ideaal van een toekomstige Caribische roman wordt losgekoppeld van de geschetste ontwikkeling die zou hebben plaatsgevonden, dan blijft er een studie over die evenveel recht op nadere toetsing heeft als iedere andere. Cudjoe's studie heeft dan het voordeel dat het kader van waaruit getracht is een lijn aan te brengen in de grote hoeveelheid romans die de afgelopen anderhalve eeuw is geschreven, werd geëxpliciteerd. Dit gebeurt zelden in studies over Caribische literatuur. Zo is het opmerkelijk hoe een aantal critici van Indiase afkomst de invloed van het pan-afrikanisme heeft gebagatelliseerd door zich op andere teksten te concentreren, overigens zonder hun persoonlijke voorkeuren uit te spreken. Cudjoe heeft duidelijk kenbaar gemaakt waar zijn voorkeur naar uitgaat en waarom. Naast een verdere bestudering van de geschetste ontwikkeling, kan gediscussieerd worden over Cudjoe's voorkeur en de consequenties daarvan. Niet alleen betekent deze explicatie een stap vooruit, ook de bestudering en vergelijking van de Caribische literatuur in verschillende talen (in casu de Frans-, Engels- en Spaanstalige) lijkt mij een stap in de goede richting.
Resistance and Caribbean Literature is stellig een boek met gebreken, maar dat niet alleen. Het is tevens een serieuze poging een bijdrage te leveren aan de bestudering van Caribische literatuur en als zodanig ‘it is intended for serious reading’.
Een evidente tekortkoming in Cudjoe's studie is het ontbreken van iedere aandacht voor de literatuur uit Suriname en de Nederlandse Antillen. Niemand die thuis is in de studie van Caribische literatuur, zal zich hierover verbazen. Overeenkomsten tussen de Surinaamse en Antilliaanse literatuur enerzijds en de Caribische literatuur anderzijds, zijn echter zonder veel moeite aan te wijzen. De boog (Meulenhoff, Amsterdam 1981, 144 blz. f 24,50) van Edward de Jongh geeft hier duidelijke voorbeelden van.
De tekst achterop de roman De boog begint als volgt. ‘Edward de Jongh, geboren in 1923 op Ambon uit Antilliaanse ouders en in 1936 naar Curaçao verhuisd, is een van de produktiefste schrijvers van de Antillen.’ Toch is tot nu toe aan De Jonghs werk vrijwel geen aandacht besteed in studies over Antilliaanse literatuur. In het meest recente en uitvoerige overzicht van deze literatuur, Met eigen stem van Van der Wal en Van Wel (1980), krijgt De Jongh vier regels toebedeeld. Een veronachtzaming waar wel redenen voor aan te wijzen zijn, maar die mijns inziens niet terecht is.
De Jongh heeft een groot aantal gedichten en verhalen in het Papiaments op zijn naam staan. Grote bekendheid verwierf hij met zijn ‘documentaire’ 30 di mei 1969. E dia di mas históriko (Novela históriko), gebaseerd op de gebeurtenissen van ‘de meest historische dag’ in de geschiedenis van Curaçao. De Jongh schreef reeds twee romans in het Nederlands, Fata Morgana (1973) - deze verscheen eerst in een Papiamentse vertaling onder de titel Morto di Enid Lacruz (1969) - en De steeg (1976). Op de Antillen was Morto di Enid Lacruz een betrekkelijk succesvolle roman. De Jongh laat hierin het machismo in botsing komen met het maagdelijkheidscomplex en kritiseert zodoende de hypocrisie achter het eerste en het onnatuurlijke achter het laatste ‘ideaal’. De oorspronkelijk Nederlandse tekst gaat echter mank aan een inconsequent gebruik van Nederlandse taalregisters. Vlotlopende zinnen in modern Nederlands worden ontsierd door ongepast archaïsche woorden of woordgroepen. De Jongh heeft dit in De steeg weten te vermijden, waardoor een beduidend betere roman is ontstaan. De Jongh schetst hierin de wederwaardigheden van een kleine groep arme bewoners van een steeg. De keuze voor personen uit de sociaal laagste groepen zien we eveneens in De boog (in feite is dit een van de opvallendste kenmerken van de Caribische literatuur). De steeg geeft echter een optimistischer kijk op het leven: uiteindelijk weten de bewoners van de steeg het hoofd boven water te houden. Door