De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Frida Balk-Smit Duyzentkunst
| |
[pagina 259]
| |
betekenis?’ absoluut geen plaats is. En juist die vraag stelt Reichling aan de orde, sterker nog, hij geeft er antwoord op aan de hand van zorgvuldige analyses, weloverwogen argumenten en een bijzonder rijke documentatie. Zijn studie omtrent het woord is dus een voorbeeldig wetenschappelijk werkstuk.
Reichlings antwoord op genoemde sleutelvraag houdt, zeer kort samengevat, in, dat de woordvorm direct aan de uitgesproken klanken valt waar te nemen, en daarmee een wat hij noemt ‘aanschouwelijk’ gegeven is, terwijl de betekenis voor directe zintuigelijke waarneming ontoegankelijk is, oftewel wat Reichling noemt ‘onaanschouwelijk’ is. Dit verschil tussen de vorm en de betekenis van een woord is, doordat elke taalkundige, evenals vele niettaalkundigen, ermee vertrouwd is, verre van opzienbarend. Opzienbarend is alleen, dat Reichling de eerste linguïst was die het als een fundamentele kwestie presenteerde waar hij diep op in ging. De zo overduidelijk van de woordvorm onderscheiden onaanschouwelijke woordbetekenis werd bij het vestigen van de nu heersende taalkundige orde als bruikbaar uitgangspunt voor het wetenschappelijk linguïstisch onderzoek met grote nadruk van de hand gewezen,Ga naar eind7. en is er ook later nooit in opgenomen, om de simpele reden dat zij er niet in thuishoort. Wel ontstond binnen de toonaangevende orde een tak van beschrijving die men ‘semantiek’ noemt, wat men wel vertaalt met ‘betekenisonderzoek’, maar dat betreft alles behalve de van de woordvorm onderscheiden onaanschouwelijke woordbetekenis waar Reichling het over heeft. Slechts in verminkte staat is zij hier en daar in die semantiek bespeurbaar en men doet er derhalve het beste aan haar daar niet te zoeken. De macht van het woord, die, zoals iedere onbevangen lezer al zal hebben begrepen, juist schuilt in de onaanschouwelijke betekenis ervan, kan men dan ook niet in het vizier krijgen als men zich bevindt in het pantser van de ‘harde’ gevestigde taalkunde. Zonder zo'n ijzeren omhulsel lijkt de beoefening van de taalwetenschap een nog hachelijker onderneming dan mèt, maar in de praktijk valt dat reuze mee. Die praktijk zal ik hier toespitsen op het woord ‘fascist’.
Op het eerste gezicht kunnen we moeiteloos vaststellen wat het verschil is tussen de vorm en de betekenis van dat woord: het confronteert ons met twee lettergrepen en dat is een vormkwestie. Het confronteert ons met de notie ‘persoon’ en dat is een betekeniskwestie. Wie zich verder in het verschil tussen vorm en betekenis verdiept wordt het spoedig duidelijk dat de zelf onwaarneembare betekenis van ‘fascist’ veel directer samenhangt met concrete fascisten, dan de vorm sec daarmee samenhangt. Een fascist is bij voorbeeld een persoon, maar hij bestaat niet uit twee lettergrepen, noch uit zeven letters. Toch is een fascist iets volstrekt anders dan het woord ‘fascist’, ook daarover zijn we het gemakkelijk eens. Van de diepe verwantschap tussen de woordbetekenis en de met het woord aangeduide mensen (of dieren, of dingen, enzovoort) getuigt het feit dat encyclopedieën (die iets meedelen over de mensen, dieren, dingen, enzovoort) zoveel ‘overlap’ hebben met woordenboeken (die iets meedelen over de woorden). De grote Larousse is een mooi voorbeeld van officiële erkenning van de zeer nauwe, soms tot vereenzelviging leidende band tussen twee domeinen die evident van elkaar onderscheiden zijn: het domein van de taal waarin en dat van de werkelijkheid waarover wij spreken. Aan de taalkundige de niet geringe opgave, zowel de verwantschap als het evidente onderscheid tussen die domeinen te beschrijven en verhelderen.
Het woord ‘fascist’ is niet alleen naar de vorm tweeledig zoals bij voorbeeld het eveneens tweelettergrepige ‘vader’; ook op grond van zijn betekenis zijn er twee afzonderlijke delen aan te wijzen. Het element ‘-ist’ duidt erop dat we | |
[pagina 260]
| |
met een persoonsnaam te maken hebben. Het is een vooral de laatste jaren produktief suffix (betekenisdragend onderdeel van een woordvorm, ook wel genoemd morfeem), zoals blijkt uit zeer recente nieuwvormingen als ‘racist’ en ‘seksist’, die dan ook geen van beide in de jongste Van Dale voorkomen.Ga naar eind8. Het suffix ‘-ist’ is een persoon aanduidend broertje van het suffix ‘-isme’ en allebei stammen ze af van het Griekse ‘-izo’, een suffix dat de notie ‘handelen’ bevat en dat, vastgemaakt aan een zelfstandig naamwoord (‘suffix’ is letterlijk; ‘vastgehecht’), een nieuw woord deed ontstaan, en wel een werkwoord. Het Griekse ‘-izo’ is vergelijkbaar met de Nederlandse werkwoordsuitgang ‘-en’ die ook van een zelfstandig naamwoord een werkwoord kan maken: Vgl. ‘brillen’, ‘een bril dragen’ (‘Zij brilt sinds haar veertigste jaar.’). Het suffix ‘-isme’ duidt niet op een persoon, maar op een in personen herkenbare handelwijze, mentaliteit, stroming of ideologie, gekenmerkt door eigenschappen uitgedrukt in het zgn. grondwoord, of de stam waaraan het is vastgemaakt. Vergelijk ‘seksisme’, ‘het onrechtvaardig onderscheiden op grond van geslacht’, ‘racisme’, idem op grond van ras. ‘-Isme’ en ‘-ist’ zijn zo actueel produktief (vergelijk ‘arbeiderisme’, ‘arbeideristisch’), dat hun eigen afzonderlijke van de stam onderscheiden betekenis nauwelijks betoog behoeft; ‘-isme’ is er zelfs in geslaagd van een toevoegsel weer een nieuw zelfstandig naamwoord te worden in het Nederlands: ‘Talloze nieuwe ismen doken na de tweede wereldoorlog op.’ De betekenis is ‘stroming’, ‘ideologie’, ‘groepering’. Zoals bij alle morfemen kan men ook bij ‘-ist’, naast de beweeglijke nieuwvormingen (neologismen) à la ‘arbeiderist’, gevallen van ‘verstening’ aantreffen, dat wil zeggen gevallen waarbij wel duidelijk van een persoonsnaam eindigend op ‘-ist’ sprake is, maar waar het verband tussen ‘-ist’ en het grondwoord ons geheel of gedeeltelijk ontgaat. In bij voorbeeld ‘fluitist’ is dat verband onmiddellijk herkenbaar en geheel probleemloos. In ‘socialist’ en in ‘communist’ echter is voor het huidige taalbewustzijn de precieze betekenisrelatie tussen suffix en stam niet zo volkomen doorzichtig als in ‘fluitist’ of ‘hoornist’ (toch geen van beide nieuwvormingen), ofschoon de woorden ‘sociaal’ en ‘commune’ gebruikelijk Nederlands zijn. En voor bij voorbeeld ‘internist’ geldt dat menige niet medisch geschoolde Nederlander daarin niet het woord ‘intern’ (‘aan de binnenkant’, ‘innerlijk’, ‘van binnen’, vergelijk ‘interne geneeskunde’) ziet, maar het, integendeel, opvat als een combinatie van ‘inter-’ en ‘-nist’, in plaats van ‘intern-’ en ‘-ist’, ook al is dan het tot grondwoord bevorderde ‘inter’ als afzonderlijke eenheid niet erg veelzeggend. (Nota bene: De problematiek van het Nederlands en die van het Opperlands liggen hier bijzonder dicht bij elkaar.)Ga naar eind9. Een soortgelijke semantische vaagheid van het grondwoord treffen we aan in het woord ‘fascist’. Buiten ‘fascist’, ‘fascisme’, ‘fascistisch’ en ‘fascistoïde’ lijkt ‘fasc’ in het Nederlands nergens te functioneren. Daar staat tegenover dat ‘fascist’ in zijn geheel een volkomen ondubbelzinnige betekenis heeft, althans in zoverre dat het een krachtig scheldwoord is, waarvan het gebruik, ook in juridische zin, als een belediging kan worden opgevat; ‘-ist’ duidt dan ook, geplakt achter ‘fasc’ op een persoon. De ondoorzichtigheid van het betekenisverband tussen de leden van het gelede woord ‘fascist’ heeft veel (niet alles) weg van het taalkundige staandaardvoorbeeld ‘aalbes’, een woord dat onbetwist de naam van een bes is zonder dat we een zinvol verband met wat voor aal dan ook kunnen leggen. (Volgens Opperlandse beginselen is fascist een aalbes). De vertegenwoordiger van de (vooralsnog) één zetel grote Centrumpartij in de Tweede Kamer wijst de aantijging fascistisch te zijn fel van de hand, daartoe in de gelegenheid gesteld door de redactie van nrc-Handelsblad.Ga naar eind10. ‘Fascist’ is een volwaardig scheldwoord geworden. Dat woord en zaak zo zeer met elkaar verwant zijn, dat zij, zowel binnen als buiten de taalkunde soms compleet met el- | |
[pagina 261]
| |
kaar vereenzelvigd en dikwijls verward worden, blijkt uit het opmerkelijke feit dat van het scheldwoordkarakter in de Winkler Prins EncyclopedieGa naar eind11. wél melding wordt gemaakt en níet in Van Dale, waar de betekenis van het woord ‘fascist’ uitsluitend als ‘aanhanger van een politieke leer’ wordt weergegeven. De scheldwoordstatus maakt dat volgens een synchrone taalkundige beschouwingswijze de emotionele betekeniscomponenten van ‘fascist’ verre de overhand hebben over de meer zakelijke.Ga naar eind12. Anders gezegd: de moreel oordelende aspecten van de betekenis winnen het van de neutraal kwalificerende. In het jongste Nederlands is ‘fascist’ praktisch de benaming geworden van het gepersonifieerde kwaad, en een nadere specificatie van dat kwaad ligt nauwelijks meer in de betekenis besloten. Zo was ik er kort geleden getuige van dat een zojuist uitgestapte automobilist die een meisje in elkaar sloeg wier fiets hij reeds met zijn wagen had geraakt, werd uitgemaakt voor ‘vuile fascist!’, en dat viel me zeer op. In mijn taalbewustzijn is er wel degelijk enige specificatie van het kwaad in ‘fascist’ uitgedrukt. Voor mij en zeer veel anderen is dat kwaad rechtstreeks verbonden met de noties ‘organisatie’, ‘groepering’, ‘collectief’, ‘gereglementeerde macht’. Het plotselinge optreden van die bestuurder zou ik, hoe afzichtelijk het ook is, niet spontaan ‘fascistisch’ noemen en die man dus geen ‘fascist’. Voor mij is het kwaad van een fascist gekenmerkt door het feit dat hij zich aan zijn individuele verantwoordelijkheid kan onttrekken onder het motto dat hij onderdeel is van een buiten hem om georganiseerd hiërarchisch gewelddadig systeem. Het stelt onderwerping aan ‘Befehl is Befehl’ als hoogste eis, wat zowel onopvallende burgers als de grootste oorlogsmisdadigers in staat stelt het kwaad van hun handelingen ‘niet te hebben geweten’. Maar dergelijke zakelijk specificerende betekeniscomponenten, die zich waarschijnlijk sterker doen gelden naarmate men meer bij de tweede wereldoorlog betrokken is geweest, zijn kennelijk als onderdeel van het woord ‘fascist’ in het bewustzijn van mijn scheldende taalgenoot niet zeer sterk aanwezig. Voor hem is een fascist blijkbaar de belichaming van individueel en ongestructureerd kwaad, met als voornaamste concrete kenmerk het lichamelijke geweld. De notie ‘geweld’ is tevens een zeer levend betekenisonderdeel van ‘fascist’ in de ogen van eerder genoemd Tweede Kamerlid voor de Centrumpartij. Ook voor hem functioneert uiteraard de notie ‘kwaad’ daarin, anders zou hij zich er niet zo heftig tegen verzetten ‘fascistisch’ te worden genoemd. Maar hij motiveert dat verzet met de mededeling: ‘Eén van de belangrijkste kenmerken van fascisme is geweld. Dat hebben wij nooit gebruikt.’Ga naar eind13. De enige twee voor de gehele Nederlandse taalgemeenschap geldende betekenisaspecten van ‘fascist’ zijn, zo blijkt, de noties ‘persoon’ en ‘kwaad’, terwijl de aspecten ‘systeem’, ‘georganiseerd’ en ‘totalitair’ daarbij niet voor alle, maar wel voor een belangrijk deel van de Nederlandstaligen van kracht zijn. ‘De’ betekenis van het hedendaagse ‘fascist’ laat zich derhalve het beste karakteriseren met behulp van de onderling tegenstrijdig lijkende componenten ‘kwaad’, ‘totalitair’ én ‘individueel’, waarbij uiteraard de laatste voor rekening komt van het suffix ‘-ist’.
Omdat kennelijk niet de uitgang ‘-ist’ de overheersende notie ‘kwaad’ in ‘fascist’ bewerkstelligt, moeten we ervan uitgaan dat de stam ‘fasc-’ daarin het belangrijkste aandeel heeft. En omdat ‘fasc’ uitsluitend in enkele zeer schaarse gelede woorden voorkomt, kan de afzonderlijke betekenis van deze woordstam alleen naar behoren worden achterhaald door zijn geschiedenis te onderzoeken, oftewel zijn etymologie waaraan inherent is dat zij in sterke wisselwerking staat met de geschiedenis van de fascisten. De eerste met name genoemde fascisten bevonden zich in Italië, in het begin van de jaren twintig. Zij waren aanhangers van een politie- | |
[pagina 262]
| |
ke beweging die geleid werd door Benito Mussolini, die in 1921 de Nationale Fascistische Partij stichtte. De kern van hun ideologie bestond uit verheerlijking van de eigen natie, van autoritair leiderschap en discipline, geloof in de fundamentele ongelijkheid van mensen en mensenrassen, verheffing van het collectieve boven het individuele en minachting voor mededogen en alle andere ‘verwekelijkte’ consequenties van de door Christus gepredikte naastenliefde. Dat in de tegenwoordige betekenis van ‘fascist’ ook de noties ‘totalitair’ en ‘kadaverdiscipline’ sterk meedoen komt doordat de term ‘fascisme’ spoedig bij uitbreiding werd toegepast op andere regimes die de fascistische beginselen waren toegedaan, met name het nationaal-socialistische regime in Hitler-Duitsland. Het realiseren van die beginselen verliep in Duitsland aanmerkelijk anders dan in Italië, waar Mussolini door een staatsgreep aan de macht kwam. Hitlers bewind echter was zo geraffineerd dat het werd gedragen door de wil van het ganse juichende Duitse volk. Doordat de openlijk beleden idealen zuiver fascistisch waren, maar de daarop gebaseerde praktijk er de nodige verzwegen principes aan toevoegde, waarvan dat van het systematisch uitschakelen van de individualiteit nog het meest vernietigend is, zijn juist díe beginselen tot een werkzame component geworden in de betekenis van ‘fascist’. Ten gevolge van het onuitgesproken maar des te effectiever werkende beginsel van het doden van de individualiteit (kadaverdiscipline), werd het Duitse volk belast met een collectieve schuld, die elk individu in de gelegenheid stelt ‘het’ niet te hebben geweten.
De oorspronkelijke Italiaanse fascisten ontleenden hun naam aan een antiek symbool dat zij tot het hunne maakten: een rondom een bijl samengebonden bundel berkeroeden. In het oude Rome (vijf eeuwen vóór Christus) was dat het symbool van het hoogste gezag; zo'n bundel, waar in het midden de bijl bovenuit stak, werd door elk van de lictoren (ambtsdragers vergelijkbaar met onze ministers) voor de magistraat uit op de linkerschouder gedragen overal waar hij in functie verscheen. Het symbool is tweeledig: met roeden volvoerde men de geseling die rechtens aan een executie voorafging, met een bijl de onthoofding zelf. ‘Fasces’ is het meervoud van het Latijnse ‘fascis’, dat bundel betekent. (Het Middelnederlandse ‘fasceel’ betekent takkebos.) Sinds 509 vóór Christus waren er twee soorten bundels in zwang om het wettig gezag te symboliseren: de bundel zonder en die met de bijl. De laatste was voorbehouden aan de dictator, die het alleenrecht bezat tot het vellen van doodvonnissen. De één trapje minder hoge ambtsdragers moesten het met alleen de roeden doen. De bijl in de dictatoriale fasces was het symbool van het recht te beschikken over leven en dood, maar alleen de dood wordt positief tot uitdrukking gebracht: het instrument van de beul. Brengen we nu de kern van de betekenis van het hedendaagse ‘fascist’ in verband met de concrete vorm van het symbool waaraan de oorspronkelijke fascisten bewust hun naam ontleenden, dan zien we dat betekenis en vorm hier verrassend dicht bij elkaar liggen. We constateren een zo goed als natuurlijke verwantschap tussen het cluster van de noties ‘kwaad’ en ‘gewelddadigheid’ en de bundel van roeden waarmee men martelt en de bijl waarmee men onthoofdt. Merk op dat in dit symbool de genadeslag het voorrecht van de dictator is en de genadeloze marteling dat van de mindere goden, hoewel het ook de dictator niet wordt onthouden.
Het fundamentele verschil tussen het oorspronkelijke antieke symbool en het hedendaagse ‘fascist’ ligt besloten in de relatie tussen de begrippen ‘institutioneel’ en ‘individueel’. De ‘fasces’ symboliseert het geïnstitutionaliseerde kwaad: het in de wet vastgelegde recht op martelen en doden. Terwijl in de huidige | |
[pagina 263]
| |
betekenis van ‘fascist’ de notie ‘geïnstitutionaliseerd’, uitgebreid met ‘totalitair’ en dus ‘individualiteit ontkennend’, volop werkzaam is, blijkt het impulsief als scheldwoord geuite ‘fascist!’ te verwijzen naar ongestructureerd individueel kwaad; het betreft een incidentele gewelddadige handeling, het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel aan een weerloos meisje. Zoals gezegd, het is de uitgang ‘-ist’ waarin de individualiteit is uitgedrukt, uitsluitend daardoor is ‘fascist’ een persoonsnaam. Het is daarom vermeldenswaard en verheugend dat de redactie van De Gids me nadrukkelijk heeft verzocht om een artikel over het woord ‘fascist’ en ‘niet’, zoals zij letterlijk liet weten ‘over het woord “fascisme”’ (dat veel verder verwijderd is van de notie ‘persoon’). Immers, de ontwikkeling van het woord ‘fascist’ leidt tot de hoopvolle gedachte dat we wellicht op weg zijn naar een mentaliteit waarin geen ruimte is voor een strikte scheiding tussen individu en institutie. Een atmosfeer waarin geen enkel individu meer een beroep kan doen op ‘Befehl ist Befehl’, dat hand in hand gaat met ‘Wir haben es nicht gewusst’. Waarin geen mens meer meent zich te kunnen onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor het eigen persoonlijke kwaad, óók voor zover dat deel uitmaakt van handelingen van boven ons geplaatste gezagsdragers. Dat het woord ‘fascist’ nauwe betrekkingen onderhoudt met het kwaad laat zich voorts op verrassende wijze aflezen aan het hedendaagse woord ‘fascineren’. Het hoofdbestanddeel van dit woord is de stam die ook deel uitmaakt van het Latijnse ‘fasces’. Op ‘fasc-’ volgt ‘in-’, een morfeem afkomstig van het Latijnse ‘-in(us)’, een uitgang die samen met de stam een Latijns bijvoeglijk naamwoord tot stand brengt, zoals in het Nederlands ‘-(e)lijk’, of ‘-achtig’, ‘zoals’. Bij voorbeeld: ‘vrouw’/‘vrouwelijk’, ‘paleis’/‘paleisachtig’. Het morfeem ‘-eren’ tenslotte, eveneens afkomstig van het Latijn, maakt van het geheel een werkwoord. Kortom, ‘fascineren’ en ‘fascist’ bevatten één en dezelfde stam, namelijk het Latijnse ‘fasc’ van ‘fasces’, ‘bundel’. Het Nederlandse ‘bundel’ gaat terug op dezelfde grondvorm als ‘band’, ‘binden’, ‘bond’, etcetera en de stam ‘fasc’ laat zich daarom het beste vertalen als ‘bind’. Een ander Latijns woord met dezelfde stam is ‘fascinum’, dat ‘toverformule’ betekent, of ‘toverwoord’, dat wil zeggen een woord dat dingen en personen kan betoveren. Letterlijk is fascinum ‘het bandachtige, het bindende’, het is de verbinding van de juiste woorden. De persoon dan die over de toverformule beschikt kan daarmee een andere persoon binden. De band tussen hen beiden bestaat uit de (onzichtbare) draden die de marionetten verbinden met de poppenspeler en die in zijn hand zijn gebundeld. De poppen vertonen een bedrieglijke gelijkenis met levende wezens. In een oudere taalfase dan onze huidige betekent ‘fascineren’ dan ook: ‘door blik of aanwezigheid het slachtoffer beroven van het vermogen te ontsnappen of weerstand te bieden, (speciaal gezegd van de slang)’.Ga naar eind14. Van Dale geeft als omschrijving van die oude betekenis ‘verlammen’, ‘door de blik beheersen’ en ‘betoveren’.Ga naar eind15. Het slachtoffer wordt een marionet: willoos, zielloos, levenloos, vandaar: kadaverdiscipline. De militaire parades van Hitler-Duitsland tonen ons de onafzienbare rijen, waarbij vergeleken marionetten uitgesproken bezield aandoen.
Niet alleen is ‘slang’ een gebruikelijke scheldnaam voor een gluiperig vrouwmens, de slang zelf is de oeroude verschijningsvorm van de verzoeking, de verleider tot het kwaad die met woorden Eva wist te fascineren. In de tegenwoordige betekenis van ‘fascineren’ doet de notie ‘kwaad’ vrijwel niet meer mee; een zeer positief te waarderen ‘onweerstaanbaar aantrekken’ is nu het passende synoniem. Het is dus geen wonder dat ‘fascisme’ voor verreweg de meeste Nederlandstaligen niets met fascinatie te maken heeft. Integen- | |
[pagina 264]
| |
deel, zo verwerpelijk als het fascistische is, zo begeerlijk is het fascinerende. Wie niet beter weet ziet hierin een list van de duivel, die zich zelfs in louter taal verleidelijk weet te vermommen als iets heel moois. De taalkundige echter stelt vast dat zich een opmerkelijke betekenisverschuiving heeft voorgedaan. De macht van het woord reikt blijkbaar zo ver dat zij de noties ‘goed’ en ‘kwaad’ van plaats kan laten verwisselen. Maar geen enkel woord is bij machte het verschil tussen goed en kwaad op te heffen. Wel maakt het woord ons mogelijk te liegen. En de waarheid te spreken. En - wat ook heel moeilijk is - te zwijgen. |
|