De Gids. Jaargang 146(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] Leo Vroman Desnoods als porcelein Ligt het landschap van mijn tijd voor mij als een stille vlakte of achter mij als afgehakte hompen droom van eeuwigheid? Moe van terug en voorwaarts deinzen in de grotval van gedichten barst ik wegens onverrichte tranen vaak in apengrijnzen van gebocheld peinzen uit. En voel mijn flakkerend formaat in dansend kaarslicht op de wanden en zoldering geworpen van de kamer die de nacht in gaat. Schuilt er in het onvermogen waar mijn waarheid om bestaat geen gedachteloze draad opgekruld die als een droge bloem ten slotte weggegooid in een goot nog eens ontplooit en wieltjeswiekend stroomaf gaat? Zal mijn reis zich pas vertakken in de zeewind van het sterven als de glasgeworden scherven waar mijn gladgebogen vlakken onvoorstelbaar uit bestonden eindelijk in een kort hervonden werkelijkheid elkander kruisen? [pagina 355] [p. 355] Als ruimte door één meeuw getekend die het onbeschreeuwbaar bruisen van de stille oceaan hoort als taalloos talloos breken van het eeuwige bestaan waar de blaasjes schuim in spreken, aldoor moet in het wilde gieren van de eenzaamste orkaan iets met roestende scharnieren dicht slaan dicht en open gaan water woeste waterdieren schenken daar hun wending aan Lachen van de branding de duizenden op het strand stukbrekende veranderingen zo lekker luid dat zij zich verlichten? Waarom of waarom anders barst ik weer in onverrichte dorre drakentanden uit De vloer al van hun vracht verbogen tracht vergeefs met mij te kraken ik hoor het lispelen van de droge namaakappels openvallen om wolken kennis vrij te maken van punten komma's en getallen maar wacht we komen aan het einde van ons tellen uit de dageraad van eindelijk weten dat leven niet als massa is te meten doet zich de nacht een lichtflits lang voorspellen. Laat dan wat kan eerst nog wat kleven en dan heel hard en glimmend zijn. Hoe anders kan dit leven blijven leven dan zo als een tafreel van porcelein? Op een serveerblad van versteend grijs kant rijkelijk met elegants bedropen maar onder het meest ijselijk fondant de ogen als gestrande kwallen open [pagina 356] [p. 356] zie ik ons tweeën in rococokleren onze gelaten ongenaakbaar glad alsof wij voor een fotograaf poseren op de bruiloft die wij nooit hebben gehad. Glazuur bevochtigt je verjongde mond, vult waarschijnlijk onze lichaamsholten en houdt ons via ach een vreemde hond en een fletse kamerplant zowat versmolten. Is er niet iets dat helemaal nooit smelt iets dat in gammabliksem niet verbleekt dat iets uit onze breekbaarheid vertelt maar toch in vreemde klauwen niet gauw breekt? Een trisje glazen tuimeltranen waar flakkerend zonlicht op zal staan en als dat op verdwijnen staat regenbogen op de wanden en zoldering zal werpen van de kamer die de nacht in gaat Vorige Volgende