorpshoofd de diefstal bij het districtshoofd die het dorpshoofd ‘op onderzoek’ stuurde. Deze kreeg een briefje mee dat hij op de kantoren van de naburige districten moest laten aftekenen. Met dat briefje keerde het dorpshoofd vervolgens onverrichterzake terug en het districtshoofd kon het bewijs overleggen aan zijn superieuren dat hij alles op alles had gezet om de daders te pakken te krijgen. Zo bracht hij zijn conduitestaat niet in gevaar!Ga naar eind22. In één belangrijk opzicht kon de jago het dorpshoofd weer van dienst zijn, en dat hield verband met de toename van veediefstallen tegen het einde van het jaar. Eens per jaar, in de maand december, werd de grondbelasting op districtsniveau geïnd. Al veel eerder hadden de dorpshoofden deze belasting opgehaald. Zo hadden ze contanten voorhanden om schulden af te betalen, te gokken, te speculeren etcetera. Hoewel er in de regel twintig tot dertig procent meer werd geïnd door het dorpshoofd dan wettelijk was bepaald - en dit kon oplopen tot honderd procent! -, en dit extra-bedrag in de zak van het dorpshoofd en de zijnen verdween, toch bleken er vaak aan liet einde van het jaar tekorten te zijn ontstaan. Deze moesten snel worden aangezuiverd want bij gebleken tekorten kreeg men in de regel grote problemen met districtsbestuur en Europese ambtenaren. Hier bleek de jago van nut. Hij zuiverde het tekort door middel van veediefstal aan. De jago zelf had hier ook voordeel bij want de buit werd op fifty-fifty basis verdeeld tussen het dorpshoofd en hemzelf. De grootste en wellicht belangrijkste tegenprestatie die de jago het dorpshoofd afdwong in ruil voor zijn aanwezigheid in het dorp, was dat hij hoe dan ook bescherming zou genieten wanneer het koloniaal bestuur een onderzoek zou instellen. Niemand mocht de jago verraden. Hoe dit in zijn werk ging, kan het volgende illustreren. Het koloniaal bestuur vermoedde dat zich in een bepaald dorp gestolen goederen bevonden. De assistent-resident en het districtshoofd gingen met wat oppassers een onderzoek houden in dat dorp. Zoals het hoorde liet het dorpshoofd bij het zien naderen van de heren op de ‘kentong’ (hol houten blok) slaan om zijn medebewoners bijeen te roepen: ‘De politie en hare handlangers horen niets bijzonders aan het geluid van de slagen. Iedereen in de desa die het aangaat, hoort evenwel aan afgesproken eigenaardigheden dat er een onderzoek zal plaats vinden.’Ga naar eind23. Er waren zelfs speciale seinen om het soort goederen waar het om ging mee aan te duiden. Het was één groot complot tegen de overheid. Maar, tegelijkertijd was het ook een complot tegen de bevolking zelf. Werd een jago aangegeven bij de overheid en ook nog opgepakt, dan was de kans groot dat snel daarop het huis van de ‘verrader’ in brand gestoken en al diens bezit gestolen zou worden. ‘Men weet dat de straf zich voltrekt, maar men zal niets doen,’ schrijft Amand, ‘niemand zal uit “plichtsbetrachting” hen durven vervolgen. Men weet dat de broeders van een gevangen schurk hem zullen wreken.’ Een regeringsonderzoek naar de samenstelling van dorpsbesturen op Java in die jaren wees uit dat in een aantal gevallen jago's erin | |
[pagina 671]
| |
slaagden dorpshoofd te worden. Oudere geslachten van dorpsbestuurders werden aan de kant geschoven en een nieuwe generatie jago's kreeg het voor het zeggen.Ga naar eind24. De plaatselijke bevolking bleek niet in staat zich tegen dit georganiseerde geweld te verweren, men kon het hooguit afkopen - klagen bij het districtsbestuur en de regent (zo men dit al durfde) hielp doorgaans niet veel. Deze raadden de klagers zelfs af verdere stappen te ondernemen, want het was in hun belang dat deze zaken zo min mogelijk officiële bekendheid kregen. Zij wilden evenmin de wankele balans die er tussen jago's en dorpshoofden en veelal henzelf bestond, verstoren door de jago te zeer tegen zich in het harnas te jagen. En gezien de onderbezetting van het regionale politieapparaat ‘concludeerden zij uiteindelijk dat het Gouvernement kennelijk wilde dat iedereen zichzelf maar hielp’Ga naar eind25.. Amand en de nieuw benoemde resident van Kediri, Bosscher, noemen ettelijke gevallen waarbij huizen van dorpshoofden in vlammen waren opgegaan omdat zij hun relatie met de jago's eenzijdig hadden verstoord en daarvoor waren gestraft. Het kon zelfs gebeuren dat er op klaarlichte dag vee werd gestolen en de jago de omstanders toeriep dat dit een ular api (letterlijk: vuurslang) was. Het was een waarschuwing niets te zeggen indien men gevrijwaard wilde blijven van brandstichting. Mocht er toch eens een jago opgepakt en voorgeleid worden, dan bleek het uiterst lastig mensen bereid te vinden tegen hem te getuigen. Pas na de verzekering dat de beklaagde voorlopig niet vrij zou komen en als diens vrienden niet te gevaarlijk werden geacht, lukte dit soms. Doorgaans werd de officiële rechtspraak misleid door valse getuigenissen van mensen die in opdracht van het dorpshoofd de opgepakte jago geheel vrij pleitten en desnoods volkomen onschuldige dorpsbewoners als boosdoeners aanwezen.Ga naar eind26. Een extra belemmering vormde tevens het feit dat de regionale rechtspraak veelal werd gedomineerd door de regent. Ook hij had er belang bij sommige beklaagden ‘bij gebrek aan bewijs’ vrij te spreken. De jago was immers nog altijd een nuttig instrument om als wéri (spion) en handlanger van de regent te kunnen optreden. Zo lukte het de jago, via een uitgebalanceerd systeem van coalities, intimidaties en geweldpleging, buiten het bereik van de Europese overheid te blijven en in de schaduw van de koloniale staat een eigen machtsbasis te creeren. ‘Rustig te kunnen slapen, dat was het grote voordeel van arm te zijn, dan had men geen dieven te vrezen,’ concludeerde Hansen.Ga naar eind27.
Ook de handel in gestolen vee bracht een geheel eigen netwerk van contacten met zich mee. In dit opzicht was het vooral de relatie tussen jago en handelaar (in de wandeling toko (winkel) genoemd) die van belang was. Gestolen vee dat werd geslacht en in de directe omgeving van de hand werd gedaan, bracht weinig op omdat het afzetgebied beperkt was. Voordeliger was het om de gestolen beesten naar een naburig district te vervoeren en daar, zonder al te veel kans op herkenning, voor een goede prijs te laten verkopen. Het vervoer liep via tussenstations, afgelegen plaatsen - vaak nog onontgonnen gronden - waar men overdag sliep om 's nachts weer verder te trekken. Einddoel waren de toko's, de opkopers die tevens voorschotten verstrekten aan jago's en er vaak een aantal min of meer in vaste dienst hadden. Ook hier was sprake van een verstrengeling van opiumsmokkel en de onderhandse verkoop van gestolen vee.Ga naar eind28. De toko's woonden vaak aan de grenzen van districten. Hier leverden de jago's hun gestolen vee af, waarna de toko met vervalste papieren de grens overtrok naar een veemarkt. De valse papieren betrok men clandestien van magang's (leerling-ambtenaren) op het districtskantoor, die op deze wijze wat konden bijverdienen. Toko's vormden een typische tussengroep in de koloniale samenleving. Chinezen, Javanen die het in de koloniale ambtenarij niet hadden | |
[pagina 672]
| |
gered of de sprong ernaar niet hadden kunnen maken, mislukte zonen van Javaanse ambtenaren en ‘gevallen’ Indo-Europeanen worden genoemd als heler-handelaar. In hoeverre regenten actief betrokken waren bij deze handel en wandel der jago's is niet helemaal duidelijk. Vele vermoedens wijzen er op dat bij voorbeeld de regent van Blitar veel meer wist dan hij aan de Europese bestuursambtenaren vertelde. Deze regent, Raden Adipati Ario Adinegara, was van 1851 tot 1869 in functie en zag heel wat assistent-residenten en residenten komen en gaan. Het verhaal wil dat hij een onecht kind was van de vorst van Surakarta, verwekt tijdens een tournee bij een ‘Moorse’ vrouw en dat hij in zijn jeugd in dienst was geweest bij Raffles. Zijn modelcarrière in Kediri zou hij begonnen zijn onder speciale protectie van een Nederlandse resident. Hij beklom alle treden van de hiërarchie en bleek als regent zijn gebied stevig in handen te hebben. Dat moest ook wel want - zoals gezegd - ontslag en daarmee een abrupt einde aan een glanzende, rijke loopbaan hing voortdurend als een zwaard van Damocles boven de Javaanse ‘volkshoofden’. Zijn invloed in Blitar wist hij tot op dorpsniveau uit te breiden doordat hij de hand had in vele zogenaamde verkiezingen van dorpshoofden. Courier dit Dubekart - over wie straks meer - stelde dat bijna alle dorpshoofden hun positie aan deze regent te danken hadden en daarvoor het nodige hadden moeten betalen. Dit wordt bevestigd door de resident van Kediri die in 1865 schreef dat ‘meermalen tot desahoofd zijn aangesteld en verkozen magangs, oppassers en staljongens van inlandse en Europese ambtenaren’.Ga naar eind29. Tel hierbij op dat ook jago's het leiderschap in dorpen wisten te bemachtigen, dan blijft er weinig over van de koloniale illusie dat het koloniale bestuur de ‘traditionele’ dorpsinstellingen had te eerbiedigen en zich niet diende in te laten met de samenstelling van het dorpsbestuur, laat staan dat daarmee een eerlijke verkiezing van hoofden werd gewaarborgd. Via zijn contacten met de dorpshoofden wist de regent alles over de gedragingen der jago's. Daarnaast is het niet onwaarschijnlijk dat hij ook goede relaties onderhield met diverse toko's, gezien de omvang van zijn privé-veestapel van zo'n tweeduizend dieren. Er was een zeer ingewikkeld spel van geven en nemen aan de gang waarop de Nederlandse koloniale overheid geen enkele greep had. Het spel kwam erop neer dat men de ander binnen redelijke grenzen zijn gang liet gaan en daarvoor een tegenprestatie ontving. Zo liet de regent het hele netwerk van jago's en hun relaties met dorpshoofden rustig voortbestaan mits het niet de spuigaten uitliep en hij geen last kreeg met zijn Europese superieuren en mits ook hij een aandeel in de winst kreeg en jago's bereid waren voor hem de nodige klusjes op te knappen. Hij beschikte wel over de sanctie notoire schurken bij het Europees bestuur aan te geven. Van tijd tot tijd was het namelijk nodig een daad te stellen. Dan ontbood de regent de meest gevreesde jago's bij zich, onderhield hen ernstig over hun misdragingen, liet hen vervolgens in de moskee hun kwalijke gedrag afzweren, waarna hij hun tenslotte een span karbouwen meegaf, zodat zij niet meer behoefden te stelen. Tijdens zijn tournees wilde hij nog wel eens bij deze lieden aangaan om te controleren of ze nog steeds ordentelijk leefden. Zo temperde de regent wellicht onaangename uitwassen, maar hij bestendigde het systeem, omdat hij moeilijk anders kon. Aan het begin van de jaren zeventig liepen de zaken echter toch uit de hand. In die tijd mislukte namelijk de tabaksoogst door té zware regenval. De duizenden seizoenarbeiders uit Midden-Java zaten nu zonder inkomsten en wilden toch niet met lege handen thuiskomen. Omdat de tabaksoogst mislukt was, zaten de dorpshoofden met nóg aanzienlijker tekorten toen ze hun grondbelasting moesten afdragen. Het gevolg was dat de veediefstal een ‘te grote’ omvang kreeg en niet meer te verhullen was. Voeg hierbij dat de oude regent van Blitar | |
[pagina 673]
| |
met pensioen was, waarmee de laatste instantie die nog regulerend had kunnen optreden, was weggevallen. Was Amand in zijn beschrijving van deze oude regent overwegend positief, zijn collega Agathon Marius Courier dit Dubekart was dat bepaald niet. Deze man ontpopte zich als de ethische evenknie van Multatuli in zijn gevecht tegen de wereld. Literair zwakbegaafd maar minstens zo overtuigd van zijn eigen gelijk trok deze Courier dit Dubekart ten strijde tegen het Nederlands koloniaal bestuur in het algemeen en de regent van Blitar in het bijzonder, en zo onthulde hij in de Soerabajasche Courant de minder fraaie kanten van deze Javaanse carrièremaker.Ga naar eind30. Naar aanleiding van deze stukken vroeg, en kreeg, de regent eervol ontslag en belandde de getergde scribent wegens laster in de cel. Het is hier niet de plaats om te beslissen of Courier in alle opzichten gelijk had, feit is dat uit de hele affaire overduidelijk blijkt onder welke zware druk de plaatselijke bevolking stond, hoe weinig het Javaanse koloniale bestuur zich uit lijfsbehoud voor het lot van gewone mensen interesseerde én in welke onwetendheid het Europees bestuur voortdurend verkeerde. Een treffend voorbeeld moge dit laatste illustreren. Uit een desa in Blitar kwamen mensen hun klachten over het dorpshoofd voorleggen aan de regent. Deze wees hen af en belette hen vervolgens weg te trekken naar een ander gebied. Toen enige tijd later de assistent-resident met de regent tijdens een tournee het dorp aandeed, waagden de bewoners een laatste kans om hun klachten kenbaar te maken. Helaas, de assistent-resident verstond geen Javaans en zo bleven de klagers met lege handen achter.Ga naar eind31. | |
De reactie van de koloniale staatOp eerste vermeldingen in de dagbladen van onrust in Kediri reageerde de toenmalige resident desgevraagd met een geruststellend ‘overdreven’. Hij had kennelijk geen trek in vermoeiende bestuurlijke exercities en ontkende alles. Dat kon echter niet meer toen Amand met zijn verslag voor de dag kwam. Een nieuwe resident moest hierop in Kediri grote schoonmaak houden, want ofschoon Amand betoogde dat de situatie in bijna geheel Java zo was, als hij beschreef, voor het gouvernement werd de zaak beperkt tot ‘het geval Kediri’. De nieuwe resident, Bosscher, liet weten de bezem er door te zullen halen. Iedere Javaanse ambtenaar zou ontslag aangezegd krijgen indien hij niet snel genoeg met resultaten voor de dag zou komen. De actie had de schijn van succes. In heel Kediri namen de veediefstallen af en er werden zowaar tweeënveertig mensen gearresteerd. Onder hen bevonden zich echter relatief meer handelaren dan jago's. De jago hield zich stil en wachtte rustiger tijden af.Ga naar eind32. Meer algemeen reageerde de koloniale staat met het enige antwoord dat een bureaucratie kon geven: uitbreiding van de bureaucratie en vermeerdering van regels. Vooruitlopend op een in gang zijnde uitbreiding van het Javaanse districtsbestuur werd er in Kediri aan de honderdzeventig man Javaans personeel een aantal van honderdnegentig toegevoegd.Ga naar eind33. Tenslotte eindigde deze zaak - zoals te verwachten was - met een twist over procedures: de minister van koloniën betwistte de Gouverneur Generaal nl. het recht om deze vroegtijdige maatregel te nemen want er was nog geen geld voor op de begroting. Nergens is op regeringsniveau een deugdelijke analyse gemaakt van wat er eigenlijk in Kediri aan de hand was.Ga naar eind34. Diefstal was misdaad en diende bestreden te worden met verzwaring van de bureaucratie, en daar bleef het bij. Een andere reflex van het gouvernement was de doofpot. Toen resident Bosscher adviseerde om het rapport van Amand openbaar te maken opdat men ook elders op Java ‘wakker en oplettend’ zou worden, schoof de Gouverneur Generaal dit op de lange baan. Zelfs achtte hij vermelding van de zaak in het Koloniaal Verslag ‘niet raadzaam’.Ga naar eind35. Fundamenteel was er overigens nog weinig | |
[pagina 674]
| |
veranderd toen dit regeringsonderzoek in 1912 werd gepubliceerd. De samenstellers toonden zich trouwens weinig consistent bij het aansnijden van het onderwerp ‘het recht en de politie’. Men onderkende het bestaan van jago's en hun machtspositie, doch als oorzaken van het kwaad worden vooral ‘het geringe moraliteitsgevoel’, ‘de onbetrouwbaarheid’ en ‘de gemakzucht van het Javaanse bestuur’ aangewezen. Elders in het rapport vallen zinniger argumenten te vinden. Het Javaanse regionale bestuur stond te ver van de bevolking af, had te veel eigenbelang, en de rechtspraak functioneerde gebrekkig, terwijl de toename van bepalingen en procedures averechts werkte en hooguit meer nodeloos ingevulde formulieren opleverde. Wat niet overbrugd werd, was de diepe kloof die bleef bestaan tussen koloniale staat en lokale orde. De afsluiting van de plaatselijke bevolking bleef voortduren en de gewone dorpsbevolking bleef onder zware druk staan. Mocht de jago sindsdien minder zijn waargenomen dan kwam dat niet omdat hij was verdwenen, maar omdat hij verder was opgeschoven in de schaduw van de koloniale staat. | |
Slot en vervolgDe jago-figuur valt niet eenvoudig te benoemen als ‘lokale held’, ‘makelaar in macht’, ‘crimineel’ of iemand die over ‘magische krachten’ beschikte. Hij was alle vier. Zinvoller is het de jago te plaatsen in het algemene kader van staatsvorming. Hobsbawm wees hier in zijn Bandits slechts terloops op.Ga naar eind36. Voor het overige gaat volgens mij de vergelijking ‘bandiet-jago’ mank. Jago's stonden niet buiten de samenleving, ze vertoonden geen dominant Robin Hood-gedrag, er was geen aanwijsbare overgang van criminaliteit naar rebellie en jago's streefden geen restauratie van de traditionele sociale orde na. Het zijn punten die Hobsbawm voor zijn bandieten kenmerkend acht. Wat betreft de wijze van benadering van lokale gewelddaden komt de situatie waarin de jago verkeerde nog het meest overeen met wat Anton Blok in zijn studie naar de maffia op Sicilië vond.Ga naar eind37. Het kader waarin Blok de maffia plaatst, komt overeen met hoe het op Java toeging: een proces van onvoltooide staatsvorming, waarbij lokale ordes afbrokkelen en nieuwe groepen zich met geweld tot politieke ondernemers opwerpen. Deze streven noch naar vernieuwing, noch naar restauratie; zij trachten zoveel mogelijk munt te slaan uit de situatie zoals die zich voordoet. Op Java waren het de twee processen die eerder in dit artikel zijn beschreven - het onvermogen om het koloniale bestuur op lokaal niveau te versterken en de geografische afsluiting van het leven op het platteland - die een bestuurlijk vacuüm creëerden. Hierin nestelde zich het gilde der jago's. De intimidatie en geweldpleging die er van dit netwerk uitging, keerde zich primair tegen de eigen bevolking, die, om erger te voorkomen, er het verstandigst aan deed de dreiging af te kopen. De jago-figuur mag dan officieel een marginale rol hebben vervuld, in de praktijk nam hij een centrale plaats in het plaatselijk leven in omdat hij gebruik wist te maken van de ruimte die het centrale gezag hem liet en deze met geweld opvulde. Het lokale geweld kende een vrijwel onafgebroken traditie in Java omdat tot voor kort geen centrale staat bij machte was de samenleving volledig te beheersen. |
|