| |
| |
| |
Reinold Widemann
Het interview
‘Iemand die spreekt in naam van anderen is altijd een bedrieger.’ E.M. Cioran
‘Voordat u met uw vragen begint, wil ik u een anekdote vertellen. Het gaat over kinderen in een ver vreemd land, dat wij Japan noemen. Het verhaal speelt in 1981, ruim vijfendertig jaar na de Tweede Wereldoorlog, zodat we zeker weten dat die kinderen die verschrikkelijke oorlog niet hebben meegemaakt.
In het kader van meer universeel begrip bedachten enkele Duitse mannen en vrouwen een project voor culturele uitwisseling tussen de kinderen van hun land en Japan. Misschien dachten ze dat er sprake was van een speciale historische relatie tussen beide landen. Ze organiseerden een grote tentoonstelling van kindertekeningen, waarvoor de opdracht aan de kleine Japanners luidde: Maak eens een tekening of schilderij over Duitsland anno 1981; waar denk je aan als je de naam van dat verre Europese land hoort?
Omdat Japanse kindertjes zo mogelijk nog vlijtiger zijn dan Duitse maakten ze honderden prachtige schilderijen, die ze naar de mensen van de culturele uitwisseling stuurden. Maar of deze er zo blij mee waren, durf ik te betwijfelen. O, zeker, het waren werkelijk heel fraaie werkjes, knap getekend, prachtige kleuren, de kinderen hadden er erg hun best op gedaan. Maar wát hadden ze getekend? Wát? Wát ging er in al die Japanse hoofdjes anno 1981 om, denkt u? Oorlog! Jazeker, oorlog! Het overgrote deel van de inzendingen ging over Hitler, hakenkruisen, vlaggen en oorlog!
Hoe is het mogelijk, vroeg ik mij af, hoe is het in godsnaam mogelijk dat kinderen die de oorlog alleen maar uit de geschiedenisboekjes kennen bij het woord “Duitsland” onmiddellijk in groten getale aan Hitler moeten denken? Waar ligt het aan dat zij menen dat die oorlog nog steeds niet afgelopen is? Want komt het daar niet op neer als je dergelijke associaties hebt? Of raak ik daar de kern, is dat nu juist de oorzaak? Ik bedoel: de geschiedenisboekjes? Of de geschiedenis zelf? Zou het niet beter zijn de geschiedenis af te schaffen omdat zij de mensheid misvormt? Ellende cumuleert?
Eén schilderij in het bijzonder wil ik u niet onthouden, omdat dat van mij persoonlijk de hoofdprijs zou hebben gekregen: een portret van Hitler naast Beethoven, gezeten op een Beiers terras, waar ze Bier en Bratwurst eten. Geschilderd in de felste kleuren maakte het diepe indruk op me: diepblauw met zilveren knopen het uniform van de Führer, helder wit de ha- | |
| |
ren van de Grote Meester, knalrood de lucht waarin vliegtuigjes en worsten cirkelen, en op de achtergrond een heuse Dirndl met forse boezem in gebloemd bloesje, scherp afgetekend tegen vakwerkhuizen...
Zo, meneer de interviewer, dat was het wat ik vooraf kwijt wilde. Ik stel voor dat u thans met uw vragen van wal steekt.’
‘Dank u, mijnheer Krul. Ik zal de verleiding weerstaan met u in discussie te treden over dit verhaal, voorlopig tenminste. Wat ik allereerst graag weten wil is: wie is Evert Krul? Misschien kunt u de vraag beantwoorden door aan te geven waarin u en ik verschillen?’
‘Dat is een kwestie van definitie. U bent dood en ik leef. Of andersom als u wilt.’
‘Probeert u mij raadsels op te geven?’
‘Natuurlijk niet, u stelt hier immers de vragen?’
‘Dan geeft u dus de antwoorden?’
‘Dat is in het algemeen wel de volgorde, ja. Maar er is een probleem. Om zeker te zijn, zouden we eerst moeten definiëren wat we precies onder de begrippen “vraag” en “antwoord” verstaan. Een goede vraag hoeft in principe niet expliciet beantwoord te worden, een goede vraag is immers synoniem met het antwoord. Overigens hecht ik niet veel geloof aan definities.’
‘Dat ben ik niet geheel met u eens. Uw stelling houdt in dat zolang u nog op mijn vragen antwoordt, het dus kennelijk geen goede vragen zijn geweest?’
‘Zo is het.’
‘Maar als ik echt slechte vragen stel, zult u ze niet willen beantwoorden omdat ze slecht zijn. Hoe weet ik dan dat zo'n vraag slecht is?’
‘Ik zal u zeggen wanneer ik uw vraag slecht vind. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het inderdaad een slechte vraag is. Ik stel voor dat u nu begint.’
‘Ik was al begonnen.’
‘Kijk, dat vind ik nu een slechte vraag, zelfs helemaal geen vraag.’
‘Goed dan. Om op mijn uitgangspunt terug te komen: wie is Evert Krul? Hoe kijkt u tegen het leven aan?’
‘Daar kijk ik niet tegenaan, ik vecht ertegen. Ongevraagd heeft men mij op deze planeet gezet en even ongevraagd zal ik er weer van moeten verdwijnen. Tussen die twee tijdstippen - waarover ik zelf niet het minste te zeggen lijk te hebben - wordt er bijzonder veel van mij gevraagd.’
‘Dat klinkt niet erg positief, machteloos zelfs, zou ik zeggen. Het begin: akkoord, daar kunt u niks aan doen, maar het eind, het tijdstip van vertrekken, daar heeft u toch zelf wel degelijk invloed op? U kunt morgen tegen een boom rijden, als u dat wilt.’
‘Dat kan. Maar daarmee is de invloed nog niet aangetoond. Ik kan de toegemeten tijd inkorten, maar heb ik ook invloed op die toegemeten tijd zelf?’
‘Dat begrijp ik niet. Het scheelt bij voorbeeld toch of u gezond leeft of niet?’
‘Nee. Het maximum staat vast. Bovendien weet niemand wat nu precies wel en niet gezond is. Er zijn mensen genoeg die...’
‘Waarom aarzelt u? Het lijkt me een interessant thema, ook al proef ik uit uw reactie weer die machteloosheid. Gelooft u in predestinatie?’
‘Ik aarzel vanwege de onbegrensdheid van het probleem. Ik ken mensen die trimmen, anderen eten groenvoer zonder vlees, weer anderen sluiten zich aan bij
| |
| |
rustgevende sektes, velen volgen een of andere therapie, meestal in groepsverband. Ik ken mensen die niet roken, niet drinken, op tijd naar bed gaan, hard werken of juist niet. Velen laten zich van tijd tot tijd nakijken door een dokter, ontspannen zich in vakanties of fietsen naar hun werk... Is het nodig dat ik verder ga?’
‘Graag. Wat wilt u daarmee zeggen?’
‘Ze gaan allemaal dood. Heel veel “gezonde” mensen gaan zelfs verrassend vroeg dood, terwijl wij allemaal wel de voorbeelden kennen van mensen die hun hele leven zuipen en zonder mankeren tachtig worden. Dat komt omdat niemand weet wat gezondheid nu precies is. Er zijn teveel onbekende factoren. Daarom kan er ook zoveel geld aan verdiend worden. Gezondheid is een soort geloof geworden, een religie.’
‘Ik vind dat u het probleem wel erg zwart-wit benadert, u doet net of er nog nooit iets bewezen is, bij voorbeeld dat je van roken longkanker kan krijgen. En bovendien: ook al zou het een geloof zijn, is dat zo erg? Kan een geloof niet helpen? Is het volgens u niet goed dat de mensen een geloof hebben?’
‘Nee, beslist niet! Absoluut niet! Het is zelfs gevaarlijk, uitermate gevaarlijk! Geloof is een soort besmettelijke ziekte, het is de pest onder de kanker! Staat u mij toe hier een metafoor van Jorge Luis Borges te gebruiken, hoewel ik hem voor deze gelegenheid iets verander: “De eigenaar van een geloof behoort tot de allerlaagste kaste; je kan niet op zijn schaduw trappen zonder een besmetting op te lopen.”’
‘Heel fraai, maar het is geen verklaring. Waarin zit volgens u dan die besmetting? Waarom is geloof zo gevaarlijk?’
‘Ach, de zaak ligt eigenlijk heel eenvoudig, hoewel de gelovigen mijn antwoord niet begrijpen, of niet willen begrijpen. Maar dat is voor mij dan tegelijk het bewijs dat ik gelijk heb: iemand die gelooft, heeft zich onderworpen, daar komt het in het kort op neer. Hij heeft zijn ziel verkocht (vergeeft u mij de uitdrukking) aan hogere machten. Hij heeft vrijwillig - hoewel ik daar niet zeker van ben - de status van slaaf aangenomen. Hij doet voortaan wat van hem verlangd wordt, wat de dogma's voorschrijven. Hij volgt bevelen willoos op, zijn wil ligt in de handen van hen die het schaakspel der goden spelen. Dat maakt hem onbetrouwbaar en gevaarlijk. Hij kent geen eigen normen, heeft geen innerlijk waardenbesef, kent zo te zeggen geen innerlijke beschaving, wat hem tot minder dan een dier maakt, tot een marionet, bereid te vechten en te sterven zodra het Vaderland hem roept. Hij is bereid kinderen te maken en ze naar het front te sturen als ze hem zeggen dat het nodig is. De gelovige heeft geen eigen geweten, geen eigen gevoel, geen eigen persoonlijkheid. Alles is bij hem afhankelijk van de eisen van zijn aanbeden God, ook als die God “Gezondheid” heet. Goden zijn door sluwe mensen bedacht als instrumenten om het volk te besturen, te sturen, te overheersen. Daarom is elk geloof de uiting van onmacht, het is een machtsmiddel in de handen van predikers, sterker dan wapens en giftiger dan dioxine.’
‘Als dat zo is, waarom geloven er dan zoveel mensen?’
‘Ah! Dat is een uitstekende vraag! Een vraag die tevens antwoord is! Mijn compliment!’
‘Mmmmm, juist ja. Maar ik vind het op zijn zachtst gezegd toch wel wat paradoxaal als u eerst vertelt dat u geen in- | |
| |
vloed op uw eigen leven kan uitoefenen om vervolgens tegen gelovigen van leer te trekken. Ik vroeg u net al of u in predestinatie gelooft...’
‘Ik begrijp uw verwarring, ik zal het u niet kwalijk nemen. Ik geloof nergens in, niet in predestinatie en ook niet in invloed.’
‘Sorry, maar ik geloof dat u zichzelf tegenspreekt. Die laatste uitspraak van u lijkt me in strijd met elementaire regels van logica. Of u gelooft wél in predestinatie en dan heeft u geen invloed op uw leven, of u gelooft er niet in en dan heeft u er wel invloed op.’
‘Kom kom, meneer, bent u nou zo onnozel of doet u maar alsof? Ten eerste hangen die twee zaken niet noodzakelijkerwijze samen en ten tweede bestaat er in het universum ook nog zoiets als de paradox, ook als die toevallig niet in uw logische kraam te pas komt. Uiteindelijk is uw logica ook nog eens een vorm van geloof, als u het mij vraagt. Het zou niet de eerste keer zijn dat een zogenaamde rationele theorie ontmaskerd wordt als een stelsel van louter dogma's, ook al noemt men ze met een net woord vooronderstellingen.
Laten we erover ophouden, anders ben ik bang dat we onszelf verliezen.’
‘Alweer zo'n paradox? Maar goed, dan wil ik nu wel even op uw verhaaltje over die Japanse kinderen ingaan, als u het goed vindt. Ik neem aan dat u dat met een bepaalde bedoeling verteld heeft?’
‘Zeker. Is dat niet duidelijk?’
‘U wilt de geschiedenis afschaffen, heb ik begrepen?’
‘Als het nodig is, jazeker. Zonder geschiedenis zou de mensheid een hoop ellende bespaard blijven. Stelt u zich eens voor! Al die historisch beladen meningsverschillen, al die ruzies over rechten en landsgrenzen, de van generatie op generatie overgeleverde godsdienstkolder, de heilige oorlogen die in oude boeken beschreven staan en erop wachten vandaag of morgen eens definitief uitgevochten te worden, het wachten op wereldleraren, leiders of massa's die het licht of revoluties brengen, wegen naar definitieve gelukzaligheid, beloofde landen en ideale systemen. Jazeker, het zou een zegen voor de mensheid zijn als de geschiedenis werd afgeschaft en de herinnering uitgewist!’
‘En daarmee de beschaving? Terug naar het stenen tijdperk?’
‘Dat zal wel weer een van uw logische gevolgtrekkingen zijn, vrees ik. Waarom toch? We zouden niet eens meer weten van een stenen tijdperk.
‘Maar wat dan wel? Met het uitroeien van de herinnering, roeien we tegelijk al onze kennis uit, al onze bibliotheken vol moeizaam verworven inzicht! Waar blijven we dan?’
‘Is dat een serieuze vraag? Is die vraag in zo'n situatie nog van belang? Het is een typische vraag die past bij onze huidige maatschappij, de vraag van een mens die behept is met een historisch beladen geheugen.
Laat ik u slechts dit ter overweging geven: er zijn genoeg gevallen bekend van mensen met geheugenverlies die niet tegelijk al hun verstand kwijt zijn. Er zijn zelfs experimenten gedaan in die richting, om mensen bij voorbeeld van hun schuldbesef te verlossen. Wat niet weet, wat niet deert, zegt de volksmond terecht. Ik geef toe dat die experimenten niet allemaal uit nobele doelstellingen voortgekomen zijn, maar ze zijn heel verhelderend.
En nog iets: u weet net zo goed als ik
| |
| |
dat de geschiedenis regelmatig herschreven wordt als het de machthebbers zo uitkomt. De oude versie wordt aan de kant geschoven, vernietigd, uitgewist. Helaas wordt er wel steeds iets nieuws voor in de plaats gesteld, dat de kweekbasis moet vormen voor collectieve gevoelens, meestal van nationalistische aard. Een bewust geschreven historie die de mensen strijdbaar moet maken, een verhaal waarvoor ze hun leven willen geven en waardoor ze oorlogen als heilig ervaren. En die geschiedenis herhaalt zich nog steeds, met alle gevolgen van dien. In feite gaat het hier om een soort super-groepstherapie: het gladstrijken van ongewenste geheugenuitwassen. Iets dergelijks doet een psychiater met de persoonlijke geschiedenis van uw jeugd: zorgen dat de herinnering aan uw akelige kinderjaren strookt met de door u gewenste geschiedenis, een andere interpretatie van de feiten zodat u weer rustig kunt slapen. Sommige zaken aandikken, andere afzwakken of vergeten en zo nodig nieuwe elementen toevoegen, zodat er een aanvaardbaar beeld ontstaat, een geschiedenis waarmee u weer kunt leven! Wat zou het niet prachtig zijn als therapeuten over instrumenten beschikten om de herinnering en daarmee de kwaal definitief uit te wissen! Maar misschien beschikken ze daar al lang over en zien ze hun vette inkomsten opdrogen als ze het toe zouden passen...’
‘Zet u de zaken nu niet een beetje op hun kop? Hoe kan een psychiater nou de geschiedenis van iemand herschrijven? Als je vader voortdurend dronken was, kan hij toch moeilijk zeggen: dat kwam van de appelsap?’
‘Er is natuurlijk een verschil tussen de nationale, officiële geschiedenis zoals die door geschiedschrijvers gefabriceerd wordt en iemands persoonlijke herinnering. U heeft gelijk: een psychiater heeft wat dat betreft veel minder mogelijkheden dan een nationale overheid; mensen laten zich collectief veel makkelijker wat wijs maken dan individueel. Maar wat hij wel kan doen, is de nare herinnering aan uw dronken vader witwassen: hij zal door zijn behandeling proberen die geschiedenis aanvaardbaar te maken, de scherpe kantjes eraf slijpen, van de olifant een mug maken.’
‘Is hij dan niet bezig uw normpatroon te wijzigen in plaats van de geschiedenis te veranderen?’
‘Dat wordt meestal wel zo gebracht, ja. Ik geloof daar niet in. Het gaat om de vraag: wat stel je bij, het beeld of de ontvanger van dat beeld? Als een filmbeeld onscherp is, draaien we aan de lens en niet aan de ogen. Als we ruis horen, moeten we de radio afstellen. Als iets onaangenaam ruikt, haalt niemand het in z'n hoofd om u een andere neus te verkopen. Waarom zouden we dan bij een onplezierige geschiedenis ineens wel de zintuigen willen of kunnen veranderen? De geest van een mens, zijn normbesef, zijn gedachten en opvattingen vormen een mengelmoes van zintuigen en als u spreekt over andere normen, spreekt u over andere ogen, andere oren, andere zenuwen, noem maar op. Dit nu lijkt mij hoogst onwaarschijnlijk. Wel is het zo dat er in de loop van de tijd een evolutie van de zintuigen plaatsvindt, zoals u weet. Aanpassing aan gewijzigde omstandigheden, een langzame verandering in de genen van generatie op generatie. Wie weet, zullen er ooit nog eens mensen leven die bestand zijn tegen radioactiviteit, maar u en ik
| |
| |
zullen daar nooit tegen opgewassen zijn. Wij zijn op een bepaalde manier gebouwd en niet anders, daar helpt geen bioloog of psychiater aan.’
‘Maar er zijn toch geneesmiddelen? Preparaten die ons lichaam wel degelijk beïnvloeden?’
‘Beïnvloeden, jazeker. Zoals andere olie een motor beïnvloedt. Maar verandert die motor daardoor? Krijgt de machine zélf andere eigenschappen?’
‘Er zijn toch ook mannen omgebouwd tot vrouwen en omgekeerd?’
‘Tja, dat is de vraag. Voorzover mij bekend gebeurde dat in al die gevallen pas nadat de personen in kwestie jarenlang hadden volgehouden dat ze door een speling van het lot toevallig in het verkeerde omhulsel terecht waren gekomen. Ze werden dus gerepareerd als het ware, teruggebracht tot hun ware gedaante.’
‘En transplantaties? Een nieuw hart? Nieuwe nieren? Ogen die na jaren van blindheid weer kunnen zien? Dat is toch allemaal in strijd met uw redenering dat de ontvanger niet bijgesteld kan worden?’
‘Vervanging van kapotte onderdelen, dat is alles. En u weet hoe vaak dat misgaat. Door een nieuw hart wordt u geen ander mens, en zeker geen beter mens, als u begrijpt wat ik bedoel. En de therapeuten van onze bovenkamer? Ach, die armen hebben nog minder gereedschap in hun koffertje dan de chirurgen, zodat ze zelfs geen onderdelen kunnen vervangen en daarom noodgedwongen aan de geschiedenis van de slachtoffers moeten blijven prutsen.’
‘Mmmmm, ik ben bang dat we het hierover niet eens zullen worden, maar...’
‘Waarom wilt u het per se eens zijn? Mag ik u eraan herinneren dat uw rol hier uitsluitend die van vragensteller is en niet die van gesprekspartner!?’
‘Het is jammer dat u dat zo ziet. Voor mij geldt dat een goede interviewer tevens gesprekspartner is, zelfs gesprekspartner op voet van gelijkwaardigheid. Maar ja, als u zich verheven voelt...?’
‘Wat u zegt. De een is altijd meer dan de ander, maar ik zeg niet wie van ons tweeën de mindere is omdat zoiets niet te bepalen is. Ieder zijn waarheid. Wilt u wat drinken?’
‘Wat? O, ja graag, een pilsje graag.’
Evert Krul opent een deur, knippert met zijn ogen, staat onvast op zijn benen. De kleine geblindeerde kamer waarin hij zijn gesprek voert heeft zijn oriëntatievermogen aangetast. Ik moet meer licht hebben, denkt hij, alle wanden dienen te spiegelen, de vloer, het plafond. Ik zie niet goed meer wat ik zeg. Mijn interviewer is een scherpzinnig man, hij probeert me te slim af te zijn, ik moet oppassen.
In de schuur zoekt hij naar een oude tl-balk. Hij vindt hem op een plank en mompelt voldaan: ‘Wie wat bewaart, heeft wat. Een cliché, maar niet versleten naar inhoud.’ Hij fluit Things ain't what they used to be, terwijl hij in alle rust een nieuw snoer aansluit.
In de blinde kamer plaatst hij de balk behoedzaam midden op de spiegelvloer.
‘Weet u waartoe dit dient, meneer de interviewer?’ vraagt hij.
‘Nee, mijnheer Krul, maar ik zie dat u popelt om het mij te vertellen,’ zegt hij.
‘Dat heeft u goed gezien, meneer de interviewer! Ik zal het u graag zeggen: Dit is een tl-balk, bevattende twee tl-buizen.’
‘Zover was ik al, mijnheer Krul.’
| |
| |
‘Niet zo ongeduldig, meneer de interviewer! U bent hier te gast, alles op zijn tijd! Het gaat niet om het Ding an sich, maar om de functie. En die functie is, zoals u ongetwijfeld ook al weet: licht. Er zij licht! Wie zei dat ook weer? Goed, hoe dan ook, deze tl-balk zal mijn woorden in een geheel ander licht plaatsen.’
Hij schakelt de stroom in en moet zijn ogen beschermen tegen schijnbaar eindeloze rijen verblindend witte buizen.
‘Is dat niet beter?’ vraagt hij.
‘Veel beter!’ roept hij. ‘Veel beter!’
‘Ach,’ zegt hij, ‘ach, het bier, ik vergeet uw bier.’
Hij haast zich naar de koelkast en keert terug met twee flesjes en twee glazen, die hij achtereenvolgens naast en voor zijn stoel plaatst. Hij kijkt rond in de helverlichte ruimte en knikt zichzelf bemoedigend toe. Evert Krul, zet je schrap, denkt hij. Deze journalist kan je ondergang betekenen, dat is zijn vak. Maar wat ik ga zeggen is nu goed zichtbaar, een belangrijk punt in mijn voordeel, want: -
‘Zo, meneer de interviewer alias gesprekspartner, hier is uw bier. Wat wilt u nog meer weten?’
‘Dank u. Tja, u woont hier wel aardig, moet ik zeggen. Vindt u dat zelf ook?’
‘Ik doe alles wat in mijn macht ligt om het beeld bij mijn wensen aan te passen.’
‘En? Is u dat gelukt? Bent u tevreden?’
‘Is het verstandig tevreden te zijn, denkt u? Tevredenheid is het begin van berusting, van geestelijke ouderdom. Hoewel ik mij ook niet volledig ontevreden zou willen noemen, want dat zou betekenen dat ik nooit iets heb bereikt in mijn leven. Maar dat probleem achtervolgt mij wel dagelijks, moet ik er eerlijkheidshalve aan toevoegen. Ik heb er geen antwoord op.’
‘Is dat wel eens anders geweest? Ik bedoel vroeger, als kind, toen zult u daar toch niet elke dag aan gedacht hebben? Was u toen tevreden?’
‘Best mogelijk. Ik weet het eerlijk gezegd niet meer. Een kind heeft nog geen juiste indruk van de wereld om hem heen...’
‘Is dat een kenmerk van volwassenheid? Een juiste indruk van de wereld?’
‘Een ogenblik, ik weet wat u wilt zeggen en helaas, u heeft gelijk, ik ken eigenlijk ook geen volwassenen die een goed beeld van de wereld hebben... Maar er is een verschil: kinderen scheppen nog een eigen wereld; wat dat betreft is het kind de kunstenaar, terwijl ouderen het kunstwerk stukje bij beetje afbreken. Een kind ordent de fragmentarische indrukken die het omringen op geheel eigen wijze, terwijl de volwassen mens probeert al die elementen in een maatschappelijk bepaald systeem in te passen. Een volwassene probeert zogenaamd systematisch te denken, hoewel dat meestal neerkomt op het betreden van platgetreden paden. De opvoeding en het onderwijs spelen hierbij een funeste rol: opvoeders, onderwijzers
| |
| |
en leraren doen niet anders dan het kind onder het mom van “opvoeden tot zelfstandigheid” - een van de meest huiveringwekkende paradoxen die ik ken overigens! - stap voor stap een zogenaamd volwassen wereldbeeld op te dringen.’
‘Daar snijdt u een interessant thema aan. U zit zelf in het onderwijs, meneer Krul, dus als ik het goed begrijp maakt u zichzelf ook schuldig aan het afbreken van kunstwerken, zoals u dat noemt?’
‘Precies.’
‘Heeft u daar geen last van? Ik bedoel: u staat dag in, dag uit werk te verrichten waarvan u het gevoel heeft dat u iets afbreekt in plaats van opbouwt?’
‘Zo is het.’
‘Is dat alles wat u daarop te zeggen heeft? Precies? En zo is het? Het lijkt me een heel nare situatie waar u zich in bevindt en dat aanvaardt u zomaar? Doet u geen enkele moeite om het beeld bij te stellen, om in uw eigen woorden te spreken? Bent u dan zo machteloos of heeft u er zich domweg bij neergelegd omdat u te zwak bent om er iets aan te doet? Of vertrouwt u misschien uw eigen theorie niet helemaal en probeert u alleen maar interessant te doen? Kom, meneer Krul, u bent uzelf en mij toch wel een verklaring schuldig, dacht ik zo!’
‘U ruikt bloed, merk ik. Maar vooruit, u uw zin, ook al vraagt u iets waarop het antwoord een leven lang in beslag zou nemen...
Er zijn zoveel aardige gezegden over het onderwijs, bij voorbeeld deze: “Het onderwijs is een groots opgezette poging om het ontstaan van kennis te voorkomen,” opgeschreven door Cornelis Verhoeven die ook z'n hele leven bijna voor de klas heeft gestaan. U merkt wel, ik ben niet de enige. Er heerst zelfs opvallend veel cynisme onder leraren, vooral onder ouderen, maar ja, ouderdom is op zichzelf al verdacht, nietwaar, en ik moet u eerlijk zeggen dat ik al die oude schoolmeesters ook niet bepaald hoog heb. Het is een soort schrikbeeld voor me, zo'n oude chagrijnige schoolmeester vol van gemiste kansen.
Maar laat ik niet afdwalen. We hadden het uiteindelijk over kinderen als kunstenaars en volwassenen als handlangers van bestaande systemen. Tja, bent u weleens in een dierentuin geweest? Natuurlijk, iedereen komt als kind weleens in een dierentuin. Zo'n dierentuin nu, zo'n reservaat vol getemde wildheid, dat is de school: tralies, opzichters, sociale controle, toeschouwers. Ogenschijnlijke veelvormigheid van soorten, maar in werkelijkheid is het niets anders dan decadente gelijkheid. Het wilde beest is in de vrije natuur een kunstenaar, maar in de kooi een burgerlijke bedelaar, een schepsel in een onnatuurlijk door mensen bedacht systeem...’
‘Maar er moeten toch regels zijn? Zonder regels wordt de maatschappij toch een chaos?’
‘Het bekende argument. Regels, geboden en verboden om de mensen ervan te weerhouden elkaar de hersens in te slaan. Het klinkt logisch voor iemand als u die zichzelf een logisch mens vindt. Maar wat is het resultaat? We leven thans in een wereld die ten onder dreigt te gaan aan regels. Een maatschappij die uiteindelijk het gevolg is van opvoeding en onderwijs, een systeem gebouwd op dogma's die gepredikt worden door dominees en schoolmeesters.
Het probleem is dat een school altijd
| |
| |
een aftreksel is van de werkelijkheid om ons heen, een ceteris paribus-wereldje dat van bel tot bel opgediend wordt en waarbij de zuster je dwingt te slikken op straffe van uitstoting van de voederbakken.’
‘En daarom slikt u? Omdat u bang bent uitgestoten te worden?’
‘Ik ben bang dat u gelijk heeft, dat ik een lafaard ben...
Weet u, ik heb weleens een les voorbereid in de eenzaamheid van mijn werkkamer, een les die ik zou willen geven als ik geen lafaard was, een les die niet anders dan De Laatste Les zou kunnen zijn, waarna ik verder brodeloos zou worden en in de Bijstand zou moeten, of kunstenaar worden, de weg terug naar het kind.’
‘U maakt me nieuwsgierig. Wilt u die les nu niet geven? Ik zal u niet ontslaan.’
‘Mmmm, tja, nou ja, waarom ook niet? Ik wil het wel proberen, maar het zal toch nooit echt zijn zonder het juiste decor van de school.
Weet u wat?! Ik heb ergens nog een pakje krijt liggen, dat haal ik even op, als ik krijt voel, komt de onrust die bij het vak hoort vanzelf in me op en weet ik dat ik toneel speel.’
Evert Krul gaat op zoek tussen zijn kleren. Er schiet hem iets te binnen. Voor deze gelegenheid zal hij nog eens zijn driedelig donkerblauw kostuum aantrekken! Ik zal imponeren als een man van gezag, denkt hij. Vanuit het graf zal ik stemmig tekeergaan, het is tijd voor een generale repetitie. Zal ik openen met een citaat?
In onderbroek loopt hij naar zijn boekenkast, alwaar hij De oorzaak van Thomas Bernhard opslaat en hardop leest: ‘[...] terwijl de scholen in opdracht en op bevel van de regeringen in alle landen van de wereld ten slotte op deze jonge mens geestesmoord plegen.’ Een mooie binnenkomer, denkt hij, en een toepasselijke versluiering van de ware aard van het beestje. Ze zullen ontgoocheld achterblijven nadat ik de zaak op de kop heb gezet.
Enkele ogenblikken later stapt hij geheel gekleed, opgemaakt, de spiegelkamer binnen. Hij breekt een nieuw krijtje in tweeën en krast op het glas:
DE
LAATSTE
LES
Hij schraapt zijn keel en zegt:
‘De tijd waarin men leert en studeert is voornamelijk een tijd waarin men denkt aan zelfmoord, en wie dat ontkent heeft alles vergeten.’
Het is niet het citaat dat hij zich voorgenomen had uit te spreken en hij schrikt van de vanzelfsprekendheid waarmee de woorden kwamen. Hij fronst zijn wenkbrauwen, mompelt ‘arme schapen’, herinnert zich met een les, De Laatste Les, bezig te zijn en vervolgt met stemverheffing:
‘Vandaag zal ik jullie voor één keer de waarheid vertellen. Deze bijzondere omstandigheid heb je te danken aan het feit dat ik vanaf vandaag weiger nog langer de opgelegde normen te accepteren, die er op neerkomen dat ik moet zwijgen. Moest zwijgen, zwijgen over het masker dat jullie je zelf door het systeem van puntenbeoordeling laten opzetten.
Het probleem is dat jullie mij zien als handlanger én uitvoerder van een op macht en onderdrukking gebaseerd systeem, en gelijk heb je! Maar helaas! Helaas vertegenwoordigen jullie slechts het volk, het volk dat zich maar al te graag
| |
| |
onderwerpt, en altijd keurig in de pas loopt als er aan het eind van die donkere gang die leven heet maar een vette kluif wacht. Bang voor repercussies, slijmend om hogere cijfers. Met tegenzin het opgedragen werk verrichtend, niet uit een behoefte aan kennis of uit geïnteresseerdheid, maar puur vanuit een positie van afhankelijkheid van mij, jullie goedwillende onderdrukker, betaalde rechterhand van de duivel zelf.
Ah! En dan die hooggeprezen zelfstandigheid! Het woord “zelfstandigheid” als symbool en haar vanzelfsprekende koppeling aan de term “volwassenheid”, waarmee iets van hogere macht bewezen wil zijn! Volwassenheid als masker voor onbenul, zelfstandigheid als magische bezweringsformule waarmee onbekwaamheid gecamoufleerd moet worden!
Want, hooggeachte studenten, wat jullie doen is enerzijds vragen - eisen zelfs - om een goede opleiding en anderzijds al je energie besteden aan het bedelen om puntjes en het bevechten van elk niveau waar je voor op je tenen moet gaan staan. Het liefst zouden jullie gratis en zonder moeite je diploma ontvangen, niet geïnteresseerd in de inhoud ervan, en tegelijk opsnijden tegen vrienden en kennissen over je geweldige opleiding waardoor je een flink stuk bovenje omgeving uit bent gestegen. Klagen en zuchten over die verschrikkelijke maatschappij waarin je voor elke scheet een papiertje moet kunnen tonen om er vervolgens zelf van de volgende generatie nog meer te eisen. Jullie zijn verworden tot de discipelen van het symbool, aanhangers van papier en cijfers, onderworpen aan woorden en boekhouders!
Al die jaren van verspilling! Het hele weggegooide leven! De vertrapte trots, de ontluistering van het eigene, de verloedering der oorspronkelijkheid! Met smart heb ik al die jaren vergeefs gewacht op de leerling, de student die naar me toekwam en zei: Nu zal ikje eens haarfijn uitleggen waarom die theorieën van jou niet deugen!
Want wat je ook wilt bestrijden en wie je ook wilt overwinnen in dit leven, de beste methode is altijd al geweest het beter te weten en niet harder te schreeuwen. De ware bommen zijn de ideeën en niet de systemen, niet de hiërarchische structuren, niet de procedure volgens welke jullie zogenaamde inspraak moet verlopen.
De ware scholing vindt niet plaats in scholen. Goed onderwijs wordt illegaal gegeven, niet in de zogenaamde maatschappij - dat ongrijpbaar kluwen der chaos - maar uitsluitend individueel en liefst nog zonder leermeesters die de wereld opdelen in stukjes “stof” ter grootte van een hoofdstukje per week...’
‘Ach, laat ik er maar mee ophouden vindt u ook niet? Denkt u dat het iets zou helpen? Gelooft u dat er ook maar een begin van begrip zou ontstaan over wat ik eigenlijk wil zeggen? Als ik mezelf zo hoor praten, begrijp ik niet waarom ik dacht dat ik voor zoiets ontslagen zou kunnen worden. Ik vrees zelfs dat die kinderen het gewoon in hun aantekenschriftjes zouden opschrijven omdat ze denken dat ze er de volgende keer proefwerk over krijgen.’
‘U zou er eens een boek over moeten schrijven, meneer Krul, daar is vast wel belangstelling voor.’
‘Dat is onmogelijk, ik zou het niet kunnen, ik ben er te sterk bij betrokken. Voor een goed boek moet je afstand kunnen nemen, zeggen ze. En ik geloof wel dat ze gelijk hebben.’
| |
| |
‘Ze? Wie is die “ze”?’
‘De dames en heren critici.’
‘Het verbaast me dat u zich daar iets van aantrekt! Dat u waarde hecht aan de mening van mislukte schrijvers! Moet ik dat weer opvatten als een van uw geliefde paradoxen? Iemand die zegt afschuw te hebben van elk soort geloof en zich onderwerpt aan de dogma's van de critici?’
‘Ach, in dit geval is het gewoon luiheid. Ik heb geen zin jaren te zitten ploeteren op iets dat geen hond wil vreten. Tja, het is niet de instelling van de kunstenaar hè? Ik mis de gedrevenheid van het kind dat een wereld aan het ontdekken is in alles wat het doet.
Maar u raakt daar wel een gevoelig punt, iets waarover ik me reusachtig op kan winden.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Het spijt me, maar ik kan uw vraag niet beantwoorden, niet nu, het grijpt me te veel aan. Excuseert u mij als ik ons onderhoud enkele ogenblikken onderbreek.’
Met een gespannen gelaatsuitdrukking verheft Evert Krul zich uit zijn fauteuil. Het gaat de verkeerde kant op, peinst hij. Allereerst dit pak uit, dit driedelig insnoersysteem. In de deuropening van zijn spiegelkamer trekt hij verwoed zijn stropdas los, zijn boord, zijn vest. Hij voelt zich vies, vuil, bezweet. Die lucht! - hij constateert het vol afschuw, duwt zijn neus onder zijn oksel - die lucht! Diezelfde lucht, de afgrijslijke school-werk-lucht, ik moet nodig onder de douche!
Hij vlucht de badkamer in, ontdoet zich haastig van zijn kostuum en schopt het onder de wastafel. Minutenlang laat hij het warme water stromen, onderwijl zijn emoties de vrije loop latend: zingend, schreeuwend, met gorgelende geluiden, lachend, huilend, vloekend, scheldend. Pas als hij de kraan dichtdraait denkt hij weer aan zijn interview. Ik zal iets gemakkelijks aanschieten, zegt hij tegen zichzelf, iets comfortabels: mijn badjas.
Met ongekamde haren betreedt hij op blote voeten wederom de kleine kamer vol glinsterend, kaatsend licht, en op het moment dat hij zichzelf waarneemt zegt hij plechtig, met een ironisch lachje om de mond: ‘Zo, u heeft even geduld moeten opbrengen, alle lof! Maar nu sta ik weer geheel tot uw beschikking.’ Als hij gaat zitten, linkervoet op rechterknie, valt een slip van zijn badjas open, bemerkt hij de onbedekte heup van zijn interviewer. Hij beziet hem met een mengeling van bewondering en afgrijzen, besluit er verder geen aanmerking over te maken.
‘Zo, daar zitten we dan weer. Ik zou zeggen: gaat u verder!’
‘U wilde mij zojuist iets niet vertellen, meneer Krul, iets over uw gevoeligheid, de reden dat u niet schrijft.’
‘Juist ja. Welnu, houd uw blocnootje dan maar gereed, meneer de interviewer! We hadden het zoëven over de criteria der critici, als ik mij goed herinner. Wel, die criteria, alle criteria, zijn in strijd met mijn gevoelens over het vak, het vak van leraar bedoel ik. We spraken even over afstand nemen, en daar gaat het al mis: op het moment dat ik afstand zou kunnen nemen, vervalt de behoefte erover te schrijven, dat wil zeggen de diepere innerlijke behoefte. Anders gezegd: schrijven is in tegenspraak met afstand nemen. Begrijpt u me goed: ik heb het hier over een bepaald soort schrijven, het schrijven als therapie en kunst tegelijk. Ik heb het niet over journalistiek, of het maken van een avon- | |
| |
turenroman bij voorbeeld, nee, ik heb het over boekstaven van onverwerkte emoties met je volle verstand! En daar gaat het wringen: onverwerkte emoties met je volle verstand! Denkt u zich dat eens in, bestaat dat? Een boek vol onverwerkte emoties, zonder afstand, met je volle verstand? Weet u wat het is? Zoiets schrikt ons af, we ondergaan het als beklemmend gezeur van geesteszieken, onrijpheid. En toch, toch zijn verwerkte emoties nauwelijks nog emoties, is een afstandelijk boek misschien niet meer dan een verslag, geschiedenis, niet meer dan een hanteerbare suggestie van een onaanvaardbaar verleden. Op zo'n manier bezien, begint het schrijven met afstand aardig op geschiedvervalsing te lijken, vindt u niet?’
‘Geschiedvervalsing?’
Zijn interviewer glimlacht. Evert Krul vat het op als belediging.
‘Wat drommel!’ roept hij. ‘Pas op uw gezicht, meneer de interviewer! Uw gezicht verraadt u! Uw ogen, uw mond, zij weerspiegelen minachting, cynisme!’
Hij grijpt een bierfles, komt overeind, gaat dreigend op zijn spiegelbeeld af.
‘Wilt u mij voor aap zetten, meneer?!’ schreeuwt hij.
‘Beheers u, mijnheer Krul, het betreft slechts een vraaggesprek.’
‘Vraaggesprek? Vraaggesprek? Verhoor zult u bedoelen! U wilt dat ik mij uitlaat over symbolen!’
‘Symbolen?’
‘Symbolen! Jazeker! U wilt weten waarom ik niet schrijf. Welnu, ik weiger mij te onderwerpen aan symbolen!’
‘Het spijt me, maar ik kan u in het geheel niet meer volgen, mijnheer Krul. En gaat u nou toch eens rustig zitten alstublieft!’
Langzaam laat hij zijn opgeheven arm zakken. ‘Badjas,’ murmelt hij. ‘Man in badjas.’ Hij valt in zijn stoel, de armen slap langs het lichaam. De bierfles rolt over de spiegels, breekt.
‘Symbolen,’ zegt de interviewer monter. ‘Vertel me wat u bedoelt, mijnheer Krul.’
‘Geschiedenis - geschiedenis is een symbool,’ zegt hij afwezig.
‘Alweer de geschiedenis als boosdoener?’
‘Alweer. Geschiedenis is een van die symbolen waarvan wij ons bedienen om onze gefantaseerde of gewenste waarheid aan de man te brengen. Geschiedenis wordt algemeen aanvaard als bewijsmateriaal, terwijl zij in feite steeds opnieuw verzonnen wordt. Neem oorlog: wie was de vijand, wie de held, wie slecht, wie goed? De Japanners hebben onlangs bedacht dat ze eigenlijk helemaal niet zo schuldig zijn als wij ze altijd willen laten geloven, integendeel, ze zijn er achter gekomen dat ze het slachtoffer waren van een soort internationaal complot. Slachtoffers dus, helden! Ze hebben de geschiedenis herschreven en nieuwe schoolboekjes in gebruik genomen. Wat wilt u nog meer?’
‘Symbolen. Wat is het verband met symbolen?’
‘Alles! Alles aan de geschiedenis is symbool: vlaggen, kleuren, volksliederen, tunes en jingles, herkenningsmelodieën - hoort u goed: herkennings-melodieën! - lettertypes, woorden, materiaalsoorten, noemt u maar op! Alles, alles wat maar vorm kan hebben!’
‘So what?’
Evert Krul knijpt zijn ogen tot spleten.
‘So what?’ herhaalt de interviewer schouderophalend.
| |
| |
‘So what? So what? So what?!’ briest hij.
‘Ja, mijnheer Krul, so what?’
‘Het leven, jongeman, het leven! Heeft u zich werkelijk zo jong al neergelegd bij het leven als symbool? Dan beklaag ik u!’
Hij grijpt naar zijn hoofd en citeert met klagende stem:
‘“De feiten zijn altijd afstotelijk maar wij mogen ze niet met onze altijd werkzame en weldoorvoede angst voor die feiten toedekken en daarmee de gehele natuurlijke geschiedenis van de mens vervalsen en haar als een steeds opnieuw vervalste geschiedenis doorgeven, omdat het nu eenmaal de gewoonte is de geschiedenis te vervalsen en als vervalste geschiedenis door te geven, ofschoon wij weten dat de hele geschiedenis vervalst is en er nog steeds niets dan een vervalste geschiedenis wordt doorgegeven.” Thomas Bernhard, De oorzaak.’
De interviewer gaapt. ‘So what?’ zegt hij verveeld. ‘Alsof dat zo erg is, zo'n vervalste geschiedenis. Alsof de vervalsing per definitie slechter is dan het origineel. Wat is het belang van ware geschiedenis? Wat koop ik voor waarheid? En welke waarheid dan wel? En wat dan nog? Een citaat? Als u er prijs op stelt, wil ik ook wel een citaat leveren: “De vorm is de momentopname van een overgang.” Die is van Bergson, maar wat schieten we daarmee op? De wereld teruggebracht tot citaten, of tot symbolen, what's the difference? Van beide worden dikke boeken gemaakt, so what?’
‘Niets, meneer de interviewer, u heeft gelijk: niets.’
‘Zijn we het eens, mijnheer Krul?’
‘We zijn het eens. Met één verschil: ik geef mij nog niet zo gemakkelijk gewonnen. Ik zal blijven vechten.’
‘Waartoe?’
‘Onafhankelijkheid misschien. Houdt u het daar maar op: onafhankelijkheid.’
‘Onafhankelijkheid?’
‘Ontkomen aan de Vorm, ontsnapping aan de symbolen, weg van de suggestie, op zoek, voortdurend rusteloos op zoek.’
‘Vermoeiend klinkt dat.’
‘Vermoeiend, misschien, maar minder gevaarlijk dan berusting! Berusting glijdt al gauw af naar vanzelfsprekenheid, en vandaar naar de modderpoel der normen. Begrippen als “goed” en “slecht” behoeven daar geen nadere uitleg meer, mensen kunnen daar heel vanzelfsprekend in alle rust opgepakt worden en veroordeeld: de burgerlijkheid aan de macht, de kleine man, de rechtlijnige kleine man die zijn rust wil en verder niets. De kleine burgerman als oorzaak van alle ellende.’
‘Gelooft u werkelijk in de mogelijkheid van ontsnapping? In dat geval moet - als ik het goed zie - moet er toch een rudimentair restant van vertrouwen in uw gedachtenwereld huizen?’
‘Niet noodzakelijk. Ik wens alleen de moed niet geheel op te geven, dat is alles. Op de dag dat ik de moed opgeef zal ik zelfmoord plegen.’
‘Ook een vorm van ontsnapping.’
‘Is dat een vraag?’
‘Een constatering.’
‘Zo zo, een constatering. Uw constatering! En tevens het bewijs - voor zover er ooit van bewijs sprake kan zijn - dat er iets niet klopt in dit vraaggesprek. Het bewijs dat Karl Kraus gelijk had toen hij schreef: “In keiner Sprache kann man sich so schwer verständigen wie in der Sprache.” Daarom doe ik u een voorstel: wij zullen wisselen van taal, dat wil zeggen op zoek gaan naar een andere taal.
| |
| |
Hiertoe moeten we allereerst terug naar het fysieke begin toen de mens nog slechts onverstaanbare klanken voortbracht. Hoewel - laat ik u maar direct voor zijn - hoewel ik betwijfel of wij met onze klanken veel verder dan dat eerste stadium zijn gekomen, of onze klanken, onze woorden, onze taal wel wezenlijk bijdragen tot een betere communicatie. Dit gesprek is een indicatie van het tegendeel. Ik heb vaak de indruk dat wij er beter aan zouden doen massaal te zwijgen.’
Evert Krul staat op, laat zijn badjas openvallen, drukt zich tegen de spiegelmuur en bewasemt zijn beeld. ‘Deze taal, meneer de interviewer, voelt u deze taal? Een verwaarloosde taal!’
De schim van de vragensteller reageert geschrokken.
‘Chaos,’ hijgt hij. ‘Dit is geen taal, dit is chaos!’
‘Duid mij het verschil, meneer, duid mij het verschil! Anarchie misschien, hooguit een beetje, een beetje anarchie, de onttakeling van een systeem, het doorprikken van een illusie, meer niet.’
‘Ik heb dit liever niet, mijnheer Krul!’
‘Angst, mijn waarde? Kent u angst? Kan een logisch denkend man als u voorgeeft te zijn angst voelen? Zijn logica en angst niet met elkaar in strijd?’
Hij grinnikt, drukt zijn buik vaster tegen het beeld van zijn interviewer, laat de badjas van zijn schouders glijden.
De vragensteller staat nu naakt voor hem.
‘Uw figuur wil niet erg meer deugen, meneer de interviewer!’ roept hij lachend. ‘Uw imago heeft een aardige deuk opgelopen, uw vormen, wat zeg ik? uw Vorm is met de badjas van u afgegleden! U krijgt al wat vet op de verkeerde plaatsen. Wat denkt u nu nog van alle vanzelfsprekendheden, meneer “so what”?’
‘Stop!’
‘Ja?’
‘Ik heb een vraag!’
‘Alweer? Nog steeds? Gaat uw gang.’
‘Dank u. Maar wilt u niet gaan zitten? Dat praat wat makkelijker.’
‘Praten? Praten, zegt u? Spreektaal bedoelt u? Woordentaal?’
‘Ik heb niet anders, heb toch medelijden!’ zegt hij wanhopig.
Evert Krul doet een stap terug.
‘Wat? Wat zegt u? U heeft geen andere?’
‘Heb toch medelijden!’
‘Geen andere taal, begrijp ik dat goed? Geen geluiden, beelden, kleuren, geuren? Geen... herinneringen?’
‘Herinneringen? Wat moet ik daar mee? Symbolen, zei u zelf, niets dan symbolen, geschiedvervalsing. Maar symbolen waarvan?’
‘...’
‘U heeft geen antwoord?! Ik begin u langzamerhand door te krijgen, mijnheer Krul! Ik begin in te zien dat u zelf waarschijnlijk niets anders dan symbool bent! U toont mij uw lichaam in een wanhopige poging mij iets duidelijk te maken, maar wiens lichaam? Hoe weet ik wie of wat de eigenaar van dat vlees is? Wie garandeert mij dat u geen reproduktie bent, geen imitatie, geen vervalsing?’
‘Aha!’
Evert Krul wiegt zijn heupen als een buikdanseres.
‘Aha!’ roept hij. ‘Aha!’
Het volgende moment staat hij bladstil. De interviewer kijkt hem strak aan.
‘Een lege huls,’ zegt hij.
| |
| |
‘Een film,’ antwoordt hij.
‘Toneel.’
‘Boek.’
‘Muziek.’
‘Nee nee, geen muziek. Ballet misschien.’
‘Geen muziek. Film dus.’
‘Loopt niet synchroon. De film loopt niet synchroon.’
‘En geen ondertiteling, alleen een streep.’
‘Geen taal. Geen kleur. Een naakte man.’
‘Alleen Vorm.’
‘Wat wilt u van mij, meneer?’
‘Antwoorden.’
‘Antwoorden of mogelijkheden?’
‘Klaarheid.’
‘Klaarheid?’
‘Duidelijkheid.’
‘Ach nee, wat u niet zegt! Klaarheid, duidelijkheid. Als u dat wilt kunt u beter een boek gaan lezen, meneer de interviewer! Een mooi, duidelijk gecomponeerd boek zoals dat wat Mulisch geschreven heeft: De compositie van de wereld. Is het niet om te huilen?’
Evert Krul vervalt in gepeins. Zijn voet stoot tegen de tl-balk, voelt het niet, gooit een bierglas om, merkt het niet, kleeft aan de vloer. Zweet loopt langs zijn rug, hij trilt, krabt in zijn schaamhaar en brult plotseling:
‘Vervloekt het systeem! Chaos verpakt in vetvrij papier, naar de bliksem alle bouwwerken op drijfzand! Dood aan de Vorm!’
Hij begint te huilen, schokt met zijn lichaam.
‘O god,’ kreunt hij. ‘O god, ik schiet te kort! Wie heeft mijn gestolen zintuigen, waar is mijn talent?’
Hij slaat zijn armen rond zijn middel, rilt.
‘Ongevraagd op zoek tussen de puinhopen,’ klaagt hij. ‘Een vertegenwoordiger der media tegenover me, medesamensteller van het dossier “mensheid”. Hoe meer woorden, hoe minder ze weten. Dat vraagt om antwoorden, tevreden met de suggestie van een oplossing, een uitkomst. En dat alles en alleen om de angst te ontvluchten. Angst! Niets dan laffe angst - hoort u mij, meneer de interviewer!? - niets dan laffe laaghartige angst, angst voor de chaos!’
Hij ijsbeert door de kleine spiegelkamer, bonkt zijn hoofd tegen de muur tot hij bloedt.
‘Ik moet hier weg - te veel licht - lelijk wit licht - schijnwerpers - verdachtmakingen - opsporingsbevel - gezocht - ik word gezocht - de meest gezochte man van het land.’
Hij lacht hard, wrijft met de rug van zijn hand langs zijn voorhoofd.
‘Verf,’ mompelt hij. ‘Rode verf, dat doen ze altijd in films.’
‘Mijnheer Krul,’ zegt iemand.
‘Wie is daar?’ vraagt hij ongerust.
‘Ik ben gekomen voor een interview.’
‘Een interview?’
‘Het gaat om uw leven. Wie is Evert Krul? Dat zal onze lezers interesseren.’
‘Ik heb nu geen tijd, kunt u morgen niet terugkomen?’
‘Morgen is te laat.’
‘Maar ik ben niet gekleed.’
‘Des te beter.’
‘Beter?’
‘Uw hoofd bloedt.’
‘Verf. Film, u weet wel.’
‘Film?’
‘Ik weet het niet, gaat u toch weg!’
| |
| |
Hij grijpt zijn badjas van de grond, gooit hem over zijn hoofd.
‘Duisternis,’ bromt hij door de stof. ‘Duisternis, dat is pas leven. Nu kan er toch nog klaarheid komen.’
Op twee benen tegelijk springt hij door het kamertje.
‘Niemand weet, niemand weet dat ik Repelsteeltje heet!’ huilt hij, lacht hij. ‘Niemand weet, niemand weet... een mooi boek, fraai van compositie, systematisch, logisch... niemand weet, niemand weet...’
‘Mijnheer Krul!’
‘Meneer de interviewer, bent u daar nog? Ik ben gereed, neemt u plaats. Wat denkt u van, laten we zeggen: Batman?’
‘Batman?’
‘Jazeker, Batman! Kom, zeg me wat u ervan vindt!’
‘Flauw? Kinderachtig?’
‘Fout, meneer de interviewer, helemaal fout! Batman schreef geschiedenis, moet u weten! Maar ach,’ - hij maakt wapperende gebaren met de panden van zijn badjas - ‘dat kunt u niet begrijpen, u maakt immers geen deel uit van de geschiedenis, u moet nog veel leren.’
Hij geeft zichzelf een hand, lacht beminnelijk en zegt:
‘Kom, m'n beste meneer de interviewer, ik zal u op weg helpen.’
Hij loopt hand in hand de kamer rond, controleert de gesloten deur, de tl-balk, de stoel, blijft voor elke wand een ogenblik taxerend staan, schraapt zijn keel en zegt met stemverheffing:
‘Voordat u met uw vragen begint, wil ik u een anekdote vertellen. Het gaat over kinderen in een ver vreemd land, dat wij Japan noemen...’
|
|