De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 646]
| |||||||||||||
R. Menggali
| |||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||
alle opstanden een factor van betekenis. Bij de communistische opstand in Madiun (1948) als ook in 1945 bij de Affaire van de Drie Regio's in Pemalang (zie Lucas 1977) ging het in de eerste plaats om twistpunten rond het probleem van verwezenlijking van de volkssoevereiniteit en de sociale revolutie, maar ook daar speelden etnisch getinte verschillen in opvatting over de integratie van plaatselijk gevormde gewapende eenheden een rol (Onghokham 1978).Ga naar eind1. | |||||||||||||
De staatsgreep van 1965Over de zogenaamde g-30-s (de 30 septemberbeweging, ofwel de mislukte coup van 1965) en zijn schrikbarende gevolgen (± 500000 doden en ± 1000000 politieke gevangenen) is al veel geschreven, hoewel sommige aspecten van deze gebeurtenis nog steeds niet zijn opgehelderd. Ik zal hier dan ook alleen enige problemen naar voren brengen die rechtstreeks te maken hebben met de geweldpleging die met deze coup gepaard ging. Dit in de overtuiging dat alleen een meer afstandelijke beoordeling van de oorzaken en de drijfveren achter dit enorme sociale spasme er mogelijk toe zal kunnen bijdragen om nieuwe perspectieven te openen en andere uitwegen te zoeken uit de bestaande dilemma's. Bij het geweld dat bij de coup zelf gepleegd werd, dat wil zeggen in de eerste plaats de moord op de zes generaals, wil ik hier niet stilstaan, althans niet voor zover het de vraag betreft door wie en waarom ze vermoord zijn.Ga naar eind2. Het gaat mij veel meer om de vraag hoe het mogelijk was dat mensen van hetzelfde volk (en vaak zelfs uit dezelfde streek en hetzelfde dorp) elkaar op een dergelijke wijze systematisch konden afslachten. En niet alleen dat, maar verder ook nog hoe het mogelijk was, om met naar schatting niet meer dan in totaal ongeveer 50000 militairen en burgers (Utrecht 1970: 50), grotendeels slechts met gebruikmaking van primitieve wapens als kapmessen, sikkels, houwelen en knuppels, enige honderdduizenden mensen af te maken en een georganiseerde oppositie van op zijn minst veertien miljoen mensen (dat is het totale ledental in juni 1964 van de met de communistische partij geassocieerde massabewegingen) op een ongekend efficiënte manier lam te leggen en buiten de wet te plaatsen.Ga naar eind3. De publiciteit die onmiddellijk aan de moord op de generaals werd gegeven, werkte - en was ongetwijfeld bedoeld - als een lont om latente gevoelens van haat en verontwaardiging te doen ontbranden. Die gevoelens moeten er zeker geweest zijn en in bepaalde gebieden zelfs in sterke mate zoals in Oost-Java en Bali, waar de slachting later de meest massale vormen aannam. De verklaringen hiervoor lopen echter nogal uiteen. Sommige auteurs hebben gewezen op de verzuiling van de Indonesische samenleving na 1950: verticale banden, in hoofdzaak van godsdienstige aard, vormden een belangrijk integratiemechanisme. Deze verzuiling die de klassestructuren doorsneed, werd later sterk geaccentueerd door de politieke polarisatie in de jaren van de geleide democratie (1957-1965).Ga naar eind4. Anderen hebben ter verklaring van de wraakacties van 1965 meer de nadruk gelegd op gevoelens van bedreigde culturele en religieuze identiteit, vooral bij de orthodoxe islamieten (Sloan 1971). Dit zijn echter slechts algemene verklaringen. Een veel concreter en nauwkeuriger beeld van wat er eigenlijk gebeurd is, krijgt men wanneer men de gegevens die auteurs als Utrecht (1970) en Gavi (1969) kort na de gebeurtenissen zelf verzameld hebben, achter elkaar zet. Men kan dan daaruit bij benadering de volgende conclusie trekken:
| |||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||
Ondanks het feit dat er een reeks algemene en specifieke oorzaken voor de slachtingen zijn aan te wijzen, die soms de indruk wekken dat het doden van politieke tegenstanders noodzakelijk was om het ‘evenwicht in de natuur’ te herstellen, is het zeker niet zo dat de moorden geen psychisch letsel of schuldgevoelens hebben achtergelaten bij degenen die ze uitvoerden. In Kubutambahan op Bali bij voorbeeld liet men vrouwen neerschieten door een danseres in trance, omdat men zelf het hart niet had. Ook van elders is bekend, dat velen later verklaarden in een soort roes te hebben gehandeld; zij hebben er soms nog nachtmerries over en willen er niet over praten. Dat is niet noodzakelijkerwijs een blijk van schuldgevoelens, maar het wijst wel op een trauma, ondanks alle mechanismen van religieuze legitimatie en rationalisatie, van verharding tegen en gewenning aan geweld die in hun geval in werking gesteld waren. Bovendien moet het hele complex van geweld vóór en na de coup ook geplaatst worden tegen de achtergrond van de enorme frustraties, vooral onder jongeren, die nog verscherpt waren door de moeilijke economische situatie van de jaren zestig en door de hele reeks nooit nagekomen beloften sinds de dagen van de onafhankelijkheidsstrijd.Ga naar eind7. | |||||||||||||
Geweld in het huidige IndonesiëAls mijn opmerkingen over de historische traditie van geweld (naast die van een streven naar harmonie en tolerantie) juist zijn, moet de diagnose voor de huidige situatie in Indonesië - met zijn grote economische en sociale problemen - wel luiden dat de kans op geweld en de vatbaarheid voor geweld er uitermate hoog zijn. Waarom blijft dit geweld dan nog zo relatief beperkt? De eeuwenlange ervaring met het neerslaan van geweld, het trauma van 1965-1966 en de geraffineerde wijze waarop het regeringsapparaat de bevolking onder controle houdt, spelen hier ongetwijfeld een grote rol. De huidige repressie is selectief en afwisselend. Door de monopolisering van de nieuwe economische mogelijkheden door de leden van het staatsapparaat en de concentratie van grond en andere produktiemiddelen op het platteland in handen van ambtenaren en militairen, zijn vele vroeger welgestelde (islamitische) grondbezitters en handelaren in het gedrang gekomen en keren zij zich nu tegen het regime. Op gezette tijden probeert het regime de ontevredenheid van deze delen van de middenklasse plus die van het overige deel van de bevolking af te laten reageren op een ander deel van de middenklasse: de Chinezen. Daar de machthebbers echter de Chinezen economisch nodig hebben en zij de islamitische middenklasse als buffer tegen links willen handhaven, is de houding tegenover beide groeperingen ambivalent. Dit is een van de redenen waarom er niet gemakkelijk één front van verzet ontstaat. Maar misschien nog belangrijker is het feit dat door die enorme uitbreiding van de economische invloed van het staatsapparaat, grote delen van de bevolking (zeker van de stedelijke bevolking) in sterkere mate afhankelijk worden van leden van het staatsapparaat. Dit vormt een belemmering van mogelijke kritiek op het beleid van datzelfde apparaat. Bovendien werkt de censuur zeer effectief. Over veel gebeurtenissen bestaat binnen Indonesië slechts onvolledige of bewust onjuiste informatie, waardoor het soms uiterst moeilijk is om een overtuigde positiekeuze te maken. Dit wordt nog weer versterkt door de complexiteit van verhoudingen. Allerlei personen en kleinere groepen onderhouden tal van verschillende contacten, zowel met de overheid (inclusief de militairen) als met potentiële oppositionele groeperingen. De officieel getolereerde politieke organisaties en kranten zijn | |||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||
zodanig gecorrumpeerd dat zij vrijwel niet als moreel tegenwicht kunnen functioneren. Door deze manipulatie van berichtgeving en door de infiltratie van contacten ontstaat er grote onzekerheid, juist onder die groepen waaruit een eventueel leiderschap voor verzet zou moeten ontstaan. Het geweld dat zich ná 1966 in Indonesië manifesteert, is dan ook niet alleen een uiting van protest, maar veeleer een gevolg van manipulatie. Ik bedoel nu niet het boerenverzet tegen de onteigening van landbouwgronden door de regering zoals in Oost-Java en Noord-Sumatra, maar ik bedoel manifestaties zoals de ‘Malari-onlusten’ van januari 1974, de anti-Chinese onlusten op Midden-Java tegen het einde van 1980 en de rellen in Jakarta tijdens de verkiezingscampagne in maart 1982. Van die onlusten is de Malari-affaire bij het bezoek van de Japanse premier Tanaka aan Jakarta in januari 1974, de belangrijkste en wellicht ook de meest karakteristieke uiting, omdat hier verschillende tendensen samenkwamen (Marzuki Arifin 1974). Bij deze uitbarsting speelde een aantal zeer reële klachten en redenen van ontevredenheid een rol: afhankelijkheid van buitenlands kapitaal, corruptie van het regeringsapparaat, landonteigening, de positie van de adviseurs van de president die nauwe banden onderhielden met het Japanse kapitaal, de rol van de militaire veiligheidsdienst, en tenslotte, anti-Chinese sentimenten die zich richtten tegen de bouw van grote marktcomplexen waardoor de inheemse kleine straathandelaren gedupeerd werden. Het lijdt echter weinig twijfel dat de demonstraties aangewakkerd en gemanipuleerd werden om een machtsstrijd uit te vechten tussen generaal Ali Murtopo, de leider van de regeringspartij Golkar, en generaal Sumitro, het hoofd van de militaire veiligheidsdienst Kopkamtib. Uiteindelijk moest de laatste het onderspit delven toen de rellen geheel en al uit de hand liepen. Hoewel nog steeds niets officieel bekend is over de achtergronden van deze Malari-affaire, is langzamerhand steeds duidelijker geworden dat daarbij sprake is geweest van manipulatie op grote schaal: van bovenaf werden marginale elementen uit de stedelijke samenleving gemobiliseerd voor de politieke ambities van hoge militairen. Dit patroon zien we ook terug in de tegen Chinezen gerichte onlusten van eind 1980 op Midden-Java: onmiddellijk daarna deden hardnekkige geruchten de ronde over enscenering en manipulatie van onruststokers, hoewel de politieke motieven hier minder specifiek en eenduidig zijn. Inmiddels lijkt deze praktijk bijna een gewoonte te zijn geworden. Bij de ongeregeldheden van maart 1982 in Jakarta bleek het om een provocatie te gaan, die dit keer gericht was tegen Ali Murtopo, in het kader van een interne machtsstrijd om het vice-presidentschap binnen de Golkar; daarbij werd gebruik gemaakt van semicriminele gangs, die de aan de verkiezingscampagne deelnemende scholieren moesten opruien (zie: Nico Schulte Nordholt in dit nummer). Het manipuleren en min of meer legaliseren van gangs bestaande uit marginale elementen en ex-misdadigers is nadien een steeds meer verbreide institutie geworden.Ga naar eind8. In Jakarta bestaan dit soort gangs gedeeltelijk uit ex-veroordeelden en staan ze onder bescherming van hoge functionarissen zoals een generaal en een hoofdinspecteur van politie.Ga naar eind9. In Midden- en Oost-Java schijnen de gangs doorgaans meer uit werkloze ex-scholieren en andere dropouts te bestaan; de protectie die zij van bovenaf genoten, maakte dat ze praktisch ongestraft konden opereren. Het probleem van de toenemende criminaliteit werd door iedereen gevoeld. Tegelijk was duidelijk dat het hierbij niet om louter criminele bewegingen ging, maar dat ze over aanzienlijke politieke steun beschikten en ingezet konden worden voor de politieke doeleinden van de verschillende facties in de top van de Indonesische hiërarchie. Deze wetenschap maakte dat men hiertegen weinig kon ondernemen en dat een groot deel van de bevolking | |||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||
zich geïntimideerd voelde. Aan de andere kant is de heersende elite ook bang voor de wijdvertakte ontevredenheid en de mogelijke woedeuitbarstingen van het volk, te meer omdat de elite door eigen toedoen niet meer in staat is te peilen wat er werkelijk, achter het masker van apathie en openbare zwijgzaamheid, in de mensen omgaat. Alleen de vele schetterende luidsprekers van moskeeën en kleinere gebedshuizen vormen hierop een notoire uitzondering. De militaire reactie op deze situatie is een voortdurende show of forces met alle overacting die daarmee gepaard gaat. Het is de vraag of alle machtsgroepen binnen de heersende elite het ook eens zijn over de gekozen middelen van repressie en intimidatie. | |||||||||||||
SamenvattingNa dit korte overzicht van de toepassing van geweld in verschillende perioden van de geschiedenis van de Indonesische samenleving, waarbij we voor de recentere tijd (Nieuwe Orde) constateren dat geweld voornamelijk diende om aan de macht te komen en te blijven, kunnen we nu proberen een antwoord te geven op de vragen waarmee we begonnen zijn: waarom is er zo weinig verzet in Indonesië? Waarom komen de mensen niet in opstand? Hoe konden relatief zo weinigen (ongeveer vijftigduizend) een bevolkingsgroep van ruim veertien miljoen mensen zo effectief lam leggen? De politieke polarisatie van vóór 1965 doorsneed de verticale (patronage-)banden, waardoor een belangrijk identiteitsmechanisme verdween. De ideologie van de communistische partij geraakte in een paradox door enerzijds op de sociaal-economische belangentegenstellingen te hameren, maar anderzijds de volgelingen grotendeels te recruteren door middel van die traditionele banden. Hierdoor ontstonden er niet alleen binnen de communistische beweging conflicten, maar bleek ook dat de leden van de partij en haar sympathisanten ná de coup van 1965, toen de partijtop en een belangrijk deel van het kader direct verdween, een ontwortelde en stuurloze massa werd; gemakkelijk op te jagen door de - door militairen bewapende - islamitische jeugdgroepen. Die ontworteling was mede ontstaan door de mislukking van de ‘Nasakom-formule’ waarbij nationalisten, religieuze groeperingen en communisten een gemeenschappelijke front moesten maken. Uit politiek-tactische overwegingen had de pki-top deze alliantie geaccepteerd, maar na de coup bleken aan de basis de nationalisten en de islamieten de felste vervolgers van links, waardoor deze groep zonder enige bescherming van bovenaf ontgoocheld alleen kwam te staan. Hoewel in de jaren zestig de Islam op het platteland, mede door de invloed van de grond- en kapitaalbezittende klasse, zich fel opstelde tegen links, blijft het de vraag of de latere aan de islamieten toegeschreven gevoelens van haat en verontwaardiging wel zo diep zaten om zo'n massale slachting aan te richten, als er niet gebruik gemaakt was van krachten van buiten. Op het kritieke moment kwam er de steun van de Amerikaans getrainde psy-war-specialisten die de techniek van het dehumaniseren van de tegenstander handig wisten aan te passen aan lokale patronen. Zij schilderden de leden van de pki en haar massabewegingen af als onmenselijke en amorele bloeddorstige duivels van de ergste soort, zodat men ze uit naam van God of de Goden (Bali) wel moest uitmoorden om het land van deze smet te zuiveren. De sociale desintegratie die hiervan het gevolg is geweest, werkt tot op heden traumatisch door (Schumacher 1982). De angst voor een herhaling van een dergelijke sociale desintegratie heeft een verlammende invloed op elk verzet en zelfs op het denken over alternatieve wegen voor verandering van het huidige repressieve regime. Daarbij komt dan nog een andere psychologische factor, die ook alles te maken heeft met het begrip identiteit, namelijk de houvast en de status die verbonden zijn aan het behoren | |||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||
tot speciale eenheden (militaire keurcorpsen, politieke partijen, jeugdorganisaties, gangs). In tijden van snelle maatschappelijke verandering en ontwrichting, die gepaard gaan met het losraken van traditionele banden en met een toenemende onzekerheid over normen en gedragspatronen, kan zo'n houvast een onevenredig grote rol gaan spelen. Een overheid kan daar gemakkelijk misbruik van maken door materiële en statusvoordelen te verstrekken of door indoctrinatie met simplistische zwart-wit godsdienstige of politieke dogma's en het aankweken van fanatisme. Heeft deze methode in 1965 en 1966 al tot schrikwekkende consequenties geleid, de gevolgen in de toekomst lijken niet minder dreigend als deze tendens niet tijdig wordt gestuit. Gangs van exmisdadigers en andere marginale elementen, dat wil zeggen, voor de maatschappij onacceptabel geworden leden, zijn natuurlijk bij uitstek geschikt om als terreureenheden te worden opgeleid omdat ze geen alternatieve bindingen of mogelijkheden meer hebben. Het enige gevaar is dat ze op eigen houtje gaan opereren en zich tenslotte ook tegen het bestaande gezag keren. Dat dit niet denkbeeldig is, en dat dit ook is onderkend door de nieuwe sterke man in Jakarta, blijkt wel uit de wijze waarop men sinds kort ‘korte metten met de misdaad’ maakt (zie: Nico Schulte Nordholt in dit nummer). Niet alleen de angst voor de gangs versterkte het algemene gevoel van onzekerheid en intimidatie, maar nú ook de bestrijding van die gangs. De mensen zijn bang voor de lange arm van de Kopkamtib die tot ver in de dorpen reikt en onverhoeds dodelijk toeslaat; voor de verklikkers die in alle kampungs, in alle bedrijven en bij alle bijeenkomsten aanwezig zijn; bang voor het leger dat ondanks enkele pogingen dit meer het karakter van een volksleger te geven, tenslotte toch weer wordt ingezet ter verdediging van de belangen van de heersende elite. En dat is dan pas de beklemmende situatie binnen de grenzen van het eigen land. Geplaatst in het internationale netwerk van de activiteiten van diverse veiligheidsdiensten, de voortschrijdende militarisering en het opschroeven van de wapenhandel, lijkt het er met het lot van de verarmde Indonesische massa's wel heel somber voor te staan. Door het beangstigend teveel aan goedkope werkkrachten, de technische ontwikkelingen en het verbod op vrije organisatie is de onderhandelingspositie van de massa sterk verzwakt. De goedkope Indonesische werkkrachten zijn in trek, vooral bij buitenlandse investeerders, maar dan zijn rust- en ordeverstoringen niet gewenst. Door deze internationale dimensie wordt ook het verschil duidelijk van de toepassing van repressief geweld tijdens deze ‘Nieuwe Orde’ en die van vroegere perioden. Een geperfectioneerd repressie-apparaat moet borg staan voor handhaving van die rust en orde ter wille van een gunstig investeringsklimaat, voor een internationale erkenning van het huidige regime, waardoor het zich mede kan handhaven. De wijze waarop nu de misdaad wordt bestreden, zou wel eens een prelude en vingeroefening kunnen zijn van de manier waarop men in de komende jaren de grote sociale onlusten zal trachten te onderdrukken. | |||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||
Literatuur
|
|