De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
[pagina 347]
| |
Silhouet,
achter de buitenste
regel der duinen
piramide
van gruis.
Broeiend, stomend
steenstort.
‘Mijn hart stond stil:
geen zeilen. Was er leven
op dit schip?’
| |
[pagina 348]
| |
Ballade van de StokerWij varen in een oven over zee
en stomen goed.
Water, bloed.
Verdampend vlees.
Braden, stoven.
Bestemming:
eindigheid van lichten van
branden in de nacht.
‘Rook volgt,’ zegt Stoker,
‘de mooisten, buigt zich
naar hen over, hun assen
harkend met zijn kam,
de vlam.’
En: ‘Liefde is geen rook, geen geur, geen
lucht van zuchten. Open deur.
Liefde is verbranden,
maar onassig,
ongassig.
Is: Ik zal zolang ik kan u volgen.
En staat een andere rook niet toe
dat wij elkaar nog zien, dan
blijf ik door mijn oor
uw man (of
vrouw.)’
Zo stookt Stoker.
Zo branden onze
dagen door.
Wij varen
in een oven
over zee.
| |
[pagina 349]
| |
Het lied van de vuurplaatDe kolen zitten onderin,
maar vuur verteert als mondeling.
Zat die vuurmuil niet verborgen,
zat de reder in de zorgen.
Wat de mens niet graag wil weten,
moet hij verstrooien en vergeten.
Passagiers van rang en stand
kuchen bescheiden achter de hand,
als men hen teergevoelig noemt en
om hun oogluiken beroemd.
De schoorsteen die zit altijd boven,
waar men z'n ogen wil geloven,
dus die ziet men elke dag
met rookjes wapp'ren naast de vlag.
Hoog! Dat is waar wind in zit!
Hoog maakt van elk zwart een wit!
Diep beneden in het ruim
kauwen de stokers op een fluim,
zwart hun oogbal, zwart hun huid.
En hun adem fluit eruit.
(Ook erin. De rest is zweten
en je Dante niet vergeten.)
Op een vuurplaat rust de wereld.
Ovens, zelfs hun as verterend.
Kolen, brandend op mijn lip.
In de grond als op een schip.
| |
[pagina 350]
| |
Op het kussen
in zijn hut achter
kaarten in de rook-
salon boven de kuilen der
Chinese donkey-men in de lounge
van het gestilde? schip met uitzicht
op (in haar dans lieftallig)
zonder vallen? in zijn dek-
stoel lucht en golfslag
geen? suizing van een zeil-
ding brandende geteerde touwen as
door roosters hoort het
zeeziek oor de lang-
zame doodstap van paarden te
water de gaten van
donkey-men.
| |
[pagina 351]
| |
Bal masquéHoe wij dansten,
lager, lager,
liefste, in het gruis
als ik, zwierend
op een holte, vlakte,
waar je viel, mijn ogen brak,
dansers, walsend walsend,
samen in een trap veranderd.
|
|