[Nummer 5]
[Redactioneel]
In haar ook voor het overige nogal onnauwkeurige publikatie over
Het clandestiene boek 1940-1945 (Amsterdam, Van Gennep, 1983) biedt de journaliste Lisette Lewin bij herhaling onjuiste informatie over
De Gids in oorlogstijd.
De Gids, zo schrijft zij, was al voor de oorlog in foute handen gevallen. ‘Na de dood van Willem Kloos op 31 maart 1938 was het tijdschrift in handen gekomen van de miljonair Alfred Haighton, die mede-oprichter van De Bezem en van het Verbond van Actualisten was geweest.’ Haighton trok, aldus mevrouw Lewin, ‘voor het maandblad
De Gids de Zwart-Fronter Perey aan, met Martien Beversluis, Louis Knuvelder en zichzelf in de redactie. (...) Het maandblad dat voortaan
De Nieuwe Gids heette, bleef bestaan, ook in de bezetting, met Jeanne Kloos, Beversluis en Van Deyssel in de redactie. In april 1943 overleed Haighton (...). De geldschieter was dood; het blad bood zich te koop aan, maar er waren geen belangstellenden en het werd opgeheven.’ En elders schrijft Lisette Lewin over een jonge letterkundige: ‘Hij had een gedichtje gestuurd naar
De Gids. Groot was zijn verbijstering toen
De Nieuwe Gids, onder redactie van de fascist Haighton, het vers plotseling plaatste.’
Dit nu zijn geen historische feiten, maar feilen. De Nieuwe Gids, het in 1885 opgerichte tijdschrift van de Tachtigers, is nooit en in geen enkel opzicht een voortzetting van De Gids geweest. Met de obscure Haighton heeft De Gids nooit enige relatie gehad. Het blad dat in 1943 geruisloos van het toneel verdween, was dan ook niet de oude Gids, maar de door het fascisme aangetaste Nieuwe Gids. Wat als een vorm van gerechtigheid kan worden opgevat.
Over het reilen en zeilen van De Gids in oorlogstijd had mevrouw Lewin een en ander kunnen lezen in de bijlagen bij het boek van Dr. P. Hijmans over J.W.F. Werumeus Buning, dat zij in de bibliografie bij haar ‘documentaire’ vernoemt. Buning was met onder anderen E.J. Dijksterhuis, Anton van Duinkerken en M. Nijhoff redacteur van De Gids tijdens de bezettingsjaren. In Hijmans' boek (Groningen, Wolters-Noordhoff n.v., 1969) vindt men uit het Gids-archief een aantal brieven geciteerd, waaruit blijkt hoe bij voorbeeld Nijhoff het voortbestaan van De Gids in oorlogstijd beoordeeld heeft. Als literair tijdschrift leidde het blad na de instelling van de Kultuurkamer een slapend bestaan - de leden van de redactie zwegen en kwamen zo min mogelijk bij elkaar; bijdragen van bellettristische aard bleven uit -, terwijl het met zijn wetenschappelijke romp buiten de directe invloedsfeer van de Kultuurkamer kon blijven. In Deel 3 van de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (1980) spreekt M. Mathijsen in dit verband over ‘het zelfstandige beleid van redacteur E.J. Dijksterhuis t.o.v. de Kultuurkamer’. (W.K.)