2
Borges' Boek van de denkbeeldige wezens, een schitterend voorbeeld van de ‘nutteloze en niet-alledaagse eruditie’ waarover het voorwoord bij de Engelse editie spreekt, is een fantasmagorisch bestiarium, waarvan de lectuur - sommige stukjes zijn niet langer dan een halve pagina - bij alle bladeren en terugbladeren even avontuurlijk blijft. Lees wat Borges in navolging van Plinius' Naturalis historia over de salamander vertelt - dat hij zo intens koud is dat hij vuur doet doven, als hij er maar even mee in aanraking komt, denk aan het woord ‘salamanderkachel’ en sla vervolgens De aanslag van Mulisch open: ‘Het was avond, rond half acht. De salamander had een paar uur zacht gebrand op wat houtblokken, maar nu was hij weer koud.’ De associatie zal door de schrijver niet bedoeld zijn, maar ik bedacht ze evenmin. Plinius (een oom van de Plinius waaraan het motto voorin De aanslag is ontleend) had op mijn leestafel even iets met Mulisch.
Zo houdt Italo Calvino het met Borges. De onzichtbare steden is al net zo'n onuitputtelijk boek als Borges' cataloog van fantastische wezens. Een van de steden die Marco Polo voor keizer Kublai Kan beschrijft, is Teodora, een ‘uitsluitend menselijke stad’. De bewoners hebben er elke andere levende soort uitgeroeid en wanen zich nu alleen en onbedreigd. Maar zij vergissen zich. Een vergeten fauna ontwaakt er uit zijn winterslaap. ‘Eeuwenlang verbannen naar geïsoleerde schuilplaatsen sinds zij door het systeem van de nu uitgestorven soorten uit de macht ontheven was, kwam de andere fauna weer te voorschijn uit de kelders van de bibliotheek waar de incunabelen bewaard werden, sprong van de kapitelen en dakgoten af en posteerde zich aan het hoofdeinde van hen die sliepen. Sfinxen, griffioenen, chimeren, draken, spookherten, harpijen, hydra's, eenhoorns, basilisken namen weer bezit van hun stad.’ Bij Borges vindt men ze beschreven.
De wereld waarvan Calvino via Marco Polo's verhalen de compositie beschrijft, is een wereld van spiegelingen en met elkaar vergroeide tegendelen. Steeds weer is er sprake van steden en een soort van contrasteden. De omtrek van Isaura komt overeen met die van een diep onderaards meer, ‘een onzichtbaar landschap conditioneert het zichtbare, alles wat zich onder de zon beweegt wordt gestuurd door de golven die klotsen in de afgeslotenheid van een hemel van kalkrots.’ Over Valdrada, de stad zelf en haar spiegelbeeld in een meer, heet het: ‘De twee Valdrada's leven voor elkaar en kijken elkaar voortdurend aan, maar ze houden niet van elkaar.’ Moriana heeft een keerzijde, maar geen substantie, ‘zij bestaat alleen maar uit een boven- en een onderkant, als een blad papier, met een afbeelding aan deze kant en één aan de andere kant: zij kunnen niet van elkaar los en elkaar ook niet zien.’ De inwoners van Eusapia hebben onder de grond een precieze copie van hun stad gebouwd, om de overgang van leven naar dood minder bruusk te doen zijn. Langzamerhand gaat het Eusapia van de levenden zijn onderaardse copie copiëren, zodat het ‘in de tweelingsteden niet meer mogelijk is te weten wie er levend zijn en wie dood.’ Enzovoort. Met telkens weer verwijzingen naar het ondergrondse: kelders, putten, gangen en riolen.
De onzichtbare steden is een verzameling allegorieën over de compositie van de wereld. Zoiets zei ik al. Kublai Kan heeft zijn rijk zo groot zien worden, dat het niet meer te kennen en te begrijpen valt. Het is of we over onszelf lezen, over de jaren waarin we na de illusie dat de wereld de onze is, tot het besef komen van ons beperkte bestaan. En meteen is er een nieuwe illusie, die van het definitieve inzicht, waarmee ook Kublai Kan zich wil troosten: ‘het fijne netwerk te onderscheiden van een structuur, zo ragfijn dat zij ontsnapte aan de beet van de termieten.’ Van die struc-