De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdBedrieglijk leven
| |
[pagina 462]
| |
heid benaderd worden en vervalsingen moeten vanzelfsprekend direct doorzien worden. Het ontmaskeren van tekstvervalsingen is een van de taken van de historicus en sommigen hebben er zelfs hun levenswerk van gemaakt. Tot de laatsten behoort bij voorbeeld Otto Oppermann, de Duitse mediaevist die in 1904 lector en later hoogleraar in Utrecht werd.Ga naar eind1. Successievelijk bestempelde Oppermann alle Nederlandse stadsrechten, op drie na, als falsa. Hij liep hierbij wat te hard van stapel en gaf de generatie na hem handen vol werk de balans weer recht te zetten. Oppermann was als historicus typerend voor zijn tijd, want juist in de loop van de negentiende eeuw, en vooral in Duitsland, was het historische handwerk tot een hoge graad van perfectie gebracht. De nadruk op de ambachtelijke kant van de historische wetenschap vloeide voort uit een algemeen streven naar objectiviteit. Problemen rond vervalste oorkonden zijn zeker niet altijd zuiver academisch zoals het grensconflict in het Dollardgebied bewijst. Duitsland claimt Nederlands grondgebied op basis van veertiende- en vijftiende-eeuwse oorkonden, die volgens Nederlandse experts vervalst zijn.Ga naar eind2. In de periode die ligt tussen Sherlock Holmes en Maigret vergeleek men de arbeid van de historicus graag met die van de detective. Dat een aantal historici, zoals in Nederland Presser en Geyl, naast hun historische werk speurdersromans schreven, verbaasde niemand. Wellicht schrijven historici thans minder detective-verhalen, maar speurzin is nog steeds een vereiste, want historische vervalsingen worden nog af en toe geproduceerd, zoals het ‘dagboek’ van Hitler onlangs bewees. Met de vervalste teksten die de afgelopen duizend jaar geproduceerd zijn zou men niet slechts een boekenkast kunnen vullen, maar zelfs de openbare bibliotheek van een provinciehoofdstad. Het is alleen jammer dat het aan het licht brengen van een vervalsing steeds iets incidenteels blijft. Het is ‘histoire événementielle’ bij uitstek. Daardoor ontbreekt het zicht op de grote lijnen van de ontwikkeling. Er is nog geen ‘histoire sérielle’ van de historische vervalsing geschreven. Toch bestaat er wel degelijk een ‘conjunctuur’ van de vervalsing, en deze willen we hier nader beschouwen. We zullen ons beperken tot veranderingen in de motieven van de vervalsers en de veranderingen in de soorten teksten die zij kozen. We zullen de ontwikkeling chronologisch beschouwen, te beginnen in de eerste bloeiperiode van het falsum, de volle middeleeuwen.Ga naar eind3.
In de middeleeuwen zijn, vooral tussen de negende en de dertiende eeuw, enorme aantallen valse oorkonden vervaardigd. Het is typerend dat in deze periode zelfs het ene falsum het andere uitlokte. Een klooster kon bij voorbeeld een claim op een bepaald stuk grond kracht bij zetten door een monnik die de schrijfkunst meester was een schenkingsoorkonde te laten vervaardigen. In zo'n geval reageerde degene of de instelling die eveneens een claim op de betreffende grond had níét door op de onechtheid van het document te wijzen, zoals men misschien zou verwachten, maar door zelf een ander falsum ten eigen behoeve te doen maken.Ga naar eind4. Deze reactie is slechts te begrijpen, wanneer we het verschijnsel in zijn tijd plaatsen. In deze eeuwen begon in Europa de overgang van een orale cultuur naar een schriftelijke cultuur. Transacties werden oorspronkelijk mondeling beklonken in aanwezigheid van getuigen. Later ging men rechtshandelingen optekenen, maar voorlopig alleen als geheugensteuntje. Weer later werd aan de schriftelijke neerslag van een rechtshandeling bewijskracht toegekend. Deze verschuiving vond zeer geleidelijk plaats en is pas in de negentiende eeuw voltooid, zoals onlangs is uiteengezet door J.L. van der Gouw in diens afscheidscollege.Ga naar eind5. Wanneer nu een rechtstoestand in een ver verleden was ontstaan, ontbrak uiteraard een schriftelijk bewijs. De behoefte daaraan nam evenwel toe en wat kan er tegen zijn deze alsnog te produceren? Deze achtergrond is ook aanwezig bij de beroemdste middeleeuwse | |
[pagina 463]
| |
vervalsing, de Donatio Constantini.Ga naar eind6. De Donatio, vermoedelijk ontstaan in de tweede helft van de achtste eeuw, bevestigde een aantal rechten van de paus, waarover deze ten dele in de praktijk reeds beschikte. De Donatio is echter in een opzicht uitzonderlijk, namelijk dat al in de 11de eeuw de authenticiteit in twijfel werd getrokken, en wel door de benadeelde partij, de Duitse keizers. Hier kon een anti-falsum kennelijk geen soelaas meer bieden. Al is de Donatio een vroeg voorbeeld, zij valt in het algemene patroon, wat ook geldt voor het feit dat het een produkt was van clerici, die immers het monopolie van de schrijfkunst bezaten. Het andere veel voorkomende genre van vervalsing dat hier genoemd moet worden, ligt zelfs geheel in de religieuze sfeer: het plaatsen van de naam van een bekende kerkelijke autoriteit boven een tractaat van een meer obscuur auteur. Ook dat was legitiem pia fraus, want zo werd het gezag van de betreffende religieuze tekst verhoogd. De pseudo-Isidorische Decretalen zijn hiervan een voorbeeld. In de late middeleeuwen stokte de produktie van vervalsingen. Misschien hing dit samen met de toenemende geletterdheid, ook buiten kringen van clerici, misschien omdat universiteiten juristen gingen opleiden. En zeker ook omdat men beter Latijn ging schrijven: de klassieken werden herontdekt. De Renaissance leidde er onder meer toe dat filologen zich over de Donatio Constantini bogen, waarmee een wetenschappelijke discussie begon, die nog steeds niet is afgesloten. In de Renaissance begon men weliswaar valse oorkonden op wetenschappelijke wijze te ontmaskeren, maar tevens kwam er in de vijftiende eeuw een nieuwe stroom van vervalsingen op gang. Een tweede bloeiperiode was begonnen, waarbij het ditmaal niet ging om oorkonden, maar om teksten van klassieke auteurs. Vanuit Italië trokken ondernemende humanisten erop uit om manuscripten te bemachtigen. De oogst was groot, maar niet groot genoeg. Van vele klassieke werken kende men nog steeds niet meer dan de titel, andere teksten hadden hiaten, zoals de Annales van Tacitus. Dergelijke hiaten ging men nu vakkundig opvullen. Zo werd weer handenvol werk gegeven aan latere filologen, waarvan er een, Hardouin, zelfs zover ging te stellen dat alleen enkele werken van Cicero, Plinius en Horatius uit de Oudheid stammen, de rest zou een - dertiende-eeuwse - vervalsing zijn. Maar hier hebben we weer met een al te ijverig ontmaskeraar van doen.
De motieven waren tijdens de Renaissance andere dan die uit de middeleeuwen: de vervalsers wilden allereerst bewijzen dat zij de klassieken evenaarden, en dat werd beschouwd als het hoogst bereikbare. Viel een vervalser door de mand, dan had hij toch maar mooi zijn collega's gefopt. Daarnaast deed lokaal patriottisme zijn intrede toen kronieken van Italiaanse steden vol heldendaden uit de duim werden gezogen. En ten slotte was er uiteraard vaak sprake van grof winstbejag. Echte manuscripten brachten veel geld op, valse deden dat niet minder, tenminste zolang niemand anders dan de maker van de herkomst op de hoogte was. Maar ook aan deze mode kwam een einde, mede omdat de klassieke filologie steeds meer en betere beoefenaren vond. Pas in de achttiende eeuw ontstond er een derde golf van vervalsingen, ditmaal van middeleeuwse verhalende teksten. Een vroeg voorbeeld hiervan is de beruchte kroniek van Klaas Kolijn. Deze kroniek werd rond 1700 gefabriceerd door een Haarlemse graveur die zijn produkt voor een fors bedrag verkocht aan de befaamde oudheidvorser Kornelis van Alkemade. In 1745 werd deze tekst, die doorging voor een Hollandse rijmkroniek uit de twaalfde eeuw, uitgegeven door G. van Loon. Hoewel al in de achttiende eeuw werd aangetoond dat het hier om een vervalsing ging, werd Klaas Kolijn's kroniek nog in 1905 in een deftig tijdschrift als historische bron gebruikt.Ga naar eind7.
In de tweede helft van de achttiende eeuw en | |
[pagina 464]
| |
de eerste helft van de negentiende eeuw stonden de vervalsingen in het teken van de Romantiek. Het eerste specimen van het zo populaire genre van de ‘gothic novel’ was een vervalsing, want weinigen wisten bij het verschijnen in 1765 dat The Castle of Otranto niet door William Marshal uit het middeleeuws Italiaans was vertaald maar door Horace Walpole gewoon in het Engels was geschreven. Beroemder nog werden de vertalingen die James Macpherson maakte van de oude bard Ossian, verschenen in 1760-3. Dergelijke ‘vertalingen’ en ‘tekstuitgaven’ bleken zeer geschikt om patriottische ideeën uit te dragen. Een voorbeeld hiervan zijn de valse Tsjechische handschriften uit het begin van de negentiende eeuw, waarin de geschiedenis van het Tsjechische volk in de middeleeuwen werd beschreven en waarin vooral de specifiek Slavische kenmerken werden benadrukt. Uniek is het dat het in tegenstelling tot andere vervalsingen uit de Romantiek hierbij niet om ‘afschriften’ ging, maar om ‘originelen’ die vakkundig op perkament waren gekalligrafeerd.Ga naar eind8. In de achttiende eeuw werd de vervalsing ook als wapen in de dagelijkse politiek geïntroduceerd. Een Nederlands voorbeeld is de valse brief van Robespierre uit 1794, die door H.T. Colenbrander is ontmaskerd. Deze brief, bestemd om de Nederlandse patriotten te ontmoedigen, zou een produkt zijn geweest van de stadhouderlijke secretarie.Ga naar eind9. In de loop van de negentiende eeuw verschenen er minder vervalsingen, naar het schijnt. Vervalsingen die het overbrengen van ideeën tot doel hadden namen verhoudingsgewijs in betekenis af. Wel moeten in dit verband de rond 1900 geschreven Protocollen van de Wijzen van Zion worden genoemd, een vervalsing die het twintigste-eeuwse antisemitisme in hoge mate bevorderd heeft. Het is verder niet onmogelijk dat het recent opgedoken valse dagboek van Hitler ook een ideologische boodschap had moeten overbrengen, die van het neo-nazisme. Globaal genomen kwamen echter juist minder serieuze motieven meer naar voren. Jacob van Lennep vervalste bijvoorbeeld een middeleeuwse ridderroman om een Utrechtse hoogleraar in het ootje te nemen.Ga naar eind10. Ook het Oera Lindaboek, de beroemdste Nederlandse vervalsing uit de negentiende eeuw, was wellicht als grap bedoeld.Ga naar eind11. De ontdekker, Eelco Verwijs, zou er de dilettantische geest van het Friesch Genootschap mee hebben willen aantonen. Dit neemt evenwel niet weg dat het later door Duitsers gebruikt kon worden als ‘oer-arische tekst’. Het raadsel rond het Oera-Lindaboek is nog altijd niet geheel opgelost. Iets minder ingewikkeld, maar evenmin geheel opgelost is de mystificatie rond de in 1882 verschenen Gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte. Vermoedelijk gaat het hier om gefingeerde mémoires, die desondanks in 1977 argeloos werden herdrukt.Ga naar eind12. Minder problemen zijn er rond een boek dat in 1902 bij de uitgeverij Martinus Nijhoff verscheen: Een Drentsche Veenkolonie in de laatste helft der zeventiende eeuw. Het journaal van A. en P. Calkoen, in 't licht gegeven en met aanteekeningen voorzien door Alb. Steenbergen, Lid van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Hoewel een eerdere publikatie in de Drentsche Volksalmanak serieus was genomen, werd deze ‘Clapper der Calkoens’ als maaksel van Steenbergens eigen hand doorzien door de Groningse archivaris J.G.C. Joosting.Ga naar eind13. In 1928 verscheen een werk dat zelfs geen serieuze weerlegging behoefde: Een don Juan in de zeventiende eeuw (1672-3). Gedeelten uit het dagboek van Simon van der Tocht gekozen en uitgegeven door A.J. van der Tocht was te doorzichtig en als grap te zouteloos. Het boek eindigde met een voorspelling: ‘24 juli 1940 overheersing Europa door Moscovieten; ondergang beschaving landen West-Europa 2072’. Toch werd het door recensenten serieus genomen en treft men het aan in bibliotheken van universitaire instituten - als bron.Ga naar eind14. Meer dan op kronieken gingen vervalsers zich dus richten op egodocumenten, vooral mémoires en dagboeken. | |
[pagina 465]
| |
Ook deze ontwikkeling hangt samen met een algemenere verschuiving in culturele belangstelling naar het individuele. Een zeer recent voorbeeld is de door Penguin Books in 1980 - bewust en zuiver met commerciële bedoelingen - uitgegeven falsificatie The diary of a farmer's wife 1796-1797.Ga naar eind15. Toch wordt er af en toe nog wel eens een middeleeuwse kroniek vervalst. Een recent Nederlands voorbeeld zijn de ‘Kamper Kronieken’ die in 1963-4 werden gepubliceerd, en die in 1978 door C.N. Fehrmann werden ontmaskerd. De naam van de vervalser noemt hij niet, al bestaan er wel vermoedens.Ga naar eind16.
Een vervalsing, ten slotte, die in Nederland in deze eeuw nogal wat stof heeft doen opwaaien was opmerkelijk genoeg eigenlijk helemaal geen vervalsing. Het betreft Filips Willem De Spaanse Prins van Oranje, van Johan Brouwer, verschenen in 1940. Het betreft hier een historische roman in brieven over het leven van de oudste zoon van Willem van Oranje. Door sommige recensenten werd het boek als een bronnenuitgave beschouwd. N. Japikse schreef daarop een artikel waarin hij op een onvriendelijke manier Brouwer van mystificatie beschuldigde. Hierbij speelden ook politieke motieven mee. In Filips Willem bestreed Brouwer de verschijnselen dictatuur en totalitarisme. Voor Spanje las men Duitsland en de overeenkomsten tussen Filips Willem en Wilhelmina, beiden Oranjes in ballingschap, sprongen eveneens in het oog. Het boek was dus eigenlijk een bovengrondse vorm van verzetsliteratuur. Het boek beleefde binnen ruim een halfjaar vijf herdrukken en voerde weken lang de Haagse Post-toptien aan, maar de actie van Japikse, directeur van het Koninklijk Huisarchief, droeg ertoe bij dat het door de Duitsers verboden werd. Wel heeft Brouwer zich nog in de laatste druk die tijdens de oorlog verscheen tegen Japikse verweerd. ‘Ik meen,’ zo schreef hij, ‘en velen menen met mij, dat deze, klassiek geworden vorm, geen rechtvaardiging nodig heeft [...].’ Er was dus geen reden om met zoveel misbaar over ‘mystificatie’ en ‘falsificatie’ te spreken.Ga naar eind17. Toch bewijst Filips Willem dat de tegenstelling tussen ‘falsificatie’ en ‘authenticiteit’ niet altijd even absoluut is (het boek was geen vervalsing maar werd snel door sommigen als zodanig ervaren), en zo zijn we weer terug bij de middeleeuwse oorkonden, waarbij we ditzelfde kunnen constateren.
Wanneer we nu nog eens de ‘conjunctuur’ van de historische vervalsing overzien, kunnen we drie bloeiperioden onderscheiden: de volle middeleeuwen, de Renaissance en de Romantiek. Elke periode kende zijn eigen motieven en genres waarop men zich richtte. De laatste tijd duiken er nog maar weinig echte vervalsingen op. Hitlers dagboeken zijn bijna een anachronisme. Misschien betekent dat dat we zo langzamerhand een nieuwe bloeiperiode tegemoet kunnen zien met andere motieven en misschien nieuwe middelen. Wanneer duiken de eerste valse ‘tapes’ op? |
|