pleegd wordt. Daar hangt nog de naargeestige sfeer van voormalig oudemannenhuis, ondanks of dank zij de verbouwing, uitgevoerd in de kille non-smaak waar architecten van openbare gebouwen het patent op schijnen te hebben. Ze kwam langs de oude man die altijd in zijn rolstoel aan het raam een sigaar zit te roken en ze groette hem vriendelijk, als altijd. Hij haalde ditmaal zijn sigaar uit zijn mond om te zeggen: ‘Wat doet u hier, moet u niet naar Beiroet?’
Haastig schoten enige verpleegsters toe, ‘geen politiek, geen politiek’. In de oorlog heeft ze ruim tweejaar ondergedoken gezeten, mijn moeder. Daarna zou alles anders worden. Maar het zaad is gezaaid en het giftige kruid woekert voort, ook in jouw hoofd, lezer of lezeres.
Word het je maar bewust, het beeld van de Jood dat je in je hoofd hebt. Zeg maar eens tien keer achter elkaar, hardop alsjeblieft: vuile rotjoden. Hè hè, dat lucht op. Ik hoor het liever zo dan dat je het beschaafd wegduwt, net zolang tot de verdrongen beelden komen spoken in de nacht. Want als jouw bewustzijn beneveld is, vrees ik voor een gedwongen enkele reis bestemming onbekend, begrijp je. En als je ervan moet huilen, des te beter. Je kunt er niets aan doen dat die beelden in je kop zitten. Heus, je bent onschuldig. Ze komen uit Der Stürmer, en uit De Telegraaf, en uit De Koopman van Venetië, en uit het Nieuwe Testament, godbetert. Blood upon my body and ice upon my soul. Laat het ijs op die ziel maar smelten, dan hoeven de handen zich niet langer te bevlekken aan het bloed.
Ik heb de kranten zitten lezen over de slachtpartijen in Sabra en Chatila. Alle details heb ik gelezen, de opengereten buiken van zwangere vrouwen, niets overgeslagen, tot de tranen kwamen. O God van Sara, Rebakka en Rachel, waarom laat u dit toe?
Ach ik hoef niets te vragen, ik begrijp het te goed. Doodsangst, haat en wanhoop heten de ingrediënten van deze cocktail. In Israël is het me soms gebeurd dat ik in een bus, kijkend naar de passagiers, meest joden en een enkele Arabier, opeens louter kampgezichten zag. Grote gloeiende ogen in holle kassen, de spanning in zo'n bus was soms om te snijden. In dit gezegende Nederland wordt na elke treinkaping een team zielszorgers ingezet om te voorkomen dat de gegijzelden trauma's overhouden aan de doorstane ellende. Sommigen van hen vertonen namelijk onrustbarende verschijnselen - ze zijn hun belagers aardig gaan vinden. Dat kan niet hoor, de vijand is de vijand.
Maar dat de staat Israël de belichaming is van een historische opeenstapeling van drama's waarbij vergeleken Wijster en Beilen onschuldige operettes zijn, schijnt hier niet erg door te dringen. In plaats van met zielszorg wordt het land met beschuldigende vingers omringd, want gij zult niet dit en gij zult niet dat, en als domineesnatie zijn we ervan overtuigd dat die geboden speciaal voor de buurman zijn bestemd.
Zo juicht de toneelcriticus van de Volkskrant over de verrassende eigentijdsheid van De Koopman van Venetië. Hij vermeldt dat dit stuk vaak als antisemitisch is bestempeld. Maar dat is het in deze voorstelling beslist niet, stelt hij ons gerust: ‘De joodse geldschieter Shylock, die bij wijze van grap een pond vlees uit de hartstreek van de koopman eist, wanneer deze niet op tijd zijn schuld kan voldoen, is hier eerder een kapitalist onder kapitalisten. Hij draagt dezelfde kleren als zijn christelijke mede-stadbewoners.’
Gelukkig laat onze recensent zich door zulke mimicry niet bedotten. Wanneer Shylock uitroept: ‘Zouden wij geen wraak nemen als ons onrecht wordt aangedaan? De schurkenstreken die jullie me leren zal ik uithalen ook, en geloof me, er moet al iets heel bijzonders gebeuren of de leerjongen overtreft de leermeester,’ dan hoort hij niet Thatcher, Reagan of Brezjnev, maar Sharon die de inval in Libanon verdedigt. En dan vertellen dat er niets antisemitisch aan dit stuk kleeft, mijn God heb je het ooit zo zout gegeten? Ja, Hij heeft het