| |
| |
| |
C.W. Mönnich
Bedrog in de middeleeuwen
De stof der drieëndertigste novelle van de vierde dag in haar Heptaméron zal Marguerite van Navarre in de omgeving van haar vader hebben vernomen; zij heeft van het priesterbedrog in Cherves, een dorp bij Cognac, een pakkend verhaal gemaakt. In die parochie, die behoorde onder het gezag van graaf Charles van Angoulême, woonde ‘een maagd, die zo streng leefde, dat zij bewondering afdwong; toch werd zij zwanger bevonden. Dat verborg zij niet en zij verzekerde iedereen, dat zij nooit met een man had geslapen en niet wist hoe het geval haar was overkomen, als het niet het werk van de Heilige Geest was. Het volk geloofde het grif en onder elkaar hielden zij haar voor een tweede Maagd Maria.’ De dorpspastoor, ook al een toonbeeld van strenge vroomheid, was haar broeder. Tijdens haar zwangerschap liet hij haar opsluiten, hetgeen tot protesten bij zijn gelovigen leidde. De geruchten over de zaak bereikten de graaf van Angoulême en hij zond een commissie van onderzoek naar Cherves. Daar reageerde de pastoor adequaat op. ‘In de ochtend zong hij de Mis waar zijn zuster bij was, zij aldoor op de knieen en een heel eind zwanger. Aan het einde van de Mis nam de pastoor de hostie en zei, waar iedereen bij was, tot zijn zuster: “Ellendige die je bent, hier is Hij die dood en lijden voor je heeft ondergaan; in zijn tegenwoordigheid vraag ik je, of je maagd bent, zoals je mij altijd hebt verzekerd.” Brutaalweg antwoordde zij van ja. “En hoe is het dan wel mogelijk, dat je zwanger bent en toch maagd bent gebleven?” Zij antwoordde: “Ik kan het niet anders verklaarden dan dat het de genade van de Heilige Geest is, die in mij doet wat Hij wil; maar ik mag de genade die God mij heeft geschonken om mijn maagdelijkheid ongeschonden te bewaren niet loochenen, en ik heb nooit getrouwd willen wezen.” Daarop zei haar broeder haar: “Ik zal je het kostbaar lichaam van Jezus
Christus geven; dat ontvang je tot je verdoemenis, als het anders is dan je zegt, en de heren, hier namens Monseigneur de Graaf aanwezig, zullen er getuigen van zijn.” De vrouw (zij was ongeveer dertig jaar oud), zwoer deze eed: “Ik ontvang het lichaam van onze Heer, dat hier, heren, voor uw ogen aanwezig is, en ook voor u, mijn broeder, tot mijn verdoemenis, als ooit een man mij meer dan gij heeft aangeraakt.”’ De commissie ging confuus heen, maar de graaf doorzag de dubbelzinnigheid van het antwoord en trouwens, het strookte niet met de Heilige Schrift, dat er een tweede Maagd Maria zou komen, die een nieuwe Verlosser zou baren. De pastoor werd gearresteerd en viel in de kerker spoedig door de mand: hij had het bedrog verzonnen om te verbergen dat hij met haar placht te slapen. Eerst was het dorp hevig verontwaardigd geweest over de smaad, de heilige man door zijn arrestatie aangedaan. Maar dat kon het vonnis en zijn voltrekking niet verhinderen en de executie van zondaar en zondares stemde tenslotte iedereen tot tevredenheid.
Het schandaal van Cherves moet zich hebben afgespeeld vóór 1498, het sterfjaar van Charles van Angoulême; Marguerite was toen een meisje van zes jaar. Zij zal het verhaal in
| |
| |
de jaren dertig van de zestiende eeuw hebben opgeschreven, maar daarmee is haar verslag in hoofdzaak nog niet onbetrouwbaar. Er zijn berichten genoeg over vrome lichtgelovigheid en de verleiding om daarmee van de nood een deugd te maken. Zulk religieus bedrog is niet eerst uit het einde van de vijftiende eeuw bekend en het is niet al aan het begin van de zestiende opgehouden. Het fysieke wonder heeft tenslotte tot in de twintigste eeuw geestdrift kunnen wekken en al is het onder ons wat in diskrediet gekomen, geestelijke mirakels onder de wijze leiding van goeroes uit India en Zuid-Korea bewijzen nog altijd de waarheid, dat het wonder het liefste kind van het geloof is. Van het ongeloof trouwens ook: wie is tenslotte van hout? Onder modern fineer is menige middeleeuwer terug te vinden.
De komedie der nieuwe maagdelijke zwangerschap in Cherves kan, gezien de tijd, als middeleeuws boerenbedrog gelden. Een humanistisch gezinde graaf doorziet het en zijn dochter, blijkens menig verhaal in haar Heptaméron een en al afkeer van de vulgaire streken van klerken vol winzucht, wellust en bedrieglijkheid, accentueert de priesterlijke oplichterij als waarschuwend voorbeeld. Dat betekent alleen, dat er een verschil van ontwikkeling is tussen de dorpelingen en haar: zij was verder. De tijd liep in Cherves trager dan in het kasteel van Angoulême of aan het hof van Nérac. Maar beide tempi vloeien tenslotte weer samen in een middeleeuwse maatslag: ‘men wachtte (met het uitvoeren van het vonnis) totdat de zuster had gebaard en na een mooie zoon te hebben gemaakt werden broeder en zuster tezamen verbrand’. Marguerite vindt geen aanleiding om die afloop van een andere kanttekening te voorzien dan dat iedereen verbouwereerd was over een monstruositeit die de dekmantel van de heiligheid had gebruikt om zo lang verscholen te blijven.
Van de vele vormen van bedrog in de middeleeuwen zal met name de religieuze onze aandacht vragen. Er is veel bedrieglijkheid geweest en bedrog is altijd voorgekomen: van het verzetten van grenspalen af tot aan geknoei met marktwaar, van vermenging van meel met zand op de molen tot aan valsmunterij, van falsificatie van charters tot aan belastingontduiking. Kerkelijke banvloeken en wereldlijke strafmaatregelen zijn er te over om dat te bewijzen. Maar religieus bedrog is interessanter, omdat het trekken heeft in de middeleeuwen, die in de twintigste eeuw allang niet meer herkenbaar zijn.
De religie was door de katholieke kerk gemonopoliseerd. Die bewering dient wel te worden genuanceerd. Het christendom van de hoge geestelijkheid: aartsbisschop, bisschop, abt, kannunik, was zo niet in de theorie van deze heren, dan toch in de praktijk anders dan van horigen op hun goederen. Wat zij en hun medewerkers, de klerikale intellectuelen, dachten over een door Gods gunst bestraald mensenleven was augustinisch van toonaard (zij het zonder de paradoxen van de meester): God kende de zijnen en wat een mens aan verdienste bezat had de genade van God hem tevoren gegeven, God bekroonde in ons niets dan zijn eigen gaven. Maar wat de horigen vroegen was niet een vooral voor de hoge heren bevredigende leer over Gods alwerkzaamheid, waar de mens alleen maar dankbaar aanbiddend tegenover kon staan. Zij zochten naar middelen om zich te kunnen handhaven en het blote bestaan te rekken; zij wilden een toornige God, die hen strafte door hun oogst te bederven en hun vee te laten omkomen, die ziekten op hen af zond en hen sloeg met honger en oorlog, kunnen verzoenen. Want zij wisten: verzoening is nodig: zij hadden dodelijke schuld jegens de hemelheer om hun door de kerk verworpen gedragingen en moesten wegen vinden om God om te praten, om te kopen desnoods, om Hem offers te bieden, die Hem gunstig konden stemmen of (als dat allemaal nog te mooi is gezegd) om de demonen van de dood en de pijn te bezweren. De duivel was verslagen, hield de officiële theologie vol en de officiële liturgie zong het haar na. De
| |
| |
heiligenlevens uit de late oudheid en de eerste helft van de middeleeuwen beschrijven vele stakkers die door de duivel bezeten zijn, maar gewoonlijk worden zij geheeld door een machtsspreuk van de heilige, die de duivel naar zijn hel laat varen onder een walgelijke stank.
Dat is de lectuur geweest van de geletterde clerus: bevredigende, optimistische stichtelijkheid over Gods reddend alvermogen, aan zijn dienaren ten gebruike gegeven. Maar de stank van brandend mensenvlees, waaiend over markt of weide, verkondigt voor wie in doodsnood is of vervuld van furieuze haat tegen zijn lot nog iets anders dan de genadige verlossing uit de hoge. De afgrijselijke walm bracht het geestdriftige publiek geen hemel op aarde, maar riep wel het gevoel wakker, dat men zelf met het kwaad kon afrekenen. De heksenjacht is een heel wat democratischer verschijnsel dan de verheven en zachtmoedige uitbanning van een duivel door het woord van een heilige.
Tot zover de nuancering: de monopolisering van de religie door de kerkelijke elite heeft nog geen eenheidsreligie doen ontstaan. Maar zij kon wel de handhaving van haar katholicisme afdwingen. Officieel kon daarnevens geen andere religie bestaan. Paien ont tort et chrestiens ont dreit: het woord uit het Rolandslied is in het middeleeuwse Europa algemene regel geweest. Dat de synagoge zich als anomalie heeft kunnen handhaven ondanks zware slagen, niet eerst van de twaalfde eeuw af, wanneer pogroms steeds populairder worden, maar al veel eerder, is niet aan religieuze tolerantie te danken, maar aan de rol die de geldschieter in een aan geld arme wereld voor vorst en adel kon vervullen. De algemene regel is: wie anders gelooft dan de kerk liegt tegen de waarheid, hij is een bedrieger en een verleider en hij is een ketter. Dat is een staatsgevaarlijke misdadiger, die uitgeroeid dient te worden, zeker als het blijkt, dat zijn bedrog op anderen aanstekelijk werkt. Jawel, de theorie zei, dat men van kerkelijke zijde moest proberen de afwijkeling te bekeren, maar de methodes van de heropvoeding waren zeer pijnlijk en vonden maar al te vaak hun bekroning op de brandstapel, door de wereldlijke overheid aangestoken - de kerk bleef betuigen, dat zij niet mocht doden.
Zo was in de middeleeuwen religieus bedrog of wat zo door de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten werd bestempeld een heel wat gevaarlijker bezigheid dan in onze dagen. Voor de activiteiten van waarzeggers, tovenaars, belezers geldt datzelfde, wanneer zij tenminste geen kans zagen, als wonderdokters aan de hoven van de machtigen - de grote geestelijke heren daarbij inbegrepen - een winstgevende praktijk op te bouwen. De nederige broeders en zusters van laatstgenoemden, de kermisklanten, de kruidenvrouwtjes en wat verder een schamele boterham verdiende met de zorg voor van iedere medische en psychologische hulp verstoken mensen aan de onderkant van de maatschappij, hebben eigenlijk altijd onder de schaduw van de kerkelijke ban geleefd met hun niet kerkelijk goedgekeurde gebeden, bezweringen, kruiden, amuletten en relieken. Vooral met die laatste voorwerpen was bedrog goed mogelijk: wie kon weten, dat de nagels en de haren van Sint Pieter, waarmee in het midden van de achtste eeuw Aldebertus door Frankrijk reisde, echt van de apostel afkomstig waren? Welke van de honderden tanden en kiezen van deze hemelportier, als reliek vereerd en als amulet toegepast, waren echt? En welke van de twee schedels van Johannes de Doper, waarvan Guibert van Nogent in het begin van de twaalfde eeuw gewag maakt? Die in Constantinopel was vast bedrog, gezien ook de onbetrouwbare aard van de Grieken, waar Guibert breed over kan uitweiden.
Zich met zulke praktijken inlaten, als ze niet kerkelijk gesanctioneerd waren, kon gevaarlijk wezen: zij tastten de monopoliepositie van de kerk ten aanzien van de leer aan. Maar met dat monopolie was nog niet gegeven, dat iedereen braaf katholiek dacht en evenmin, dat iedereen ervan overtuigd was, dat de kerk
| |
| |
hem niet bedroog. Het verschil tussen de theorie van het christelijk leven en de praktijk van de clerus, de hoge niet minder dan de lagere, deed sommigen van hypocrisie en bedrog spreken: de passie prekende vos is een bedrieger. Maar deze problemen zijn zelden boeiend, zij treden altijd op waar de theorie voor iedereen waar moet zijn. Was dat echter zo?
De kerk zei van wel; maar dat berustte op een negatief argument, in de trant van Morgensterns Palmström: ‘nicht sein kann was nicht sein darf.’ Iedereen was katholiek en diende ten minste op gezag van de kerk te aanvaarden, dat haar leer waar was. Dat er aan de einden der aarde nog wat heidendom overbleef, ten oosten van het gebied van de Duitse keizer, kon verholpen worden; de Duitse Orde heeft er zich zeer bij beijverd. Verder was de duivel zelf bezig in de dubieuze christelijke landen van de Levant, waar de ketter Mahomet de zaak trachtte te bederven. Maar daar lag dan ook een heerlijke taak voor de latijnse christenheid: de kruistocht. Verder was de wereld katholiek, zei de kerk.
Maar zij sprak voor haar beurt. De wereldlijke heren mochten dan het Latijn van de kerkvaders niet al te machtig zijn, maar dat hadden zij ook niet zo nodig. Er heeft nogal wat onverschilligheid en scepsis ten aanzien van de kerkelijke kijk op waarheid en leven bestaan. Niet alleen hun onwetendheid was daar de oorzaak van; ook de afkeer jegens de concurrent in de macht van het grootgrondbezit heeft meegewerkt. Vergeten wij niet, dat de grote kerkelijke instellingen, de kloosters en de kapittels, in vele gevallen beschikten over éénderde tot tweevijfde van het te exploiteren areaal. Het religieuze leven was niet de eerste zorg van de hertogen, de graven, de baronnen en de ridders. Dat lieten zij over aan hun hofkapelaan en zij waren ook wel bereid om kloosters te stichten of te verrijken, waar de monniken en de zusters voor hen konden bidden en zij zelf hun overtollig kroost in hoge lucratieve functies konden onderbrengen. Zij waren nog wel bereid om ketters, door de kerk aangebracht, te straffen. Maar de kerkelijke wereld, voor zover zij religieus was, viel meestal buiten hun vizier. Van haar kant voelde de kerk er ook niet veel voor, haar priesterlijke functies aan de wereld af te staan. Zij heeft zich trouwens onder andere door de eis van celibaat voor de priester steeds duidelijker van de ‘wereld’ afgekeerd en heeft het kloosterlijke model: de gemeente van Christus is totaal anders dan de wereld, steeds sterker gepropageerd. Maar wat betekent het dan nog, dat de wereld katholiek is?
Vandaar onverschilligheid genoeg bij de wereldlijke machthebbers, zoals die vroegtwaalfde-eeuwse graaf van Soissons, een van de zwarte schapen van Guibert van Nogent. Hij kwam op een paasnacht de kerk binnen en liet zich door de priester uitleggen wat er aan de hand was. Het verhaal van Jezus' dood en verrijzenis uit het graf is hem uitvoerig verteld, maar dat ontlokte hem alleen maar het commentaar: fabeltjes en wind. Hoe ver is dat precies verwijderd van de gedachte, dat de leer van de kerk tot in haar hart - en dat is de opstanding van Christus - bedrog was? Voor ketters was dat in confesso. Het thema van het priesterbedrog is lang voor de achttiende-eeuwse Verlichting aan de orde geweest bij Albigenzen, Broeders en Zusters van de Vrije Geest, Joachimieten, Hussieten, Lollards en hoe die ketters uit de tweede helft van de middeleeuwen verder mogen heten. Allicht trouwens; is het niet waar dat de priester door zijn woord brood en wijn kan veranderen in lichaam en bloed van Christus, dan is de priesterlijke pretentie dat hij de hemel op aarde brengt bedrog. Hoe verschillend ook de middeleeuwse ketters hebben gedacht, op dit ene punt: de verwerping van de transsubstantiatie, zijn zij het met elkaar eens geweest. Het was het belangrijkste steunpunt van hun antiklerikalisme. Maar de graaf van Soissons is geen ketter, graven zijn dat gewoonlijk niet. Dat maakt zijn bewering des te opmerkelijker. Misschien heeft hij zich openlijker en brutaler
| |
| |
uitgedrukt dan gewoonlijk gebeurde in de wereld van de leken en is daarom zijn ongeloof bekend gebleven. Maar er zijn genoeg aanwijzingen, in theologische traktaten, in verhalen, in preken, om zijn scepsis te extrapoleren: er zijn er heel wat meer geweest dan hij, die onverschillig stonden tegenover de boodschap van de klerken, omdat zij er niet in geloofden. Daarmee is de afstand tot de gedachte, dat de leer van de kerk bedrog was, maar heel klein geworden. In de tijd zelf heeft men de gedachte van de drie bedriegers, die het mensdom met hun hemelse boodschappen voor de gek hebben gehouden: Mozes, Jezus en Mohammed, gezocht aan het hof van Frederik ii. Wie zo dacht, kan best op een goed spoor hebben gezeten. Men leze er de desbetreffende bladzijden in de dissertatie van J. Presser: ‘Das Buch “de tribus impostoribus”’ van 1926 maar op na: ‘Man wird wohl niemals beweisen können, dass Friedrich die Blasphemie in Wirklichkeit ausgesprochen hat: wir haben nur einen Ankläger und einen Angeklagten, keinen einzigen Zeugen. Wir “wissen” also nichts, wir dürfen nur vermuten. Was wir wohl wissen, ist, dass dieser mächtigste Mann seines Zeitalters, der sich in intimer Umgebung alles erlauben durfte, der in geistiger Hinsicht einer der Grössten seines Jahrhunderts gewesen ist, der schon aus politischen Ursachen der Todfeind der Vertreter der Kirche sein musste, sich jedenfalls erlaubt hat, sich mehrmals über Kirche und Glauben in blasphemischer Weise zu äussern’ (S. 39 f). Dat diezelfde Frederik ii de heilig verklaarde Elisabeth van Thüringen een gouden kroon op het hoofd heeft gezet, Presser wijst daar ook op, behoort erbij: de kerk is een gevreesde realiteit. Maar daarom kan men in haar waarheid nog wel bedrog zien.
De kerk bedriegt ons; dat gevoel is minder sporadisch geweest dan men oppervlakkig zou denken. Maar zij is machtig en in de middeleeuwse politieke wildernis moet ook de wereldlijke machthebber voorzichtig zijn. Bovendien kon het nodig wezen om gezamenlijk op te treden tegen rebellieën van onderaf, die zich werkelijk ketters uitten. In dat geval werden ook de ergste vijanden, bisschop en graaf, abt en baron, solidair tegen de derde partij. Het was dan ook, gezien het feit, dat die noodzakelijkheid onverwacht zich kon voordoen, tactvoller om aangaande het bedrog der kerk niet te veel te zeggen.
Maar hoe zullen wij bepalen wat bedrog is? Aan de hand van twee beruchte documenten zij de moeilijkheid van die vraag aan de orde gesteld.
Het betreft hier de zogenaamde Donatio Constantini uit de tweede helft van de achtste eeuw en de bul van paus Bonifatius viii Unam Sanctam uit 1302.
De Schenking van Constantijn doet zich voor als een constitutie van keizer Constantijn de Grote, gericht aan paus Silvester i, waarin hij aan deze en zijn opvolgers de keizerlijke macht en waardigheid overlaat (paragraaf 11) en verder het primaat van Rome over de gehele kerk met inbegrip van de grote oosterse patriarchaten Antiochië, Alexandrië, Constantinopel en Jeruzalem (paragraaf 12). De Romeinse kerk dient naar 's keizers besluit te worden vereerd als hoofd en top van alle kerken in de ganse wereld (paragraaf 13) en verder ontvangt Silvester alle parafernalia van de keizerlijke macht, van het keizerlijk paleis van Lateranen tot aan de scepter en van de tiara tot aan de lijfwacht. De keizer zelf, aldus de achttiende paragraaf, zal uit eerbied voor de paus zijn vorstelijke macht verplaatsen van het Westen naar het Oosten en in Byzantium zijn keizerlijk gezag vestigen.
Deze ongehoorde vrijgevigheid is blijkens de Considerans van het stuk gefundeerd op de wonderbaarlijke genezing van Constantijns melaatsheid. Die kon niet bewerkstelligd worden door de heidense priesters van het Capitool: het voorgeschreven paardemiddel, een bad in het bloed van onnozele kinderen, was Constantijn te bar geweest uit medelijden met de wanhopige moeders. Daarop hebben de
| |
| |
apostelen Petrus en Paulus hem in de nacht aangesproken en verwezen naar de weggevluchte paus Silvester, die het wonder volbracht en de zieke genas.
Dat het stuk een zeer grove vervalsing is hebben ook de middeleeuwse klerken kunnen weten. Alleen al het noemen van Constantinopel, dat blijkens het document zelf dan nog pas gesticht zal moeten worden, had voldoende moeten zijn geweest om het bedrog te ontmaskeren. Zelfs houdt het stuk niet de minste rekening met een beroemdere legende, die in de tijd dat het ontstond terdege bekend was: het visioen van Constantijn voor de slag bij de Pons Milvius te Rome in 312, waarbij hem aan de hemel het kruisteken verscheen, waarin hij zou overwinnen.
In één woord: de Schenking is zelfs voor de tijd van ontstaan, de tweede helft van de achtste eeuw, een plompe en amateuristische falsificatie. Het is een eeuw later desondanks een grootse carrière begonnen, toen het werd opgenomen in een andere vervalsing, de uit het midden van de negende eeuw stammende Pseudo-Isidorische Decretalen, een collectie valse, half valse en zelfs wel echte documenten, die het pauselijk gezag over de Frankische kerk moesten bevestigen en de neiging van de metropoliet Hincmar van Reims tot heerschappij over die kerk dienden te beteugelen (paus Nicolaus i is er dan ook snel bij geweest om de echtheid van deze verzameling te bevestigen). Twee eeuwen later is de Donatio als gezaghebbende rechtsbron opgenomen in het standaardwerk van de rechtsschool van Bologna, het Decretum Gratiani, dat de aanspraken van Rome op heerschappij over de ganse christenheid ondersteunt.
Vrijwel niemand heeft tot aan de vijftiende eeuw getwijfeld aan de echtheid van de Donatio; de raadsman van keizer Otto iii (die zichzelf wel voor een tweede Constantijn hield, maar niet van zins was, zijn macht weg te geven), Leo van Vercelli, is in zijn afwijzing van die authenticiteit een hoge uitzondering op de regel der goedgelovigheid. De gehele middeleeuwen door hebben de pausen de theorie van hun politiek tegenover de wereldlijke heren er mee onderbouwd. Het document moest waar zijn, niemand kon het loochenen: zo groot is de indruk geweest, dat ook felle tegenstanders van de pauselijke macht in wereldlijke zaken, een Arnold van Brescia in de twaalfde eeuw, een Willem van Occam en een Marsilius van Padua in de veertiende eeuw, scherpzinnige geleerden toch, zeker de veertiende-eeuwers, de echtheid hebben aanvaard, hooguit bezwaar hebben gemaakt tegen de actuele toepassing in hun dagen. Pas in de vijftiende eeuw is de ontmaskering gekomen.
De Donatio is een voorbeeld van succesvol bedrog. Maar in hoeverre is het stuk bedrog? Alleen voor zover het als vervalsing is vervaardigd. In zijn werking is het echt genoeg geweest, voor zover niemand in de politieke strijd de echtheid heeft betwist. Het gaf weer wat voor- en tegenstanders van de pauselijke macht vonden. Wat in de filologie bedrog is, behoeft het in de geschiedenis nog niet te zijn.
Dan de bul Unam Sanctam, door paus Bonifatius viii op 18 november 1302 uitgevaardigd. Het stuk is het derde van een drietallige reeks die de paus heeft gericht tegen Filips iv de Schone van Frankrijk. De koning had de Franse kerk onder zware belastingdruk gezet om zijn oorlog met Engeland te kunnen financieren en dat had de Franse clerus, door de paus gesteund, tot hevige protesten gebracht. De eerste bul, van 25 februari 1296, was Clericis laicos. In boeken van oppassende historici heet het stuk berucht wegens de ongemanierde toon. Ach, dat is wel juist: de koning wordt veroordeeld en bedreigd met excommunicatie en interdict. Maar de billijkheid gebiedt toch ook te erkennen, dat de paus, wellicht wat te luid, zei wat in de betrekkingen tussen de hoge clerus en de wereldlijke potentaten allang manifest was: ‘Dat de leken de vijanden van de klerken zijn wordt al van de oudheid af maar al te duidelijk overgeleverd en de ervaring van de huidige tijd verkondigt het van de daken.’ Niet de teneur, maar de openhartigheid is de
| |
| |
steen des aanstoots. Filips trok zich van 's pausen protesten en bedreigingen niets aan en hoewel de paus in een volgende bul, van 5 februari 1301, de vinger waarschuwend tegen hem had opgeheven (Ausculta fili, ‘luister, zoon’), was dat zonder succes. De koning liet een vervalst exemplaar circuleren om duidelijk te maken hoe onbetamelijk de heilige Vader was. Daarop volgde Unam Sanctam, waarin de theorie van de pauselijke opperheerschappij over de ganse wereld wordt verkondigd. In de macht van Petrus en zijn opvolgers berusten twee zwaarden (een beeldspraak, ontleend aan Lucas 22, 38), het geestelijke en het wereldlijke zwaard. ‘Beide zijn zij in de macht van de kerk, [...] maar het ene moet ten behoeve van de kerk, het andere door de kerk worden gevoerd; het laatstgenoemde ligt in de hand van de priester, het eerste in de hand van koningen en ridders, maar naar de wil en het gedogen des priesters. Het ene zwaard moet aan het andere onderworpen zijn, het wereldlijke gezag aan de geestelijke macht [...]’ Die these wordt ondersteund door een verwijzing naar Dionysius de Areopagiet en zijn visie op de wereld, waarin door bemiddeling van tussenpersonen (de geestelijkheid in haar onderscheiden rangen, afspiegeling van de hemelse hiërarchie der engelen, die aan gene zijde van de materiële wereld het lagere met het hogere en het allerhoogste verbinden). Die opvatting had in de theologie en de rechtswetenschap in de dertiende eeuw steeds duidelijker contouren gekregen.
Over de echtheid van deze bul bestaat niet de minste twijfel: zij is in alle vorm getekend, gezegeld, geregistreerd en de inhoud past zeer wel in de denkwijzen van de curialistisch gezinde geestelijkheid omtrent 1300. Alleen: in de politieke realiteit was deze bul een slag in de lucht en, voor zover haar krasse taal bedoeld was om haar lezers te overtuigen en om gehoorzaamheid af te dwingen, brutaal boerenbedrog. Wat Unam Sanctam zo luidkeels verkondigt is een actueel-politieke toepassing van een mystieke visie van neoplatonische huize uit het einde van de oudheid, waarbij het geringste wezen zijn wezenlijkheid ontving van het zijn-boven-alle-zijn door tussenkomst van middelaars. Inderdaad was die toepassing in de kringen van klerikale academici en op de bureaus van de Romeinse Curie aan de orde; maar zij had nooit een plek gehad in de harde politieke werkelijkheid van de middeleeuwen om er te rusten en had in de veertiende eeuw en daarna steeds minder kans op verwerkelijking. Het bedrog zou dan ook spoedig blijken. De Franse koning heeft Bonifatius viii niet met rust gelaten, hij heeft hem willen ontvoeren en op een concilie willen laten veroordelen. Zover is het niet gekomen: Bonifatius is eerder, op 11 oktober 1303 gestorven. Nog één paus heeft na hem en vóór de pauselijke ballingschap te Avignon de cathedra van Petrus te Rome tot het einde van zijn dagen bezet: Benedictus xi, die in juli 1304 is gestorven. Daarna wordt de politieke realiteit geheel duidelijk, want dan wordt de Gascogner Raymond Bertrand de Goth als Clemens v paus; in 1305 gekozen heeft hij zich vier jaar later, in 1309, gevestigd te Avignon. Het geestelijke zwaard blijkt dan volledig aan het wereldlijke van Filips iv de Schone onderworpen.
Op den duur is het papaat weer in Rome beland en het heeft zich weten te ontdoen van zijn tegenstanders, die het algemene concilie boven de paus hadden willen stellen. Maar wereldheerschappij? Toen Rodrigo de Borja, de Borgia die als paus Alexander vi de tiara heeft gedragen, voor zijn Spaanse lastgevers de Nieuwe Wereld in 1493 aan hen toewees en wat Brazilië zou worden aan de Portugezen, was dat alleen maar een bevestiging van de bestaande realiteit vlak na Columbus' ontdekkingsreis.
De vraag blijft: wat is nu bedrog? De Schenking van Constantijn, een aperte vervalsing, die evenwel de rechtvaardiging van de reële pauselijke politiek is geweest? Of de authentieke bul Unam Sanctam, een schreeuwerig bedrog ten aanzien van de werkelijke situatie en dan ook, zij het wat laat, in 1885 door Leo xiii
| |
| |
verworpen als expressie van een machtswil van Rome?
De filoloog heeft het maar gemakkelijk. Hij zal niet verder behoeven te kijken dan naar de handtekening: is het stuk van degene die als schrijver zich aandient? Is er in geknoeid? Klopt het eventueel met andere gegevens, met de registers, met mededelingen van tijdgenoten, met acten en charters en met de reacties? Maar de historicus is daarmee niet klaar. Goed, de Schenking is vals. Maar wat dan nog? Eeuwenlang heeft het stuk gewerkt, dat wil zeggen: heeft het gepast in de politieke realiteit van paus en wereldlijk vorst. In de middeleeuwse relaties van kerk en wereld kon het gebruikt worden, als richtsnoer, en ook als verdediging, en ook de tegenstanders hebben er rekening mee gehouden: zij hebben de actualiteit wel eens betwist, maar aldus in feite het beeld van de pauselijke politiek genuanceerd, niet verworpen. In dat opzicht is de Donatio niet vals geweest. Unam Sanctam is authentiek. Maar wat dan nog? De macht der kerk zo buiten iedere politieke realiteit funderen is een leugen die dan ook vroeg om een afstraffing, waarvoor Filips iv prompt heeft gezorgd. Toen bleef er niets meer over dan een ontmaskerd bedrog, waaraan de werkelijke politiek voorbijging en waarin alleen in ambtelijke en academische achterkamertjes nog met een zekere instemming werd gekeken.
De historicus blijft zitten met de vraag: wat is op dit punt religieus bedrog in de middeleeuwen? Zou het niet kunnen zijn, dat bedrog bepaald moet worden als een theorie, die om een onbestaanbare praktijk vraagt? Maar komen wij dan niet te dicht in de buurt van een conceptie waarin waarheid is wat bruikbaar is in een bepaalde situatie?
Ach, dat het nu juist Pilatus moest zijn, die de vraag stelde: wat is waarheid?
|
|