een criterium bij de evaluatie van toekomstige verdragen. Daardoor verliest men het feit uit het oog dat tijdens onderhandelingen partijen met elkaar gaan praten, die elkaar aanvankelijk meestal vijandig gezind zijn. Tijdens onderhandelingen ontstaat er een leerproces, waarin de onderhandelaars, maar evenzeer de regeringen, die hen hebben afgevaardigd, begrip gaan krijgen voor elkaars veiligheidsproblemen, hun gemeenschappelijke belangen gaan ontdekken en op deze wijze beseffen dat zij politieke tegenstanders, maar geen volslagen vijanden zijn. Onderhandelingen, die ook nog tot enkele tastbare, zij het onvolledige, resultaten leiden, kunnen een binnenlands politiek klimaat scheppen, waardoor het patroon van de buitenlandse politiek en het defensiebeleid wat verandert.
Inderdaad hebben zich tussen 1969 en 1972 dergelijke ontwikkelingen tussen en binnen de supermogendheden voorgedaan. Naarmate beide partijen meer gingen inzien dat hun veiligheid berustte op wederzijdse afschrikking en kwetsbaarheid, verdwenen uit de officiële en officieuze verklaringen en uitspraken van beide regeringen en overheidsbureaucratieën de passages met verdachtmakingen, uitlatingen die getuigden van angst en wantrouwen jegens elkaar en strategische uitweidingen, waarin het defensiebeleid werd gebaseerd op een extreem vijandbeeld. Een grondige beschouwing van salt laat tevens zien dat de onderhandelingen zich niet alleen uitstrekken tussen de twee partijen zelf, maar ook tussen verschillende partijen binnen één land. Beide regeringen moesten binnenlandse weerstanden tegen het onderhandelingsproces overwinnen, waardoor de onderhandelingen misschien vertraging hebben opgelopen, maar in elk geval politiek behoorlijk verankerd werden.
Wat in de onderhandelingen in feite is geschied, kan men een poging noemen het dubbelbindingsproces, waarin de staten waren geraakt, te doorbreken. Door elkaar te gaan zien als tegenstanders met gemeenschappelijke belangen, het voorkomen van een kernwapenoorlog en het doorbreken van het gevaarlijke proces van de bewapeningswedloop, namen de partijen enige afstand van stigmatiseringen en emotionele bedreigingsfantasieën, zodat zij hun situatie meer realistisch onder ogen gingen zien. Onder invloed hiervan sloten zij in 1971 en 1973 twee verdragen, die in evaluaties over het algemeen buiten beschouwing worden gelaten of ondergewaardeerd worden. Met behulp van het eerste verdrag wilden de Verenigde Staten en de Sovjetunie de kans op een ongewilde kernwapenoorlog als gevolg van technische defecten of politieke misverstanden uitsluiten. In 1973 sloten zij een verdrag om in elke mogelijke situatie, die het risico van een kernwapenoorlog zou inhouden, met elkaar te gaan onderhandelen om dit gevaar af te wenden.
Wat is nu het tekort geweest van de ontwapeningsonderhandelingen van dejaren zeventig? Eigenlijk moet men spreken van twee met elkaar samenhangende tekorten. In de eerste plaats waren er de tekortschietende concrete wapenbeheersingsresultaten. Daarbij kan men vooral denken aan een verbod of een beperking van de mirv-systemen. Het andere gebrek is het feit dat na 1972 binnen de overheden en de publieke opinie de meer onzichtbare ontwikkelingen tijdens de onderhandelingen kennelijk niet goed begrepen en dus evenmin fundamenteel geëvalueerd zijn. Waarschijnlijk heeft men de onderhandelingen als oefening in het kweken van verstandhouding en vertrouwen te veel als iets vanzelfsprekends ervaren. Doordat de onderhandelingen op beide niveaus halverwege zijn blijven steken, konden zich later ontwikkelingen en processen voordoen waarin de oude angsten en veiligheidsopvattingen opnieuw de kop opstaken. Zodoende ontstond een nieuw dubbelbindingsproces van angsten en emoties en nieuwe wapens en bedreiging. In enkele jaren zijn de verhoudingen tussen Oost en West zodanig verslechterd dat de Verenigde Staten en de