De Gids. Jaargang 146(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 357] [p. 357] Frans Budé Krijtzee De haai (Corax pristodontus) Hij zwemt in teugels, verschoven is de zee In striemen staat de golfslag manshoog in het duister Pijp die in de aarde schiet dit moet een teken zijn Achter de stukgeslagen vloed zwemt hij in kiezel uit Een krijtlijn trekkend op de einder aan, onhoudbaar in de vastgelopen zee Vis schubt de bodem Zet hem over, mijd de uitgekapte fuik, de opgezette wind Handen die de haai bekloppen Het water krijgt een rug Onder nagels sterft de doodskreet van een ingekuilde zee Vinnig fluit het wervelschip, [pagina 358] [p. 358] verstuift het oude licht In de schelp van zijn kop hangt geruis, onzichtbaar lang. [pagina 359] [p. 359] De vleermuis (Myotis myotis) Ik hoor weer water langs mijn oor De avond legt aan Spanen van wind Donkere tijd. Vliegend tuig. Het landschap schuift zomaar op je wenk Wind die trok - voor jou 't kortste eind Je brak je vleugelslag bij het keren van de nacht Dat dat nu alles was. [pagina 360] [p. 360] De kardoen (Cynara cardunculus) Licht. De kleur van vezels uitgeklopt tegen de donkerste gang. Het luwe labyrint krijgt wortels Bladeren als dichte rook waarin het gonst in de nerven Wind schiet tussen opstandige stengels. Omhooggevallen zaad Herinnering word je, merg, zoveel bleekjaren te gaan Nog ben je niet te doorzien hoewel de stilte schuurt Nu weet je van de wind die blind door de grotten gaat, de stem die niet hoort hoe hier je schaduw groeit Zo zie je eruit: bestorven landschap, keldergroen Je voeten staan in zee, vastgegroeid in het donker Onder de netten van de vangst spartelt lang de martelgang waardoor je voorgoed verdwijnt in de tangen van het licht. Vorige Volgende