van de eerste Egyptische socialistische partij, die overigens niet lang heeft bestaan - niet alleen als een van de eersten in zijn land het belang van een geëngageerde houding, maar hij zei er met zoveel woorden dat de voornaamste taak van een literator was te ijveren voor de verbetering van de sociale positie van de Egyptische vrouw en de Egyptische arbeider (in deze volgorde).
Dit feministisch geluid was toen al niet meer zo opvallend, want de beweging tot emancipatie was in Egypte al veel eerder op gang gekomen; het eerste geruchtmakende geschrift dateert van 1899 en sinds de revolutie tegen de Engelse bezetting in 1919 waaraan ook vrouwen hadden deel genomen had de beweging al wat successen geboekt. Maar dit betekende niet dat de mentaliteit in dit opzicht algemeen was gewijzigd. Opvallend in deze lezing is dat Salâmah Mûsâ zei dat de rigoureuze scheiding van de seksen in Egypte verhinderd had dat er volwaardige romans en toneelstukken waren geschreven. Achteraf kunnen wij daar tegen inbrengen dat, al is sinds 1929 de positie van de vrouw in Egypte verder verbeterd, er toch nog steeds een vrij rigoureuze scheiding van de seksen bestaat, wat niet verhinderd heeft dat er toch ondanks die scheiding een rijke produktie op gang is gekomen. Maar wel is deze toestand van grote betekenis geweest voor de manier waarop de Arabische roman zich sindsdien heeft ontwikkeld. Vooral omdat de realistische (naturalistische) en de psychologische roman in de moderne Arabische literatuur hebben gedomineerd - althans tot voor kort - is dat volstrekt begrijpelijk: wanneer een zo belangrijk aspect van de samenleving als de verhouding tussen de seksen praktisch taboe wordt, worden de schrijvers erdoor in hun stof beperkt.
De jonge schrijvers in Egypte in de jaren twintig zagen dit heel goed in. Het tijdschrift waarin sinds de eerste wereldoorlog de literaire avant-garde publiceerde werd al-Sufûr genoemd, een woord dat ‘ontsluiering’ betekent, en het tegendeel is van higâb, dat hier meestal als ‘sluier’ vertaald wordt maar eigenlijk ‘afgeschermde positie’ betekent. Het tijdschrift zal wel zo zijn genoemd als een metafoor (waarschijnlijk de ontsluierde waarheid), maar het kan bijna niet anders of er moet een gevoelsmatig verband zijn gelegd met de emancipatie van de vrouw die toen op gang kwam.
Een van die jonge schrijvers van al-Sufûr, de jong gestorven Isâ Ubayd, schreef dan ook heel duidelijk - en voor die jaren tamelijk gedurfd - dat de schrijvers in hun uitbeelding van de psychische spanningen en de geestelijke processen die het resultaat waren van het contact tussen de seksen werden belemmerd door de oosterse tradities, die aan dat contact een rigoureus einde hadden gemaakt. Immers ze konden zelf niet door persoonlijke waarneming deze psychische spanningen leren kennen en hun personages in deze situaties dus niet uit eigen ervaring beschrijven. Geen wonder dus dat die personages dan ook vaak onwerkelijk aandeden, ‘schimmen zonder geest’ zoals Ubayd het uitdrukt. Het is allemaal een beetje omslachtig gezegd - misschien wel omdat het zo in de taboe-sfeer lag - maar de vinger wordt er op een wonde gelegd.
Nauw hiermee samen hangt het probleem dat voor de gemiddelde Arabier, althans tot voor heel kort, het hele huiselijke leven iets was dat rigoureus werd ‘afgeschermd’ voor de buitenwereld; over het hele familiegebeuren, alles wat er binnen het gezin plaatsvond, werd niet gepraat. Op zichzelf is het feit dat situaties en handelingen, die dagelijks voorkomen, toch niet vrij besproken kunnen worden, natuurlijk heel gewoon. Ook wij in Europa kennen wat men domeinen zou kunnen noemem die voor de buitenwereld worden afgeschermd. Het feit dat sommige schrijvers in hun werken toch die domeinen binnengaan is hiermee niet in strijd; wanneer zij dit doen, en bij voorbeeld over seks spreken op een manier waarop dat in het normale maatschappelijke verkeer niet kan geeft dat soms hun werk een bepaalde nuance, een ‘prikkel’. Maar bij de