| |
| |
| |
J. Pen
Morfologie van het zwarte gebeuren
1
De verontwaardiging over de wetsontduiking, die mij zeer terecht lijkt, mag niet beletten dat we over het verschijnsel nadenken, er nuanceringen in aanbrengen en toegeven dat het zwarte werk wel eens iets ‘functioneels’ kan hebben. Met dat laatste wordt bedoeld dat het knoeien een zeker doel dient - allicht! - en dat het een gevolg is van regelingen van overheidswege - ook al geen constatering waar men de adem bij inhoudt. Er kan, oppervlakkig gezien, wel eens iets goeds uit wetsovertreding voortvloeien. De produktie blijft op gang, er ontstaat inkomen en werk, de recessie is kleiner dan ze lijkt. Van links wordt ons voorgehouden dat de fraude van de bouwvakker, die ww combineert met stiekeme arbeid een natuurlijke reactie is op de structurele onderdrukking van de werkende klasse, en rechts ziet de fraude van de handige aannemer, die hele zwarte projecten organiseert, als een gezonde reactie van gezonde mensen op een ongezond dirigisme. Door hun inventiviteit blijft de economie nog een beetje draaien, nietwaar.
Zo kan men alles wel goedpraten. Daarbij wordt uit het oog verloren dat het fiscale knoeien en sjoemelen samenhangt met allerlei ander illegaal gebeuren. Het leidt ook tot onbestuurbaarheid. Ik zie een verband tussen die dingen: door rood licht rijden, vandalisme, heroïnegenot, het tillen van de belastingdienst, kraken, looninflatie, corruptie, milieucriminaliteit. Vroeger dachten we: als de overheid geld nodig heeft, welnu, dan heffen we gewoon meer belasting. Stijgen de geldlonen te snel? Dan remt de overheid die stijging af. Nu, dat was een vergissing. De mensen laten zich niet zo effectief regeren. Of juister: kwantitatief onbelangrijke groepen weten de politiek onmogelijk te maken. Het sterkste voorbeeld (klein maar treffend) is de volkstelling; vroeger leerden we dat er iedere tien jaar in Nederland een volkstelling wordt gehouden. Dat bleken we te moeten vergeten, want een gering aantal mensen verzette zich ertegen. Het blijkt makkelijk, de politieke machine te blokkeren. Zo is ook de fiscale machine deels geblokkeerd, en de loonpolitieke machine, en de conjunctuur-politieke machine.
In die zin brengt de wetsontduiking werkloosheid in de wereld, en dat is wat anders dan een gezonde reactie op een overspannen overheidsbeleid. Deze samenhang wordt steevast ontkend door de krakers en hun vrienden, de foute aannemers en hun vrienden, de knoeiende tandartsen en hun vrienden. Ze willen niet met elkaar in verband gebracht worden omdat ze elkaars gezelschap onplezierig vinden. Ook sommige ‘liberalen’ ontkennen de samenhang in de verloedering. Zij zijn tolerant en genuanceerd. Er rust op die samenhang een taboe, en wie erover spreekt geldt bij links als rechts, en bij rechts als links en overal als iemand die, o schande, een voorstander is van law and order. Ik zeg dit maar even met een zekere duidelijkheid, opdat de lezer weet dat ik geen enkele vorm van fiscale fraude, oplichting, zwendel, corruptie, geknoei met bv's, heroïnegebruik, of kraken ga verontschuldi- | |
| |
gen. Als het anders lijkt komt dat door onduidelijkheid in mijn taalgebruik.
Het komt mij dus voor dat de economen en vrije jongens die het kwaad van het knoeien bagatelliseren onvoldoende oog hebben voor de sociologie van het slechte. Maar bovendien zijn zij geneigd, de onzichtbare sector te identificeren met onzichtbare produktie. Het is waar, dat er in Nederland ‘officieuze’ produktie plaatsvindt, in onopvallende ruimten (kelders, schuren, thuis) die zou verdwijnen als de fiscus en de arbeidsinspectie toesloegen. Maar de zwarte sector omvat ook bezigheden die niets met produktie te maken hebben en alleen met consumptie. Er wordt door particulieren immers geld achtergehouden en vervolgens aan het levensonderhoud uitgegeven. Dat geld zou anders bij de overheid terecht zijn gekomen. En tenslotte bestaat er een boel contraproduktie, zoals het professioneel dumpen van gevaarlijk afval, het importeren van heroïne en het handelen in gestolen goed. De betreffende geldstromen vallen allemaal onder het ‘zwarte circuit’. Wie al het zwarte geld op één hoop veegt, versluiert het inzicht, dat de onderdelen van het circuit een sterk uiteenlopende betekenis hebben. In moreel opzicht, maar vooral economisch.
| |
2
Over het zwarte circuit bestaan nog wel meer misverstanden, en het eerste daarvan is dat een circuit zou bestaan. Althans een financieel circuit, en zo simpel ligt het niet. In werkelijkheid leidt belastingontduiking, en zeker geldt dat voor fraude bij de sociale voorzieningen, tot goeddeels witte aankopen: gewoon bij de bakker en de legale automobielhandel. Soms zit er een grijze aanschaffing tussen: het veel vermoede geval van de zeilboot en het motorjacht; de produktie van zulke vaartuigen is wit met zwarte randen. In zulke situaties is het geld zelf niet zwart, het is even door zwarte handen gegaan. De consumptieve bestedingen, en hier en daar de investeringen (uitgaven aan kapitaalgoederen) zijn thans hoger dan ze zonder wetsovertreding waren geweest. Die hogere vraag leidt tot hogere produktie bij normale bedrijven, en dus tot hogere inkomens. Over die geldstroom wordt, als alles legaal verloopt, belasting betaald: btw en loonen inkomstenbelasting. De fiscus vangt, in tweede instantie, dus toch nog iets van hetgeen anders al meteen was gevangen. Ook zijn sommige werknemers buiten de ww gebleven. Op de keper beschouwd heeft er een belastingverlichting plaatsgevonden, en dat is, in tijden van overbelasting, een goed ding. De belastingopbrengst neemt er misschien wel iets door af, maar zeker niet proportioneel met de fraude. En intussen neemt de activiteit, via de vergrote vraag, toe.
Natuurlijk geldt dit alleen wanneer de belastingontduikers hun geld regulier besteden, en dan liefst in het binnenland. Wanneer het achtergehouden geld in de zwarte sfeer blijft, en alleen leidt tot nieuwe onwettige bezigheden, komt de fiscus er ook in tweede instantie niet aan te pas. Dat komt wel voor, binnen een bepaalde criminele subcultuur. Deze zakenmensen handelen onder elkaar en beleggen bij elkaar. Zo ontstaat die typische atmosfeer die men kan waarnemen in bepaalde horecagelegenheden, maar ook wel op het strand, de camping, het water en de weg: vette mannen, zware wagens, vrouwen met een vage geur van lichtheid, bouviers en een eigenaardig soort jongelui, lui en agressief tegelijk. Veel goud. Tatoeages waar het ook reikt. Toch rijst weer de vraag, of het geld lang binnen deze kring blijft. De consumpties zijn in het milieu hoog, en er vloeit dus geld naar buiten. Naar Benidorm en Gran Canaria maar ook binnenslands. De onderwereld kan het niet allemaal onder elkaar houden. Souteneurs kopen kleren in de winkel en hun auto's zijn slechts voor een fractie van diefstal en heling afkomstig. De zware motorfietsen worden via de regelmatige handel betrokken, en die is goeddeels legaal. Bovendien wil de belastingdienst deze figuren
| |
| |
nog wel eens met een aanslag te lijf gaan - het ware naief om te menen dat de onderwereld geen belasting betaalt. Maar we weten te weinig van de coëfficienten die de belastingontduiking verbindt met de officiële kringloop van inkomens en bestedingen. We weten dus ook niet precies in hoeverre we hier en daar van een financieel gesloten circuit mogen spreken. Ik denk dat het meevalt.
Nog weer anders ligt het bij het geld, dat helemaal niet besteed wordt aan goederen en diensten; het wordt bespaard en belegd. Als onoorbaar achtergehouden geld via via op de normale kapitaalmarkt komt, heeft het een nuttige functie: het helpt misschien de begrotingstekorten te financieren die eerst door de belastingontduiking zijn vergroot. Als er antiek en postzegels voor worden gekocht komen de bedragen in de kortste keer weer in de normale circulatie. Dat geldt ook voor de huizenhandel: zwart wordt daar snel wit en andersom. Alleen in speciale gevallen blijft het circuit zwart. Dan dient de ene dubieuze operatie - belastingfraude - voor de financiering van de andere dubieuze operatie - seksclubs. Of het vermogen zit in banken, al dan niet Zwitsers, al dan niet louche, en kan daar ieder ogenblik worden gebruikt voor verse operaties. Het is dit deel van het illegale gebeuren, dat het meest interessant en het meest onbekend is. Er treedt ongetwijfeld ook hier vermenging op met normale beleggingen, maar normaal is in deze sfeer een rekbaar begrip. Oliegeld en regelmatige korte-termijnuitzettingen van grote ondernemingen vloeien in deze geldmarkten samen met crimineel vermogen. In deze zin bestaat er stellig een circuit, maar het is slechts voor een deel zwart. Voor het grootste deel is het anoniem, en in die zin is de herkomst duister. Zo gaat dat op de geld- en kapitaalmarkten. Banken, beleggingsadviseurs en tussenpersonen zorgen ervoor dat de handen zoveel mogelijk in onschuld worden gewassen.
| |
3
Om iets meer zicht te krijgen op de verschijningsvormen van het hedendaagse knoeien kan onderstaande indeling in vijf typen misschien enig nut verschaffen:
1. Het simpele verzwijgen: het gaat daarbij om geheel legale activiteiten en transacties, en alleen de belastingdienst wordt er buiten gehouden. Of er wordt niet betaald, aan het openbare nutsbedrijf. De tandarts vult de kies en laat zich contant betalen: hij maakt de boekhouding wat onvollediger dan eigenlijk zou moeten. De kapper knipt het haar en de caféhouder schenkt het glas vol, maar ze vergeten btw en inkomstenbelasting af te dragen. In de bouw, en speciaal het onderhoud, valt veel omzet weg te moffelen. Hoogleraren drukken hun neveninkomsten. Verwervingskosten worden allerwege opgeschroefd. Kleine en grote handeltjes worden verzwegen, en andere handeltjes worden laag aangegeven. Privé-uitgaven worden als kosten geboekt. Autobezitters rijden en televisiebezitters kijken zwart. De trampassagier laat zijn strippenkaart niet of alleen ondermaats afstempelen. De treinreiziger heeft geen geldig plaatsbewijs.
Kenmerkend voor deze fraude en wanbetaling is de grote verspreiding (zij het dat er veel recidive optreedt!), de veelal bescheiden bedragen per capita naast enkele uitschieters, dus de scheefheid van de verdeling over de fraudeurs (volgens de schattingen van Van Bijsterveld neemt twee procent van de verzwijgers tweederde van de fraude bij de inkomstenbelasting voor zijn rekening!), de waarschijnlijk niet zo bescheiden totalen die ermee gemoeid zijn (er wordt wel eens gesproken over tientallen procenten van de opbrengst van de inkomstenbelasting), de snelle omzetting van de zwarte bedragen in reguliere aankopen. Wat vooral van belang is: de meeste van deze activiteiten, dus het vullen der kiezen en het knippen der haren, zouden waarschijnlijk gewoon doorgaan als de belastingdienst erachter kwam, en er regulier betaald werd. De caféhou- | |
| |
der die fiscaal door de mand valt betaalt dan de verhoogde aanslag en als hij niet failliet gaat of van ergernis uit de zaken stapt, zet hij het bedrijf voort. De produktie heeft de fraude niet tot voorwaarde. Dat ligt anders bij de volgende categorie.
2. Clandestiene produktie: deze kan vaak alleen bestaan bij de gratie van de belastingontduiking. Dat slaat op werksters, kamerverhuur en natuurlijk op werk, dat arbeiders er in de avonduren bij doen. Er wordt een badkuip geinstalleerd, die niet geïnstalleerd zou zijn als de hand was gehouden aan alle voorschriften. Dan wordt het te duur. Er worden daar 's avonds niet alleen belastingen en sociale premies ontdoken, maar ook de cao wordt in de wind geslagen, de Vestigingswet en soms de hele arbeidswetgeving. Dit zwarte werk wordt vooral verricht door individuele klusjesmannen, maar er zijn ook bedrijven die zwart personeel in dienst hebben. Dat is goedkoper en een bijkomend voordeel bestaat in het makkelijke ontslag. In de tuinbouw wordt notoir met illegale gastarbeiders gewerkt. Dat zwarte loon moet dan ergens gevonden worden, en daar komen makkelijk zwarte verkopen van.
Het komt zelfs voor dat er hele bedrijfjes aan het werk zijn in de zwarte sfeer. We horen geruchten over clandestiene slagerijen volgens de mohammedaanse rite. Zeker is dat in Amsterdamse onderstukjes en achterkamers goedkope textiel wordt vervaardigd door illegale gastarbeiders onder leiding van illegale gastondernemers; textiel die daar nooit lonend gemaakt kon worden als de Nederlandse wet strikt werd toegepast. Ontdekking en vervolging leidt in deze gevallen tot stopzetting van de produktie. De klanten krijgen uiteindelijk hun bloesjes en tuinbroeken toch wel, maar dan via import uit Hongkong of Korea.
Het is dit speciale geval dat de verdedigers van wetsontduiking op het oog hebben: de inventieve ondernemer weet zich in stand te houden tegen de fiscale verdrukking in, en we moeten hem niet te veel achter de vodden zitten. Het onderdrukken van de fraude zou leiden tot het onderdrukken van de produktie. De fiscus wordt daar niet beter van. Dus moet de overheid een oog dicht doen. Het systeem vraagt om een zekere soepelheid. Zegt men.
3. Misbruik van sociale voorzieningen. Dit is het bekende geval van ww-ers en wao-ers die volop en scherp concurrerend aan het klussen zijn. Het gaat over bijstandtrekkers die een handeltje drijven of van hun vrouw leven. De kraakbeweging slorpt ook frauduleus overheidsgeld op - wanbetaling waar tenslotte de publieke kas voor opdraait. Er bestaat stellig overlapping met de puur criminele sfeer - inbrekers, dealers, souteneurs laten zich hun uitkering niet ontgaan. Het gaat uiteraard om bescheiden bedragen per capita, terwijl tegelijk de totale bedragen wel eens substantieel zouden kunnen zijn. Het geld wordt overwegend uitgegeven aan doodgewone dingen en vergroot de vraag naar caravans, televisie-apparaten en kinderkleren. Economisch gezien zou de kruimelfraude niet erg zijn als we niet leefden in een tijd van stijgende premies en toenemende publieke tekorten. De ‘onbetaalbaarheid’ van de verzorgingsstaat wordt er een beetje groter door. En verder geeft het misbruik veel ergernis bij arbeiders die wel werken - het gebeurt dicht bij huis, en het gebeurt zichtbaar. Dit in tegenstelling tot de volgende categorie.
4. Illegale operaties door zichtbare bedrijven. Iemand drijft een onderneming die tegen betaling chemisch afval weghaalt bij wie het kwijt wil. Hij neemt op zich dat afval te vernietigen maar gooit een deel ervan gewoon in het water. Dit deel heeft de neiging te groeien. De werkwijze is zeer winstgevend, maar die winsten kunnen moeilijk fiscaal worden verantwoord. Dus blijven ze zwart. De operaties zijn contraproduktief. Dit geldt ook voor aannemers die in tijden van personeelsschaarste werknemers doorlenen en ontdekken hoe profitabel dat is; ze gaan er zich meer en meer op toeleggen en zijn, bij nauwkeurige inspectie, niet van koppelbazen te onderscheiden. De bouw levert de meest pakkende voorbeelden
| |
| |
van dit geknoei. Zo stuitte de politie, aan het begin van de jaren tachtig, bij een onderzoek naar de bedrijvigheid van enkele koppelbazen in Tiel, op een interessant netwerk van firma's, gelokaliseerd in Duitsland, Engeland, Ierland, Polen en Gibraltar. Het werd geleid door iemand uit Malden (‘de 32-jarige L.T.’). Deze organisatie omvatte tenminste honderdtweeënvijftig bedrijven, vaak slechts in naam bestaand, die duizenden mensen in dienst had. Er waren veel Engelse en Ierse bouwvakkers bij, die in Duitsland werkten; de loonbelasting en de sociale premies werden wel ingehouden maar verdwenen in de zakken van de organisatoren. Ook vijfhonderd Nederlandse arbeiders, meestal met een uitkering, werkten in de Duitse bouw. De totale omzet van het syndicaat is op één miljard geschat. De politie was twee jaar met het geval bezig en kon slechts selectief te werk gaan - de zaak bleek rijkelijk omvangrijk voor de capaciteit van het opsporingsapparaat. De in beslag genomen boekhouding zit in honderdzevenenvijftig ordners met een lengte van ruim twaalf meter.
Nu is dit het grote werk, waarbij zwendel de opzet is. Eigenlijk zitten we al in de onderwereld. Interessanter zijn de gevallen waarbij het bedrijf normaal draait en alleen langs de zijkant illegale dingen gebeuren. Bij voorbeeld: een onderneming krijgt bij export btw terug, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan - en creëert vervolgens situaties, waarbij die voorwaarden niet zijn vervuld, maar de restitutie wel wordt gevangen.
Kenmerkend voor dit soort contraproduktieve operaties is dat er enorm veel geld wordt gemaakt, dat er altijd meerdere mensen zijn (soms zelfs tientallen) die ervan af weten, dat via hoge salarissen of omkoperij medeplichtigheid wordt georganiseerd, dat er aparte boekhoudingen bestaan. En vooral: aparte bv's. De stelling lijkt niet te gewaagd dat een proliferatie van bv's rond enkele personen wijst op kwalijke bedoelingen. Eenmaal goed op deze corrupte weg haalt het een het ander aan. Er worden netwerken opgebouwd, met eigen financieringssystemen, eigen experts (advocaten en belastingadviseurs), en als het een beetje lukken wil, eigen dekmantels (gedecoreerde personen, liefst oud-ministers) om het geheel een schijn van respectabiliteit te geven. Deze netwerken kunnen daarvoor verweven raken met het zeer officiële bedrijfsleven, met big business en met politieke kringen.
Hoever de corrupte netwerken zich uitstrekken is een kwestie van cultuur, van het elkaar dekken van betrokkenen en vooral van het functioneren van democratische organen, de pers daaronder begrepen. Men kan van Vrij Nederland veel lelijks zeggen, maar dat blad zit goed achter deze netwerken aan. Bij ons lijkt deze subcultuur beperkt; de medeplichtigheid valt moeilijk te organiseren. Nederlandse employés houden er niet van bij dubieuze zaakjes te worden betrokken. Er hebben zich, zoals ieder weet, in het oog springende voorbeelden voorgedaan - in de bouw, zelfs in de welzijnszorg (Nollen), in de export (Arabische connecties). En dan hadden we Lockheed, dat was meteen raak. In Nederland lijkt mij niet de grote verbreiding van deze vorm van criminaliteit kenmerkend, maar de mate waarin officiële kringen het fenomeen weten af te doen. Een ideologie van ‘sluit de rijen, bijna niets aan de hand’.
Bij wijze van tegenstroom hebben we dan de ideologen die deze subcultuur kenmerkend achten voor de gedragingen van de heersende klasse. Als waarnemers van het type Hoefnagels spreken over de witte-boordencriminaliteit denken ze hieraan, en ze gaan een stap verder: deze corrupte activiteiten dreigen overal de kop op te steken waar de macht wordt uitgeoefend. Bij Lockheed en Shell natuurlijk (Shell geldt in deze kringen als het symbool van de slechtheid), dus waarom niet bij Fokker of Esso?
Het is overigens opmerkelijk hoezeer Hoefnagels zijn witte boorden associeert met hooggeplaatste functionarissen. Ze moeten in hoog aanzien staan, anders dragen ze blauwe?
| |
| |
paarse? groene? boorden. Gewone boekhouders, andere ondergeschikten, en kleine zelfstandigen, zijn, volgens Hoefnagels, dan ook niet in staat tot het plegen van witte-boordencriminaliteit. Hij berispt een drietal criminologen uit Groningen, Jongman, Drost, De Jong, die hebben onderzocht hoe het zit met te lage aangifte bij de inkomstenbelasting. Deze onderzoekers definiëren dragers van witte boorden als respectabele burgers - wie inkomstenbelasting betaalt behoort tot deze groep. Hoefnagels noemt dat een ‘fout van klasse’. Ik vind dat een zonderlinge opvatting; want een inkoper, die voor zichzelf een corrupte commissie bedingt is een ondergeschikte; hij is niet hooggeplaatst maar wel crimineel en hij draagt een duur overhemd. Intussen verdenk ik Hoefnagels óók van een ‘fout van klasse’, namelijk dat hij van criminaliteit spreekt waar geen strafbepalingen bestaan. Milieuvervuilers zijn volgens Hoefnagels criminelen, als ze tenminste hooggeplaatst zijn, ook zonder voorafgaande wettelijke verbodsbepalingen. De rechtsstaat staat bij deze criminoloog blijkbaar wat laag aangeschreven. En Shell wordt in een crimineel hoekje gezet omdat de fabriek bij Moerdijk minder werk opleverde dan destijds werd toegezegd. (Men vergelijke: G.P. Hoefnagels, Witte boordencriminaliteit, Assen, 1981.)
5. De onderwereld. Dit is typisch de wereld van de gokhuizen, de seksclubs, de handel in wapens, drugs en gestolen goed. De heling verdient speciale aandacht, want er wordt enorm gegapt in Nederland. Niet alleen door professionele inbrekers, die in één nacht vijftig antieke klokken ophalen of een aanhanger met sigaretten meenemen, maar in de winkels (vooral Vroom en Dreesmann), op straat (tassenroof) en uit auto's. Wie grammofoonplaten steelt voor eigen gebruik schept geen zwarte sector, maar wie gestolen platen doorverkoopt wel. De heling is een bloeiende bedrijfstak geworden, waarin jaarlijks grote bedragen omgaan (één miljard? twee miljard?). Fietsen, auto's, schepen, antiek, juwelen, postzegelverzamelingen, textiel, koffie, sigaretten, overal zijn zwarte markten voor. Dit leidt natuurlijk ook weer tot belastingderving, al is dat niet het belangrijkste aspect van deze bedoening. Men kan zich moeilijk voorstellen dat de inkomsten uit de verdovende middelen, de heling, de bordelen en de gokhuizen netjes bij de inspectie der directe belastingen worden aangegeven. Het is mogelijk dat de inspectie toch een deel van de buit te pakken probeert te krijgen door middel van een ambtshalve aanslag, maar dat er in deze sfeer, waar toch een zekere financiële handigheid voorradig is, het onderste uit de fiscale kan wordt gehaald, lijkt minder waarschijnlijk. De belastingdienst wordt in haar beweeglijkheid nogal geremd door een zware bewijslast.
Boven werd al de vraag opgeworpen waar dit geld blijft. Ik denk dat het voor een deel in nieuwe operaties wordt gestoken. De heröinehandel lijkt een bedrijf met een hoge vermogensbehoefte. Maar niet alle nieuwe projecten zijn illegaal. Sommige souteneurs gaan in de paardenhandel of in de tweedehands auto's. Of in de huizen. Er zijn van die branches die daardoor in hun geheel enigszins gaan stinken.
| |
4
Het bovenstaande onderscheid wordt zelden gemaakt, maar is niettemin van belang. De vijf typen fraude hebben een verschillend economisch effect. Het simpele verzwijgen en het misbruik van sociale voorzieningen hebben geen ander rechtstreeks economisch gevolg dan de schade aan de publieke kas (plus de algemene bijdrage tot de verloedering). De clandestiene produktie van opzichzelf gewenste goederen en diensten heeft natuurlijk een gunstige kant voor het inkomen en de welvaart. Dat is meestal niet zo bij de illegale operaties binnen officiële bestaande bedrijven en zeker niet bij de harde criminaliteit. Daar is de produktie negatief. Omdat deze categorieën zozeer verschillen valt te betwijfelen of het
| |
| |
maken van macro-economische schattingen omtrent ‘het zwarte circuit’ of de ‘onzichtbare sector’ wel zo zinnig is. Toch is het schatten van deze grootheid, liefst uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen, een bekende sport. Begrijpelijk, want het verborgene vormt per definitie een uitdaging. Sommige statistici hebben een heel aparte techniek ontwikkeld om achter het onbekende te komen. De uitkomsten zijn ook heel verschillend. Ze variëren tussen een kleine vijf procent voor Engeland, vijfentwintig procent voor de Verenigde Staten en veertig procent voor Italië. Voor Nederland noemt Heertje een getal van tien procent als minimum.
Voor de kwantificering bestaan in beginsel drie methoden. De eerste begint aan de basis, bij voorbeeld bij bedrijfstakken. Hoeveel kan een caféhouder zwart omzetten zonder door de mand te vallen? Hoe zwart is de bouw? Een insider kan dat wel zo'n beetje schatten. We kunnen ook beginnen bij de belastingplichtigen: hoeveel mensen vullen het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting te laag in en met welk percentage? Dit is de methode Van Bijsterveld - tweederde van de mensen die bij de inkomstenbelasting kunnen frauderen doen dat ook. De gemaakte schattingen worden dan bij elkaar geteld en in verband gebracht met het nationale inkomen, zoals bij ons berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Men concludeert wel eens, dat de officiële registratie van het nationale inkomen pro tanto te laag is, en telt dan de zwarte sector bij de witte sector op. Daarbij wordt geregeld over het hoofd gezien, dat het cbs niet domweg af gaat op belastinggegevens maar ook op produktiecijfers en afzetcijfers. Die hangen samen op een manier, die door input-output-analyse wordt geregistreerd. Bovendien brengen ze in Voorburg zelf ook al correcties aan, als men vermoedt dat er iets aan de statistiek ontbreekt. Zo heeft het cbs zijn eigen schattingen van het nationale inkomen vanaf het jaar 1977 met terugwerkende kracht verhoogd. Dit gebeurde speciaal bij de handel, de bouw en de horeca, zij het dat daarbij niet alleen een correctie voor zwarte transacties in het geding was. Vanaf dat jaar begint een nieuwe reeks, die parallel loopt aan de oude, op een niveau dat een procent of zes hoger ligt. Het blijft echter waar dat de officiële cijfers geen rekening houden met volledig geheime operaties en criminele transacties. Heroïne zit (nog) niet in de Nationale Rekeningen.
De tweede weg om de onzichtbare sector te schatten is macro-economisch van aard. Men vergelijkt het nationale inkomen, berekend uit de inkomens, met het nationale inkomen, berekend uit de bestedingen. Deze getallen moeten in de nationale boekhouding met elkaar kloppen, maar de bestedingen leveren (speciaal in Engeland) een cijfer op, dat enkele procenten hoger ligt. Dit ecart groeit, maar het blijft beneden de vijf procent. De berekening laat natuurlijk alles buiten beschouwing wat niet door de officiële statistiek wordt meegeteld; vandaar het lage cijfer. De methode appelleert overigens aan het bekende gevoel, dat sommige waarnemers bekruipt als zij om zich heen kijken, in de winkels, de betere restaurants, de vliegvelden; je vraagt je af waar ze het allemaal van doen. Vanuit deze waarnemingen lijkt vijf procent ecart een bescheiden cijfer.
De derde benadering van het onzichtbare is die van de monetaristen. Zij proberen de echte waarde van het nationale inkomen op het spoor te komen door de geldvoorraad te meten, en deze te vermenigvuldigen met bepaalde coëfficienten. Het lijkt een beetje op de methode van de belastingambtenaren die de bieromzet van een café proberen uit te rekenen aan de hand van het aantal verbruikte koolzuurcilinders. In plaats van koolzuur nemen de monetaire econometristen de passiva van de banken en giro-instellingen, die als betaalmiddel dienen plus de hoeveelheid bankbiljetten in omloop. Voor deze geldhoeveelheden worden vervolgens omloopsnelheden uitgerekend. Zo schat men de totale transacties en daaruit wordt dan weer een cijfer afgeleid
| |
| |
voor de totale inkomens. Deze methode is op slimme wijze toegepast door Edgar Feige (Wisconsin, tijdelijk Leiden). Hij vond, voor de Verenigde Staten, zeer hoge uitkomsten: de ‘niet waargenomen sector’ zou in 1976 al bijna twintig procent van het officiële nationale inkomen hebben bedragen, en twee jaar later al meer dan vijfentwintig procent. Deze sector groeit snel, en daaruit trekt Feige dan weer allerlei conclusies (die hierna ter sprake komen).
De methode-Feige is, net als alle andere methoden, nogal aangevochten. Noch de omloopsnelheid van het geld, noch de relatie tussen de totale transactie en het nationale inkomen zijn makkelijk te schatten. Bij ons heeft J.S. Cramer, bekend econometrist uit Loosdrecht, laten zien dat de resultaten van Feige heel anders uitvallen als we de betrokken coëfficiënten wat anders invullen. (Overigens is Cramer dezelfde die in 1971 op zoek ging naar de Nederlandse bankbiljetten, per enquête dan; hij moest ervaren dat slechts zevenendertig procent van de uitstaande voorraad te lokaliseren viel! De rest werd opgepot zonder ruchtbaarheid.)
Inderdaad lijkt die vijfentwintig procent niet-geregistreerd inkomen, indien toegepast op Nederland, veel te hoog. In het nationale inkomen zitten namelijk grote brokken, waar de zwartheidscoëfficiënt niet anders dan laag kan zijn. Neem het hele overheidsapparaat, toch gauw een procent of twintig van het nationale inkomen, waar weinig te sjoemelen valt. Neem de ptt, de Spoorwegen - het kan zijn dat de technische beambten er in de avonduren iets bij verdienen maar de geregistreerde produktie klopt als een bus. Neem de grote instellingen in de medische sector - ziekenhuizen en dergelijke; daar zit voor verreweg de meeste personeelsleden niets in. Neem de bulk van de grote bedrijven - niets te beginnen, behalve misschien bij een enkele corrupte inkoper, en wat hoge declaraties; zwarte produktie, die bij de officiële statistiek opgeteld moet worden is daar nauwelijks. Door dit soort sectoren bij elkaar te tellen komen we toch zeker boven de helft van het nationale inkomen.
Door een zwarte sector van vijfentwintig procent aan te houden, en het nationale inkomen dienovereenkomstig te verhogen, wordt de zwartheidscoëfficiënt van de rest onwaarschijnlijk hoog. De bouw, de horeca, de ambachten mogen dan veel ongerechtigheid herbergen, het gaat niet aan om te menen dat deze bedrijfstakken overwegend zwart werken.
Aan de andere kant lijkt de vijf procent, waar sommige Britse waarnemers het over hebben, voor Nederland bepaald te laag. In de officiële berekening van het nationale inkomen zit al ettelijke procenten fraude opgesloten. En dan is er het stuk produktie dat het cbs niet registreert, en dat eigenlijk meegeteld zou moeten worden - misschien een procent of vijf. Daarbij komt de eenvoudige verzwijging en de steunfraude. En als men wil: in de prostitutie, de drugshandel en aanverwante bedrijven gaat al gauw een paar miljard om - bijna een heel procent van het nationale inkomen. Plus de heling komen we in de buurt van de Amerikaanse schattingen omtrent de criminele sector: anderhalf à twee procent. Alles bij elkaar lijkt, op het gevoel af, een getal van tien procent voor het zwarte bedrijf nog niet zo gek. En dat dit percentage groeit lijkt wel zeer aannemelijk.
| |
5
Maar de vraag is natuurlijk, wat zo'n percentage precies zegt. Welke vraag willen we beantwoorden?
Een eerste mogelijkheid is, dat we zoeken naar een globale indicatie omtrent de slechtigheid. Een soort morele maatstaf. Dan is die tien procent echter een vrij willekeurig getal. Om te beginnen moeten we rekening houden met een uitstralingseffect, niet alleen moreel, maar ook economisch. Door de tien procent fraude is een geweldige additionele in- | |
| |
spanning nodig van opsporingsambtenaren, rechters, advocaten. Dat is altijd zo met contraproduktie - het een haalt het ander aan, en er moeten dus vermenigvuldigingsfactoren op worden toegepast. Bovendien steekt een rotte appel in een mand de andere aan. En morele oordelen laten zich moeilijk in getallen uitdrukken.
Een tweede gebruik dat we van het macroeconomisch getal kunnen maken is dat het een indruk geeft van het verlies voor de publieke kas. Dat is de benadering van M. Frank voor België. Hij gaat uit van het officiële nationale inkomen, rekent uit hoeveel belastinggeld daar bij hoort, en vergelijkt die berekende belastingen met de feitelijk geïnde. Zo komt hij op een belastingderving van zo'n vijfentwintig procent. Dat is dus iets anders dan produktiederving - het verschil zit vooral in de eenvoudige verzwijging en de steunfraude. Vooral de steunfraude vormt een categorie apart - die belast wel de publieke kas, maar levert geen produktie op. Vervolgens moet een tegengestelde correctie worden aangebracht: de belastingopbrengst die alsnog binnenstroomt als het zwarte geld normaal wordt uitgegeven. Dat is, zagen we boven, in sterke mate het geval. Omdat de betreffende coëfficiënten - bij voorbeeld de fractie waarmee verzwegen inkomsten normaal worden besteed aan reguliere produkten en de mate waarin produktie plaatsvindt die zonder ontduiking achterwege zou zijn gebleven - niet bekend zijn, is het niet duidelijk in hoeverre het cijfer van de gederfde belastingopbrengst moet worden gecorrigeerd. Zelfs niet in welke richting. Het gaat niet aan om te zeggen: er is bij ons een zwarte sector van tien procent, dus derft de publieke kas (staat en bedrijfsverenigingen) tien procent van de opbrengsten, zijnde zo'n vijftien miljard gulden en daarmee zouden we de helft van het begrotingstekort weg kunnen werken. Zo ligt het dus niet. Het netto bedrag dat de schatkist ontgaat is waarschijnlijk kleiner, maar ook dat is niet zeker - zie boven, waar de kosten van het justitiële apparaat ter sprake kwamen. We vergelijken hier een feitelijke toestand die we slecht kennen met een hypothetische, die we helemaal niet kennen.
Een derde vraagstelling wordt met name door Feige opgeworpen. Hij meent, dat onze kijk op het economisch gebeuren te pessimistisch is. De officiële statistiek registreert een recessie, maar Feige trekt in twijfel of die diagnose niet te somber uitvalt. De vreugdeloze opvatting dat de groei eruit is wordt zijns inziens tegengesproken door de voorspoedige groei van de niet-waargenomen activiteiten. 't Valt allemaal wel wat mee, en Feige vindt het maar gevaarlijk dat we elkaar een zwartgallige situatie zitten aan te praten. In esb van 7-10-1981 schrijft hij: ‘Tot nog toe diagnostiseren wij de ziekte van de economische patiënt op basis van symptomen die we meten met de thermometer van de officiële overheidsstatistieken. Die koorts is zeker verontrustend aan het oplopen. Toch meen ik het vermoeden te mogen uitspreken dat de economie gezonder is dan we denken, omdat de thermometer die gebruikt werd niet deugt [...] En de druk van gebrekkig functioneren wordt voortdurend versterkt doordat een horde economen - in dienst van de wetenschap, de overheid en de pers - aan de rand van het ziekbed van de “patiënt” over “crisis” zit te mompelen. Deze voortdurende versterking van de indruk van economische ellende zou het volledig bezwijken van de patiënt tot gevolg kunnen hebben. Herhaalde crisisvoorspellingen kunnen heel wel zichzelf in vervulling doen gaan.’
Deze zienswijze lijkt mij gedurfd. Zij ziet al dadelijk over het hoofd, dat de officiële bureaus op een veel slimmere wijze cijfers verzamelen dan de buitenstaander denkt. Bij ons is het cbs (meer speciaal de hoofdafdeling Nationale Rekeningen, nog meer speciaal dr. G.A.A.M. Broesterhuizen) een stuk goochemer in het uitdenken van alternatieve schattingsmethoden dan Feige veronderstelt. We mogen dus een zwarte sector van, zeg, tien procent niet domweg optellen bij het officiële inkomen. Misschien is de helft daarvan al ver- | |
| |
werkt in het nationale inkomen. Men erkent bij het cbs overigens wel dat de cijfers voortdurend correctie behoeven, en is ook niet ongenegen om het officiële groeicijfer van de Nederlandse produktie als een zekere onderschatting te zien. Maar de correctie van de groei beloopt hooguit een half procent, en dat is helaas niet genoeg om de recessie te doen verdampen.
Feige heeft het vervolgens mis als hij suggereert dat het ‘officiële gemompel’ over de malaise geïnspireerd wordt door de statistieken over het nationale inkomen. Belangrijker zijn andere gegevens, zoals het oplopen van de werkloosheid, de faillissementen, de tekorten bij de schatkist. Deze sombere gegevens zijn helemaal niet vertekend door meetfouten bij de statistische bureaus. Alleen de werkloosheid zou door het zwarte werk wel eens wat kleiner kunnen zijn dan het op papier lijkt, maar ook bij dat cijfer lijkt het toch wel een originele opvatting als zou de realiteit veel gunstiger zijn dan de mompelende economen geloven.
Tenslotte taxeert Feige de door hem gevonden afwijking tussen transacties en officiële inkomens verkeerd. Hij meent, dat het door hem gevonden cijfer een indicatie is van echte produktie, die in werkelijkheid plaatsvindt maar niet in de nationale boekhouding voorkomt. Daar ziet hij de morfologie van het verschijnsel over het hoofd. Niet alle geknoei correspondeert met produktie; veel fraude is de weerspiegeling van verzwegen contraproduktie. De koppelbaas is een oplichter, en er vinden transacties plaats die niet in de statistiek zitten (handel in vakantiebonnen!), maar dat is geen produktie. Feige heeft alleen gelijk voor wat betreft categorie 2, als de lezer zich nog herinnert wat dat is, en voor categorie 5, maar dat laatste betreft de onderwereld en het gaat wat te ver als we de depressiebestrijding overlaten aan de echte misdadigers.
| |
6
Het werkelijke probleem zit bij de verhoudingen en de verschuivingen binnen de clandestiene sector. Wanneer de eenvoudige verzwijging het veld beheerst, plus een beetje steunfraude hier en daar, is er economisch weinig aan de hand. Er worden dan door veel mensen beperkte inkomensdelen verdonkeremaand (kruimelfraude) en weinig mensen eigenen zich grote stukken zwart geld toe, maar dat hoeft niet veel economische consequenties te hebben. Wanneer echter het bedrijfsleven steeds verder door de depressie, de telkens stijgende belastingtarieven en sociale premies en de looninflatie wordt aangetast glijden we naar een heel andere toestand. Dan wordt een deel van de produktie onmogelijk, tenzij er geknoeid wordt. Deze situatie doet zich al hier en daar voor, en dat wordt ook door sommige mensen zelf toegegeven: ‘als ik me aan de wet houd kan ik de tent wel sluiten.’ Dat horen we vooral in de horeca, de reparatiesector, het onderhoud van woningen. Welnu, als dat regel wordt in Nederland dan zijn we in levensgevaarlijk vaarwater terechtgekomen. De scherpe toeneming van het aantal faillissementen - waarbij uiteraard de fiscus en de bedrijfsvereniging een dominerende rol spelen - is een teken aan de wand. Zou de ogem de recessie hebben overleefd als ze kans hadden gezien hun zaken overwegend zwart af te handelen? En ksh? En Nederhorst?
Wat ik logischerwijze zou moeten proberen is de vijf typen in cijfers uit te drukken. Dat lukt natuurlijk niet, al was het maar omdat de tien procent al een omstreden cijfer is. Maar zoveel is zeker: er treden verschuivingen op, die veroorzaakt worden door de economische malaise. Wie over vijfjaar de situatie opnieuw probeert te overzien wordt geconfronteerd met een andere clandestiene wereld dan de huidige. Grimmiger, denk ik.
Ik vind dat deze verschuivingen binnen het zwarte gebeuren te weinig de aandacht trekken. Economen en moralisten generaliseren
| |
| |
teveel. De eerste groep zoekt naar een macrocijfer dat alles op één hoop veegt en de tweede groep keurt alles af. Het is allebei wel eens nuttig, dat zei ik al eerder, maar de hoofdzaak is het niet. De hoofdzaak is dat de depressie ons toedrijft naar sjoemelen en knoeien, en straks misschien naar sjoemelen en knoeien als voornaamste methode om de produktie op gang te houden. Voor het zover komt kunnen we beter de reguliere bedrijvigheid herstellen.
Hoe dat moet? Ja, daarover gaat dit stuk niet. Maar zoveel is wel zeker, dat de belastingverlagingen die de fraudeurs nu voor zichzelf organiseren, door de Nederlandse overheid moeten worden georganiseerd voor iedereen. De vennootschapsbelasting zou kunnen worden afgeschaft. Ook moet de looninflatie de wereld uit. De koopkrachtverliezen die door loonbevriezing ontstaan moeten door verlaging van de loon- en inkomstenbelasting worden gecompenseerd. Tegelijk ware de fraude systematischer te bestrijden en dat vergt meer mankracht bij de fiod, de om's, de politie. De meeste economen staan achter het plan om de kosteninflatie te onderdrukken en de bestedingen te verruimen, maar het wordt niet uitgevoerd. In plaats daarvan laten we het zwarte werk voor de correctie zorgen. Dat is niet goed.
|
|